ECLI:NL:TAHVD:2017:144 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170048

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2017:144
Datum uitspraak: 10-07-2017
Datum publicatie: 11-07-2017
Zaaknummer(s): 170048
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ten onrechte heeft de raad de e-mail van 27 april 2013 voor de ontvankelijkheidstoets als uitgangspunt genomen. Dit moet zijn de mail van 23 maart 2012, zijnde het moment dat klager zijn voorstel aan Van B en niet aan verweerster heeft gedaan. De klachtonderdelen die in hoger beroep aan het oordeel van het hof zijn onderworpen zien enkel op de aspecten dat verweerster onduidelijke declaratieafspraken heeft gemaakt, de inzet en reikwijdte van de hulppersoon Van B niet is vastgelegd en de juridische dienstverlening niet helder is afgerond. Ten aanzien van al die aspecten geldt dat klager hiermee uiterlijk 23 maart 2012 bekend was. Door eerst op 11 november 2015 een klacht in te dienen bij de deken is de drie jaarstermijn als bedoeld in artikel 46a lid 1 aanhef en onder a van de Advocatenwet verstreken. Reeds daarom is de bestreden beslissing door het hof vernietigd en is klager alsnog in zijn klachtonderdelen a, h en j niet-ontvankelijk verklaard.

Beslissing                                   

van 10 juli 2017

in de zaak 170048

    naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 23 januari 2017, gewezen onder nummer 16-972 aan partijen toegezonden op 23 januari 2017, waarbij ten aanzien van een klacht van klager tegen verweerster de klachtonderdelen a, h en j gegrond zijn verklaard en de overige klachtonderdelen ongegrond zijn verklaard en verweerster de maatregel van berisping is opgelegd. Verweerster is veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,00 en de proceskosten van € 50,00 aan klager en van de kosten van de behandeling van de zaak van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:15.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 22 februari 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 2 juni 2017, waar verweerster, bijgestaan door mr. Van B, en klager, bijgestaan door mr. G, zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerster onduidelijke declaratieafspraken (toevoeging enerzijds en anderzijds een ‘fixed fee’ van € 20.000,--) heeft gemaakt;

b) (…);

c) (…);

d) (…);

e) (…);

f) (…);

g) (…);

h) verweerster de inzet en reikwijdte van de hulppersoon Van B niet heeft vastgelegd;

i) (…);

j) de juridische dienstverlening door verweerster niet helder is afgerond;

k) (…).

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Bij ‘trustovereenkomst’ van 14 augustus 1998 heeft klager als lastgever de heer G (hierna: G) als lasthebber opdracht gegeven de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Zwitsers recht, T (hierna: T), op te richten. G is aangewezen als enig zaakwaarnemer. T is sinds 30 oktober 1998 eigenaar van een woning gelegen te B (hierna: de woning), in welke woning klager en zijn ex-echtgenote (hierna: de ex-echtgenote) hebben gewoond. Na de scheiding is de ex-echtgenote in de woning blijven wonen.

4.2    Klager, G en T zijn door de ex-echtgenote in rechte betrokken. De ex-echtgenote heeft gevorderd T te veroordelen tot (medewerking aan) levering van de woning aan haar. De vordering is in eerste aanleg bij vonnis van de rechtbank Groningen van 27 mei 2009 toegewezen.

4.3    Verweerster is in het verleden opgetreden als advocaat van klager in een erfrechtkwestie en een alimentatiekwestie. Een e-mail van 16 maart 2009 van verweerster aan klager luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Heden trachtte ik het formulier van de Raad voor Rechtsbijstand in te vullen doch zonder postcode wordt dat geweigerd. Ik heb nog getracht bij het door u opgegeven adres een postcode te vinden doch er bestaat in D geen [adres]. Zou u mij het goede adres kunnen toezenden opdat ik per omgaande een verzoek voor gefin. Rechtsbijstand voor u kan indienen.”

4.4    Klager heeft bij e-mail van 16 maart 2009 adresgegevens aan verweerster doorgegeven.

4.5    Naar aanleiding van de rechtszaak met betrekking tot de woning heeft contact plaatsgevonden tussen verweerster en – een in andere zaken door verweerster ingeschakelde jurist – de heer Van B (hierna: Van B).

4.6    Een e-mail van 21 juni 2009 van verweerster aan Van B luidt, voor zover relevant als volgt:

“Hierbij even de bevestiging. Begrijp ik het goed dat je niet alleen namens [klager] optreedt maar ook voor T. Zou jij een kopie van het dossier kunnen toezenden? Groningen was de rechtbank, dus Hof Leeuwarden. T advocaten als procureur, heb ik goed contact mee! Is dat oke. Ik stel voor eerst HB dagv uit te brengen op nader aan te voeren gronden. Ik ga nl op vakantie dan heb ik na terugkomst voldoende tijd de memorie door te nemen. Ik zal een toevoeging aanvragen voor [klager] en [echtgenoot verweerster] vragen de rekeningen naar jou toe te zenden.”

4.7    Bij herstelexploot van 12 oktober 2009 is hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 27 mei 2009. Verweerster heeft er als advocaat voor gezorgd dat het exploot is aangebracht door een voor het hoger beroep ingeschakelde procureur.

4.8    Bij arrest van het Hof Leeuwarden van 6 maart 2012 – welk arrest melding maakt van een aan klager verleende toevoeging – is het vonnis van de rechtbank Groningen van 27 mei 2009 vernietigd en zijn de vorderingen van de ex-echtgenote afgewezen. De ex-echtgenote is veroordeeld in de kosten van het geding.

4.9    Op de woning rustte een recht van hypotheek. Klager heeft in een e-mail van 22 maart 2012 aan de hypotheekverstrekker onder meer het volgende bericht:

“Ik heb gisteren even kontakt gehad met [G] We hebben besloten [Van B] in de arm te gaan nemen.”

4.10    Per e-mail van 23 maart 2012 heeft klager Van B een voorstel gedaan over de te maken prijsafspraken. Per mail van 27 april 2013 heeft Van B, onder verwijzing naar de mail van 23 maart 2012 hierop gereageerd.

4.11    Bij brief van 7 november 2015, ingekomen op 11 november 2015, heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster. Bij brief van 1 augustus 2016 heeft de gemachtigde van klager de klacht aangevuld en opnieuw geformuleerd.

5    BEOORDELING

5.1    In het beroep gericht tegen de bestreden beslissing van de raad werpt verweerster een tiental grieven op.

5.2    Grief 5 is gericht tegen de overweging van de raad onder 5.2 waarin de raad op basis van het klachtdossier vaststelt dat bij e-mail van 27 april 2013 voor het eerst op een financieel voorstel van klager is gereageerd en dat de raad die datum als uitgangspunt neemt. Door vervolgens bij brief van 7 november 2015 bij de deken over verweerster te klagen, is klager gebleven binnen de termijn genoemd in artikel 46g, lid 1 onder a, Advocatenwet, aldus de raad.

5.3    Verweerster voert aan dat de ontvankelijkheid in verband met de termijn waarbinnen over een gedraging kan worden geklaagd per klachtonderdeel getoetst dient te worden. Ten onrechte heeft de raad de e-mail van 27 april 2013 voor de ontvankelijkheidstoets als uitgangspunt genomen. Dit moet zijn de mail van 23 maart 2012, zijnde het moment dat klager zijn voorstel aan Van B en niet aan verweerster heeft gedaan.

5.4    Deze grief treft doel. De klachtonderdelen die in hoger beroep aan het oordeel van het hof zijn onderworpen zien enkel op de aspecten dat verweerster

onduidelijke declaratieafspraken heeft gemaakt, de inzet en reikwijdte van de hulppersoon Van B niet is vastgelegd en de juridische dienstverlening niet helder is afgerond. Ten aanzien van al die aspecten geldt dat klager hiermee uiterlijk 23 maart 2012 bekend was. Uit de hiervoor aangehaalde feiten blijkt dat de rechtsbijstand door verweerster ter zake van de procedure bij het hof na het wijzen van het arrest geëindigd was en klager op 22 maart 2012 heeft besloten voor vervolgwerkzaamheden Van B in de arm te gaan nemen en in dit verband op 23 maart 2012 een voorstel aan Van B heeft gedaan over te maken prijsafspraken.

5.5    Daaruit leidt het hof af dat het klager op dat moment duidelijk was dat de rechtsbijstand als beëindigd moest worden beschouwd waarbij het hof betrekt dat verweerster ter zitting onweersproken heeft gesteld dat zij na toezending van het arrest aan Van B, welk arrest door Van B is doorgeleid aan klager, in deze zaak geen enkele bemoeienis meer heeft gehad. Dat verweerster nog wel bemoeienis had in een andere zaak (S) doet daar niet aan af.

Daarmee staat vast dat de feitelijke grondslag voor de verwijten die in hoger beroep nog aan de orde zijn op dat moment bij klager bekend waren.

5.6    Door eerst op 11 november 2015 een klacht in te dienen bij de deken is de drie jaarstermijn als bedoeld in artikel 46a lid 1 aanhef en onder a van de Advocatenwet verstreken.

5.7    Reeds daarom moet de bestreden beslissing worden vernietigd en dient klager alsnog in zijn klachtonderdelen a, h en j niet-ontvankelijk te worden verklaard en dient een maatregel en een kostenveroordeling achterwege te blijven.

5.8    Gelet op het voorgaande behoeven de overige grieven geen nadere bespreking.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    vernietigt - voor zover aan het hof voorgelegd - de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 23 januari 2017, gewezen onder nummer 16-972 voor zover deze betrekking heeft op de gegrondverklaring van de klachtonderdelen a, h en j, de opgelegde maatregel en de uitgesproken griffierecht- en kostenveroordeling;

en opnieuw rechtdoende:

-     verklaart klager alsnog in zijn klachtonderdelen a, h en j niet-ontvankelijk.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, C.A.M.J. Raymakers, M.L. Weerkamp en G.R.J. de Groot, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2017.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 10 juli 2017.