ECLI:NL:TADRSHE:2017:97 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 16-1166/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:97
Datum uitspraak: 15-05-2017
Datum publicatie: 19-05-2017
Zaaknummer(s): 16-1166/DB/ZWB
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft pas op 10 februari 2016 gereageerd op een klacht tegen een voormalig kantoorgenote van klager van 9 december 2013. Verweerder is in zijn hoedanigheid van klachtenbehandelaar ook aan het tuchtrecht onderworpen. Een termijn van ruim twee jaar om op een klacht te reageren is te lang. Verweerder heeft onvoldoende voortvarend gehandeld. Dat verweerder onduidelijkheid heeft laten bestaan over de hoedanigheid waarin hij de klacht afhandelde nadat hij bij het kantoor was vertrokken, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht deels gegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 15 mei 2017

in de zaak 16-1166/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:  

klager

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 24 mei 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 22 december 2016 met kenmerk K16-071, door de raad ontvangen op 23 december 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 maart 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder .

1.4      De raad heeft kennisgenomen van de hiervoor genoemde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen, alsmede van de nagekomen brief van mr. S. van 25 januari 2017 waarin hij zijn komst naar de mondelinge behandeling bevestigt.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Klager heeft zich in een arbeidsgeschil laten bijstaan door een voormalig kantoorgenote van verweerder. Klager was ontevreden over de wijze waarop de voormalig kantoorgenote van verweerder haar werkzaamheden heeft verricht en heeft bij e-mail van 9 december 2013 een klacht tegen haar ingediend. De voormalig kantoorgenote van verweerder heeft daarop bij e-mail van 12 december 2013 gereageerd en heeft aangegeven dat de klacht zal worden doorgeleid aan de klachtencoördinator van het kantoor, zijnde verweerder. Aangezien klager geen antwoord ontving, heeft klager op 9 maart 2014 een rappel gestuurd en gevraagd om een reactie op zijn klacht. Daarop is op 19 maart 2014 gereageerd door de toenmalige secretaresse van verweerder met de mededeling dat klager zijn klacht bij verweerder kan indienen.

2.2      Klager reageert daarop bij e-mail van 17 juli 2014 en vraagt waarom hij een klacht drie keer moet indienen voor deze als klacht wordt gezien. Daarop wordt door verweerder gereageerd met de mededeling dat verweerder enkel bekend was met het voornemen van klager om een klacht in te dienen en niet met de daadwerkelijke klacht. Verweerder herhaalt nogmaals dat klager zijn klacht bij hem kan indienen en dat hij die vervolgens zal behandelen. Klager heeft daarop op 25 juli 2014 zijn originele e-mail van 9 december 2013, met daarin de klacht, aan verweerder doorgestuurd.

2.3      Op 14 november 2014 heeft klager verweerder nogmaals een herinneringsmail gestuurd en gevraagd om een reactie op zijn klacht. Die reactie kwam uiteindelijk pas op 10 februari 2016. Klager is het er niet mee eens dat de afhandeling van zijn klacht door verweerder zo lang op zich heeft laten wachten en heeft zich op 24 mei 2016 met de onderhavige klacht tot de deken gewend. Tijdens de behandeling van zijn klacht over verweerder bij de deken is het klager duidelijk geworden dat verweerder niet (meer) bij het kantoor van zijn voormalige raadsvrouwe werkzaam was, terwijl hij daarvan wel blijk heeft gegeven door onder meer de klacht op briefpapier van zijn voormalige kantoor te beantwoorden. Ook daarover heeft hij zich bij de deken beklaagd.

3          KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    Verweerder de klacht van klager niet voortvarend heeft behandeld;

2.    Verweerder misverstand heeft doen ontstaan over de hoedanigheid waarin hij optrad.

4          VERWEER

4.1      Verweerder erkent dat de behandeling van de klacht van klager te lang op zich heeft laten wachten. Verweerder had meer voortvarend te werk moeten gaan en heeft dat niet gedaan. Verweerder heeft klager aangeboden het door hem eventueel verschuldigde griffierecht aan hem te zullen vergoeden. Wel merkt verweerder op dat hij van mening is dat klager niet in zijn belangen is geschaad, waardoor hij geen belang bij zijn klacht heeft.

4.2      Voor wat betreft het verwijt dat hij misverstand heeft laten ontstaan over de hoedanigheid waarin hij optrad, stelt verweerder dat klager geen belang bij zijn klacht heeft en dus niet-ontvankelijk is. Voor zover klager wel ontvankelijk is, merkt verweerder op dat hij ten tijde van het indienen van de klacht klachtbehandelaar van het kantoor was en dat hij na zijn vertrek klachtbehandelaar is gebleven. De brief van 10 februari 2016 is op briefpapier van kantoor verstuurd omdat verweerder de brief aldaar heeft laten uitwerken, printen en heeft ondertekend. Verweerder is van mening dat dat niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is, omdat hij door het kantoor was gemachtigd om als klachtbehandelaar op te treden. Bovendien is klager ook in dit geval niet in zijn belangen geschaad, zodat hij geen belang bij de klacht heeft.

5          BEOORDELING

Ad klachtonderdeel 1

5.1      Klager verwijt verweerder dat hij de klacht van klager niet voortvarend heeft behandeld. Klager heeft op 9 december 2013 een klacht tegen de voormalig kantoorgenote van verweerder ingediend. Nadat klager een aantal malen om een reactie heeft verzocht, heeft verweerder uiteindelijk pas op 10 februari 2016 de reactie op de klacht aan klager toegezonden. Verweerder erkent dat hij daarmee niet voldoende voortvarend heeft gehandeld en geeft toe dat de afhandeling van de klacht veel te lang heeft geduurd. De raad is van oordeel dat een periode van meer dan twee jaar inderdaad veel te lang is voor de afhandeling van een klacht. Verweerder had sneller moeten reageren. Door dat niet te doen heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het eerste klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel 2

5.2      Klager verwijt verweerder daarnaast dat hij onduidelijkheid heeft laten bestaan over de hoedanigheid waarin hij optrad. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat hij zich nog erg verbonden voelde met het kantoor, waar hij jarenlang zelf gewerkt heeft en dat hij in de hoedanigheid van klachtencoördinator van het kantoor optrad en dus ook gebruik mocht maken van de faciliteiten en het briefpapier van het kantoor. Verweerder stelt dat klager niet in zijn belangen is geschaad en derhalve geen belang heeft bij zijn klacht, zodat klager niet ontvankelijk zou moeten zijn. De raad is van mening dat de onduidelijkheid klager wel degelijk treft, zodat klager wel ontvankelijk is. De raad deelt echter de mening van verweerder dat de onduidelijkheid die verweerder heeft laten bestaan, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De raad is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om klager duidelijker te informeren over zijn vertrek bij het kantoor en over zijn optreden in de hoedanigheid van klachtenbehandelaar. De verbondenheid van verweerder met het kantoor is in dit kader niet relevant, aangezien dat voor klager niet duidelijk hoeft te zijn geweest. Alhoewel de raad van oordeel is dat het beter geweest zou zijn indien verweerder die onduidelijkheid niet had laten bestaan, is de raad van oordeel dat die onduidelijkheid niet dusdanig ernstig is dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Het tweede klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

6          MAATREGEL

6.1      Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging, wordt aan verweerder de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.

7         GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2.    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,00 aan reiskosten.

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag dient te worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

-        verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond;

-        legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten die de klagende partij voor de betaling van het griffierecht van € 50,00 heeft moeten maken, binnen 4 weken aan deze te voldoen;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van reiskosten die de klagende partij heeft moeten maken, vastgesteld op € 25,00 binnen 4 weken aan deze te voldoen;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten die in verband met de behandeling van de zaak ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten vastgesteld op € 1.000,00 binnen 4 weken te voldoen aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus beslist door mr. J.D. Streefkerk , voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel, W.H.N.C. van Beek , leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2017.

Griffier                                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 16 mei 2017

verzonden aan:

-            klager

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant     

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

         klager

-            verweerder

         de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline beroep open voor:

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl