ECLI:NL:TADRSHE:2017:58 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-126/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:58
Datum uitspraak: 21-03-2017
Datum publicatie: 22-03-2017
Zaaknummer(s): 17-126/DB/ZWB
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet gebleken van vijandige bejegening of het stellen van onredelijke eisen en naar behoren gereageerd op klachter klacht. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  21 maart 2017

in de zaak 17-126/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

Bij beslissing van 2 september 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant aangewezen voor het onderzoek van de klacht van klager. De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 15 februari 2017 met kenmerk K16-114, door de raad ontvangen op 16 februari 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten  uitgegaan.

1.1       Op 9 augustus 2016 heeft klager zich meermaals telefonisch en per e-mail gewend tot het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland, hierna: “het Bureau”, met het verzoek om met spoed een advocaat aan te wijzen omdat hij bijstand wenste in een strafzaak waarin hij als verdachte werd aangemerkt.

1.2       Eveneens op 9 augustus 2016 is telefonisch en per e-mail door de stafjurist van het Bureau aan klager kenbaar gemaakt dat een verzoek tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 Advocatenwet aan een aantal eisen dient te voldoen, namelijk dat uit het verzoek dient te blijken op welke procedure of welk belang het verzoek betrekking heeft, dat het moet gaan om een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, dat de betreffende zaak moet dienen in het arrondissement Noord-Nederland en tot slot dat de verzoeker niet tijdig zelf een advocaat heeft kunnen vinden om hem bij te staan, in het kader waarvan ten minste vier afwijzingsbrieven moeten worden overgelegd.

1.3       Klager heeft vervolgens aan de medewerkers van het Bureau kenbaar gemaakt dat hij niet over afwijzingsbrieven beschikte, maar wel over visitekaartjes van advocaten die hij vergeefs had benaderd, en dat hij niet bereid was om een afschrift van de dagvaarding te verstrekken, dit om “gerommel met de dagvaarding te voorkomen”, aldus klager. Bij e-mail van 9 augustus 2016 heeft de stafjurist klager bericht dat hij diens reactie bij de deken zou neerleggen. Op 10 augustus 2016 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen verweerder en klager, welk telefoongesprek bij e-mailbericht d.d. 11 augustus 2016 door de stafjurist aan klager is bevestigd en waarbij de voorwaarden waaraan een verzoek ex artikel 13 Advocatenwet dient te voldoen, zijn herhaald. Bij e-mailbericht d.d. 11 augustus 2016 heeft klager aan verweerder medegedeeld dat hij volhardde in zijn standpunt.

1.4       Op 15 augustus 2016 heeft klager wederom telefonisch contact opgenomen met het Bureau, waarbij hij zijn verzoek heeft herhaald. Bij e-mailbericht d.d. 15 augustus 2016 van 14.12 uur heeft hij vervolgens aan verweerder zijn ongenoegen over de stafjurist van het Bureau kenbaar gemaakt.

1.5       Bij e-mailbericht d.d. 26 augustus 2016 heeft de adjunct-secretaris van het Bureau, aan klager medegedeeld dat hij in een strafzaak zelf de verdediging kan voeren en dat rechtsbijstand van een advocaat niet is voorgeschreven. Naar aanleiding van dit e-mailbericht heeft klager telefonisch contact opgenomen met de adjunct-secretaris, waarna hij bij e-mailbericht d.d. 26 augustus 2016 zijn ongenoegen over haar e-mail en telefonische uitlatingen kenbaar heeft gemaakt.

1.6       Bij besluit van verweerder d.d. 11 oktober 2016 is het verzoek ex artikel 13 Advocatenwet afgewezen, omdat vertegenwoordiging dan wel bijstand door een advocaat in strafzaken niet is voorgeschreven.

1             KLACHT

1.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    de medewerkers van de het Bureau van de Orde van Advocaten Noord-Nederland klager vijandig hebben bejegend en onredelijke eisen hebben gesteld aan klagers verzoek om toewijzing;

2.    hij niet heeft gereageerd op klagers klacht over de medewerkers van het bureau d.d. 15 augustus 2016 van 14:12 uur.

2             VERWEER

                        3.1       Van het stellen van onredelijke eisen en een onheuse bejegening is geen sprake geweest. Klager is steeds door verweerder en de medewerkers van het Bureau te woord gestaan en op alle e-mailberichten is gereageerd. Na het telefoongesprek van 10 augustus 2016 is nogmaals schriftelijk aan klager bevestigd aan welke voorwaarden zijn verzoek moest voldoen. Klager volhardde echter in zijn standpunt dat hij de gevraagde stukken niet kon of wilde verstrekken. Aan klager is aangeboden dat hij door verweerder teruggebeld zou worden, maar er was geen telefoonnummer van klager bekend en van klager werd niets meer vernomen. Uiteindelijk heeft verweerder op 11 oktober 2016 een schriftelijke beslissing genomen.

3             BEOORDELING

4.1       De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland. De voorzitter stelt als maatstaf voorop dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt (HvD 30 januari 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:16, HvD 7 april 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:124). De tuchtrechter toetst dat optreden in hoedanigheid niet slechts marginaal; er volgt een volle toets naar de vraag of het vertrouwen in de advocatuur is geschaad en, bij positieve beantwoording, of is gehandeld in strijd met de norm van artikel 46 Advocatenwet (HvD 7 juli 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:222). Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van die functie op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.2       Klachtonderdeel 1

            Hoewel het eerste onderdeel van de klacht betrekking heeft op het handelen van de medewerkers van het Bureau, kan klager toch in dit onderdeel van de klacht worden ontvangen, nu de medewerkers van het Bureau onder leiding en verantwoordelijkheid van verweerder staan.

4.3       Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat de medewerkers van het Bureau klager op en vijandige wijze hebben bejegend en onredelijke eisen hebben gesteld aan klagers verzoek. Naar het oordeel van de voorzitter blijkt uit de overgelegde stukken dat mevrouw mr. M, stafjurist van het Bureau, in haar e-mailberichten op zakelijke en correcte wijze toon met klager heeft gecommuniceerd. Klager is op correcte en zakelijke wijze gewezen op de voorwaarden waaraan een verzoek ex artikel 13 Advocatenwet op basis van de Wet en de jurisprudentie dient te voldoen. Uit de e-mailcorrespondentie is van een vijandige bejegening of het stellen van onredelijke eisen door de medewerkers van het Bureau naar het oordeel van de voorzitter geenszins gebleken.

4.4       Uit de schriftelijke weergave van de door klager vervaardigde geluidsfragmenten van een drietal met de stafjurist gevoerde telefoongesprekken is naar het oordeel van de voorzitter evenmin gebleken dat klager op een vijandige wijze is bejegend, noch dat onredelijke eisen zijn gesteld aan klagers verzoek. Andere feiten en omstandigheden ten bewijze van klagers stelling heeft klager niet naar voren gebracht. Het eerste  onderdeel van de klacht is naar het oordeel van de voorzitter kennelijk ongegrond.

4.5       Klachtonderdeel 2

            Uit de overgelegde stukken blijkt dat, nadat klager bij e-mailbericht aan verweerder d.d. 15 augustus 2016 zijn ongenoegen kenbaar had gemaakt over de wijze waarop hij was bejegend, er op 26 augustus 2016 telefonisch en per e-mail contact is geweest tussen klager en het Bureau, waarna verweerder bij besluit d.d. 11 oktober 2016 afwijzend op klagers verzoek heeft beslist. Hoewel uit de stukken blijkt dat verweerder weliswaar niet persoonlijk op klagers e-mailbericht d.d. 15 augustus 2016 heeft gereageerd, staat wel vast dat er nadien nog contact is geweest tussen klager en het Bureau en dat verweerder binnen bekwame tijd zijn schriftelijke besluit aan klager kenbaar heeft gemaakt. De voorzitter is dan ook van oordeel dat ook dit onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond is.  

4.6       Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet in alle onderdelen kennelijk ongegrond moet worden verklaard. Naar het oordeel van de voorzitter is geenszins gebleken dat verweerder zich in zijn hoedanigheid van deken zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, met bijstand van mr. Th.H.G. van de Langenberg als griffier op 21 maart 2017.

Griffier                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 21 maart 2017

verzonden aan:

-     klager

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

                     Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

                     a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is

088-2053737

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl