ECLI:NL:TADRSHE:2017:89 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 16-1015/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:89
Datum uitspraak: 01-05-2017
Datum publicatie: 10-05-2017
Zaaknummer(s): 16-1015/DB/OB
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klager sub 3 overlijdt. Na de deken en verweerster te hebben gehoord geen redenen van algemeen belang, die nopen tot voortzetting van de behandeling van zijn klacht. Verweerster heeft in haar beslagrekest de beslagrechter onjuist en onvolledig ingelicht in de zin van het bepaalde in artikel 21 Rv en handelt daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar. Aangezien de vordering waarvoor beslagverlof werd gevraagd, enige grondslag ontbeert, had het voor verweerster duidelijk moeten zijn dat het beslagverlof op onterechte gronden was gevraagd en verkregen. Onder deze omstandigheden had verweerster op verzoek/sommatie van klaagsters het beslag dienen op te heffen en is het tegen beter weten in en zonder redelijk doel handhaven van het beslag tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht gegrond, berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 1 mei 2017

in de zaak 16-1015/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerster

1.         verder Verloop van de procedure

1.1      Bij beslissing van 13 februari 2017 zijn verweerster en de deken in de gelegenheid gesteld om een standpunt in te nemen over de vraag of de behandeling van de klacht van klager sub 3 om redenen van algemeen belang moet worden voortgezet. Verweerster en de deken hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt. De deken heeft gereageerd bij brief van 23 februari 2017 en verweerster heeft gereageerd bij brief van 20 maart 2017.

1.2      Vervolgens is beslissing bepaald, waarvan de uitspraak is gesteld op heden. 

2.         VERDERE BEOORDELING

2.1      De deken en verweerster stellen zich, kort gezegd, op het standpunt dat de behandeling van de klacht van klager sub 3 niet om redenen van algemeen belang moet worden voortgezet. Gelet op de aard, inhoud en strekking van de klacht zijn er ook naar het oordeel van de raad geen redenen van algemeen belang, die nopen tot voortzetting van de behandeling daarvan. Dit betekent dat de behandeling van de klacht, voor zover die is ingediend door klager sub 3, wordt gestaakt.

2.2      Thans is derhalve alleen nog aan de orde de beoordeling van de klacht, voor zover die is ingediend door klaagsters sub 1 en 2. De raad overweegt ter zake als volgt.

2.3      Het verweer, dat klaagster sub 2 geen belang heeft bij de klacht, wordt verworpen, aangezien klaagsters onbetwist hebben gesteld dat onder klanten van klaagster sub 2 beslag is gelegd en dat klaagster sub 2 schade heeft geleden ten gevolge van de beslaglegging. Daarmee is klaagster sub 2 ontvankelijk in haar klacht.

2.4      Verweerster is de advocaat van de wederpartij van klaagsters. Ingevolge vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is partijdigheid een van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen. De advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Een advocaat geniet dan ook een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer worden beperkt doordat:

a.       de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij;

b.       de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen;

c.       de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.

Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.                  De raad zal de klacht met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.

De klachtonderdelen 1 en 3

2.5      Evenals de voorzieningenrechter in zijn kort geding vonnis van 8 april 2016, is de raad van oordeel dat verweerster in haar beslagrekest van 8 maart 2016 de beslagrechter onjuist en onvolledig heeft ingelicht in de zin van het bepaalde in artikel 21 Rv. Zo heeft verweerster in haar beslagrekest gesteld dat de vordering van haar cliënt tot betaling van € 180.000,00 “voor toewijzing gereed” lag, terwijl de rechter de beslissing over die vordering in zijn vonnis van 3 februari 2016 had aangehouden. Verweerster heeft daarnaast in haar beslagrekest ten onrechte gesteld dat de vorderingen van klaagster sub 1 waren afgewezen, terwijl klaagster sub 1 niet-ontvankelijk was verklaard. Ook daarmee heeft verweerster de rechtbank onjuist geïnformeerd. Verweerster heeft voorts gesteld dat klaagster sub 1 “uit hoofde van het vonnis (…) reeds een bedrag van € 14.774,52 aan verzoeker verschuldigd” is, terwijl in dat vonnis geen enkel bedrag aan de cliënt van verweerster is toegewezen. Verder heeft verweerster ten onrechte in het beslagrekest gesteld dat klaagster sub 1 in haar beslagrekest het verloop van de procedure, waaronder het vonnis van 3 februari 2016, niet heeft vermeld en dat zij het dus in strijd met artikel 21 Rv ten onrechte heeft doen voorkomen alsof de vorderingen van klaagster sub 1 niet zijn afgewezen. Daargelaten de vraag of verweerster al dan niet de pagina’s 2 en 4 van het beslagrekest van klaagster sub 1 aan haar bij de rechtbank ingediend rekest heeft gehecht, vermeldt verweerster daarmee niet alleen andermaal onterecht dat de vorderingen van klaagster sub 1 zijn afgewezen, zodat zij aan haar stelling ter zake een onjuist uitgangspunt ten grondslag legt, maar ook doet zij het daarmee voorkomen alsof klaagster sub 1 in haar rekest geen melding heeft gemaakt van het verloop van de procedure, terwijl klaagster sub 1 dat onder 2 tot en met 6 van het rekest wel heeft gedaan.

2.6      Deze onzorgvuldigheden kunnen verweerster tuchtrechtelijk worden toegerekend, aangezien zij stellingen als feiten heeft geponeerd, waarvan zij de onwaarheid kende of in ieder geval redelijkerwijs kon kennen. Dat verweerster het comparitievonnis heeft meegestuurd maakt dat niet anders, omdat dit haar niet ontslaat van haar verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Daar komt bij dat verweerster de betreffende stellingen heeft opgenomen in een beslagrekest, zeker nu verweerster bekend moet worden verondersteld met het feit dat een beslagrekest slechts summier wordt beoordeeld. Voor zover verweerster zich er overigens op beroept dat geen sprake is van bewust onzorgvuldig handelen, kan haar dat tuchtrechtelijk gezien niet baten, aangezien zij in ieder geval had kunnen weten dat de aangevoerde stellingen geen feitelijke en juridische basis hebben. Het eerste klachtonderdeel is derhalve gegrond. De feitelijk en juridisch onzorgvuldige formulering van het beslagrekest, waarvan de klanten van klaagster sub 1 en klaagster sub 2, onder wie beslag is gelegd, kennis hebben kunnen nemen, leidt er eveneens toe dat verweerster, door op deze wijze invulling te geven aan de behartiging van de belangen van haar cliënt, de belangen van klaagsters sub 1 en sub 2 onnodig heeft geschaad zonder redelijk doel. Klachtonderdeel 3 is daarmee tevens gegrond.

2.7      De raad overweegt nog dat het feit dat verweerster de tweede dagvaarding van klaagster sub 1 niet in haar beslagrekest heeft genoemd, niet aan verweerster kan worden tegengeworpen. Voldoende is immers komen vast te staan dat zij ten tijde van het indienen van het beslagrekest nog geen kennis had genomen van die dagvaarding, zodat zij deze ook nog niet had kunnen vermelden.

Klachtonderdeel 2

2.8      Het tweede klachtonderdeel is ongegrond. Voor zover verweerster ten onrechte een niet-bestaande vennootschap in haar beslagrekest heeft genoemd, is dat, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet (onnodig) grievend jegens klagers. Evenmin is komen vast te staan dat de belangen van klaagsters hierdoor onnodig of onevenredig zijn geschaad, terwijl zulks ook niet is te kwalificeren als het poneren van onware feiten.

Klachtonderdeel 4

2.9      Klaagsters verwijten verweerster dat zij de door haar gelegde beslagen niet direct heeft opgeheven maar dat daarvoor een vonnis in kort geding nodig was. De raad is van oordeel dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een advocaat behoudens bijzondere omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt indien hij niet op (eerste) verzoek of sommatie van (de advocaat van) de wederpartij een gelegd beslag opheft. Die bijzondere omstandigheden kunnen gelegen zijn in de door de beslaglegger aangevoerde gronden waarop het beslagverlof is verkregen. In het onderhavige geval staat vast dat de door verweerster begrote vordering van € 215.000,00 tevens omvat het bedrag van                   € 180.000,00, dat volgens verweerster na het vonnis van 3 februari 2016 voor toewijzing gereed lag en het bedrag van € 14.774,52, dat volgens verweerster eveneens op grond van voormeld vonnis verschuldigd was, zulks vermeerderd met de kosten. Aangezien beide gevorderde bedragen gebaseerd zijn op een evident onjuiste weergave van het vonnis van 3 februari 2016, ontbeert de vordering waarvoor beslagverlof werd gevraagd, enige grondslag en had het voor verweerster aldus duidelijk moeten zijn dat het beslagverlof op onterechte gronden was gevraagd en verkregen. Onder deze omstandigheden had verweerster op verzoek/sommatie van klaagsters het beslag dienen op te heffen en is het tegen beter weten in en zonder redelijk doel handhaven van het beslag tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Klachtonderdeel 5

2.10    Klaagsters verwijten verweerster dat zij zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klager sub 3. Klaagster sub 1 en klaagster sub 2 hebben tijdens de mondelinge behandeling van de klacht desgevraagd gesteld dat zij bij dit klachtonderdeel belang hebben omdat zij schade hebben geleden als gevolg van de onnodig grievende uitlatingen van verweerster over klager sub 3. Zij hebben echter onvoldoende onderbouwing van hun standpunt gegeven en voorts niet aannemelijk gemaakt dat zij als gevolg van het handelen van verweerster schade hebben geleden. Aangezien zonder nadere toelichting - die niet is gegeven - voorts niet is komen vast te staan dat en op welke wijze de uitlatingen van verweerster jegens klaagsters sub 1 en 2 onnodig grievend zijn, zal dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.

3.         MAATREGEL

3.1      Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagsters gehandeld vanwege voormelde onzorgvuldigheden in haar beslagrekest (klachtonderdelen 1 en 3)  en vanwege het ondanks verzoek/sommatie niet opheffen van een beslag dat gegrond was op een evident onjuiste uitleg van een vonnis en waarvan de onderliggende, gestelde vordering daarmee grondslag miste (klachtonderdeel 4). Gelet op de aard en ernst van deze gegrond bevonden klachtonderdelen  legt de raad aan verweerster op de maatregel van berisping.

4.         GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

4.1      Aangezien de klacht deels gegrond is verklaard, moet verweerster het door klaagsters betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

4.2      De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagsters in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.

4.3      D e raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, lid 6, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op

          € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag dient te worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

ten aanzien van klager sub 3

-        bepaalt dat de behandeling van de klacht niet wordt voortgezet

ten aanzien van klaagsters sub 1 en 2

-        verklaart de klachtonderdelen 1, 3 en 4 gegrond

-        verklaart de klachtonderdelen 2 en 5 ongegrond

-        legt aan verweerster de maatregel van berisping op

-        veroordeelt verweerster tot betaling van de kosten die klaagsters voor de betaling van het griffierecht van € 50,00 hebben moeten maken, binnen 4 weken aan klaagsters te voldoen

-        veroordeelt verweerster tot betaling van reiskosten die klaagsters hebben moeten maken, vastgesteld op € 50,00, binnen 4 weken aan klaagsters te voldoen

-        veroordeelt verweerster tot betaling van de kosten die in verband met de behandeling van de zaak ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten, vastgesteld op € 1.000,00 en binnen 4 weken te voldoen aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts , voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel en A.L.W.G. Houtakkers, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 mei 2017.

Griffier                                                                                             Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 1 mei 2017

verzonden aan:

-            klagers

-            verweerster

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland – West Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

         klagers

-            verweerster

         de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland – West Brabant

        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline

-            verweerster

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland – West Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl