ECLI:NL:TADRSHE:2017:33 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 16-1102/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:33
Datum uitspraak: 20-02-2017
Datum publicatie: 22-02-2017
Zaaknummer(s): 16-1102/DB/LI
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet gebleken dat verweerder ondeskundig of niet integer was. Niet gebleken dat hij € 90.000,-- of teveel heeft gedeclareerd, noch van schending geheimhoudingsplicht, noch dat hij nare opmerkingen heeft gemaakt. Ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  20 februari 2017

in de zaak 16-1102/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij e-mailbericht d.d. 10 december 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 30 november 2016 met kenmerk nr. K16-011, door de raad ontvangen op 1 december 2016 , heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 9 januari 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-              de brief van de deken d.d. 30 november 2016 en de daaraan gehechte stukken.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1     Verweerder heeft klaagster van december 2005 tot 2015 bijgestaan in haar echtscheidingszaak. Verweerder heeft klaagster in dat verband bijgestaan in een procedure strekkende tot wijziging van de alimentatie en in een boedelscheidingsprocedure. Klaagster en haar ex-echtgenoot hadden tezamen een onderneming.

2.2     Klaagsters zus is in 2010 aanwezig geweest bij een zitting in de procedure rondom de boedelscheiding. Klaagsters zoon R is aanwezig geweest bij een bespreking op verweerders kantoor.

2.3     Verweerder heeft klaagster geadviseerd om in hoger beroep te gaan tegen de beschikking van de rechtbank op het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. Klaagster heeft hoger beroep ingesteld, waarna zij met haar ex-echtgenoot lopende de appelprocedure een minnelijke regeling heeft getroffen op basis waarvan klaagsters ex-echtgenoot klaagster meer zou betalen dat het door de rechtbank vastgestelde bedrag. Verweerder was niet betrokken bij de totstandkoming van de minnelijke regeling.

 2.4    Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank in de boedelscheidingsprocedure d.d. 24 december 2014. In afwachting van het indienen van de grieven heeft klaagster met haar ex-echtgenoot een minnelijke regeling tot stand gebracht. Verweerder was niet betrokken bij de totstandkoming van de minnelijke regeling.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.            niet onafhankelijk was, want hij liet zich door een ander beïnvloeden. Toen er een onterechte zorgmelding werd gedaan kreeg klaagster geen steun van hem;

2.            niet partijdig was en klaagster niet door dik en dun steunde, toen die zorgmelding werd gedaan;

3.            niet deskundig was; de hele zaak heeft tien jaar geduurd en hij beloofde een resultaat van € 500.000,--,  maar het vonnis bepaalde dat klaagster slechts € 140.000,-- toekwam;

4.            klaagster onheus bejegende want hij maakte enige nare opmerkingen;

5.            niet integer is, want hij maakte een onjuiste belofte voor wat betreft het te behalen resultaat;

6.            niet vertrouwelijk omging met gegevens, want hij sprak over de zaak in het gerechtsgebouw waar klaagsters zuster bij was. Hij sprak op kantoor ook met klaagsters zoon;

7.            veel heeft gedeclareerd, namelijk € 90.000,--.

4          VERWEER

4.1     Klachtonderdelen 1 en 2

          Verweerder heeft klaagster bij herhaling zowel telefonisch als bij besprekingen op correcte wijze te woord gestaan. Verweerder heeft klaagster uitleg gegeven over de zaak en de problematiek met Bureau Jeugdzorg. Dit terwijl klaagster verweerder geen opdracht had verstrekt tot bijstand in de kwestie rondom Jeugdzorg. Verweerder herkent zich niet in de verwijten van klaagster.

4.2     Klachtonderdelen 3 en 5

          Verweerder heeft nimmer beloften gedaan over de te behalen resultaten. Verweerder heeft klaagster steeds eerlijk geadviseerd en heeft zijn inschattingen met klaagster gedeeld. Het resultaat in de beide zaken (de alimentatieprocedure en de boedelscheidingsprocedure) is het gevolg van een door klaagster, zonder verweerders inmenging, getroffen regeling.

4.3     Verweerder kwam pas in beeld tegen het einde van de echtscheidingsprocedure. Enige vertraging in de procedure is dan ook niet aan verweerder te wijten. Partijen hebben na aanvang van de procedure eerst gedurende een jaar geprobeerd om de zaak te regelen. Twee deskundigen hebben de onderneming van klaagster en haar ex-echtgenoot gewaardeerd. Het waarderen was niet eenvoudig en nam enige tijd in beslag. De rechtbank heeft voorts meerdere tussenvonnissen gewezen, waarbij de zaak steeds meerdere malen voor tussenvonnis stond. Omdat er een rechterswissel plaatsvond werden de eerdere tussenvonnis terzijde geschoven en werd er een nieuwe comparitie ingepland.

4.4     Klachtonderdeel 4

          Verweerder heeft klaagster nimmer onheus bejegend, noch nare opmerkingen geuit.

4.5     Klachtonderdeel 6

          De zus van klaagster was op verzoek van klaagster aanwezig bij de zitting. Klaagsters zoon was voorts eveneens op verzoek van klaagster aanwezig bij een van de besprekingen. Verweerder heeft de familieleden van klaagster niet op eigen initiatief benaderd. De zitting in de boedelscheidingsprocedure was overigens openbaar, zodat verweerder ook niet had kunnen voorkomen dat klaagsters zus daarbij aanwezig was.

4.6     Klachtonderdeel 7

          Verweerder betwist dat hij € 90.000,-- heeft gedeclareerd. Klaagster heeft steeds tussentijdse declaraties, voorzien van een urenspecificatie, ontvangen en heeft nimmer tegen de declaraties geprotesteerd. Er zijn vele facturen onbetaald gebleven, die niet alleen zagen op verweerders honorarium maar ook op griffierechten.

5          BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

5.2     Klachtonderdelen 1 en 2

                                    Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen 1 en 2 zal de raad deze gezamenlijk behandelen. Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat klaagster hem de opdracht heeft verstrekt om haar bij te staan in de kwestie rondom de zorgmelding. Dit blijkt ook niet uit de aan de raad overgelegde stukken. Op basis van de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is enkel komen vast te staan dat klaagster aan verweerder de opdracht heeft verstrekt tot het voeren van een procedure tot wijziging van de alimentatie en het voeren van een boedelscheidingsprocedure. Het verwijt dat verweerder klaagster niet door dik en dun heeft gesteund toen de zorgmelding werd gedaan is niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd en is eveneens door verweerder betwist. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat niet is komen vast te staan dat op verweerder de verplichting rustte om klaagster bij te staan in de kwestie rondom de zorgmelding en dat hij dit niet naar behoren zou hebben gedaan. De eerste twee onderdelen van de klacht zijn derhalve ongegrond.

                          5.3     Klachtonderdelen 3 en 5

          Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen 3 en 5 zal de raad deze gezamenlijk behandelen. Verweerder heeft betoogd dat de behandeling van de zaak weliswaar veel tijd in beslag heeft genomen, maar dat dit niet is te wijten aan zijn optreden. Verweerder heeft verklaard dat hij niet vanaf het begin bij de zaak betrokken was, dat klaagster en haar ex-echtgenoot eerst zelf hebben getracht om tot overeenstemming te komen, dat deskundigen de onderneming van klaagster en haar ex-echtgenoot hebben moeten waarderen, hetgeen niet eenvoudig was, dat de rechtbank meerdere tussenvonnissen heeft gewezen en er een rechterswissel heeft plaatsgevonden, ten gevolge waarvan er een nieuwe comparitie van partijen moest plaatsvinden. Mede gelet op de door verweerder gegeven verklaring, die de raad aannemelijk voorkomt, is de raad van oordeel klaagster er niet in is geslaagd om aan te tonen dat de opgetreden vertraging is te wijten aan beweerdelijke ondeskundigheid zijdens verweerder.

5.4     Verweerder heeft voorts uitdrukkelijk betwist dat hij onjuiste beloften heeft gedaan aan klaagster. Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt ook niet dat verweerder aan klaagster beloften of toezeggingen heeft gedaan die hij niet heeft waargemaakt. Verweerder heeft weliswaar een inschatting gemaakt voor wat betreft het te verwachten resultaat, welk resultaat uiteindelijk lager is uitgevallen, maar dat kan verweerder niet in tuchtrechtelijke zin worden aangerekend. Als niet dan wel onvoldoende onweersproken staat immers vast dat klaagster zowel in de alimentatiekwestie als in de boedelscheidingszaak zonder de inmenging van verweerder een regeling met haar ex-echtgenoot heeft getroffen. Uit het voorgaande volgt dat niet is gebleken dat verweerder ondeskundig is, noch dat hij niet integer is. De klachtonderdelen 3 en 5 zijn derhalve ongegrond.

5.5     Klachtonderdeel 4

          Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij enige nare opmerkingen tegen klaagster heeft gemaakt. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is in voor wat betreft dit klachtonderdeel niet het geval, zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard.

5.6     Klachtonderdeel 6

            Klaagster heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat de aanwezigheid van klaagsters zuster bij een bespreking in het gerechtsgebouw heeft plaatsgehad in 2010. Gelet op artikel 46g, lid 1 sub a van de Advocatenwet wordt een klacht die wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft, niet-ontvankelijk verklaard. Door pas op 10 december 2015 een klacht in te dienen over een voorval in 2010, heeft klaagster de in artikel 46g, lid 1 sub a Advocatenwet genoemde termijn overschreden. In zoverre is dit onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk.

5.7     Ter zake het verwijt van klaagster dat klaagsters zoon aanwezig was bij een bespreking ten kantore van verweerder, overweegt de raad als volgt. Verweerder heeft gesteld dat hij nimmer op eigen initiatief familieleden van klaagster heeft benaderd en dat klaagster haar zoon zelf had verzocht om naar verweerders kantoor te gaan. De verklaringen van klaagster en verweerder staan lijnrecht tegenover elkaar. De raad kan niet vaststellen welke van de twee verklaringen feitelijk juist is. Zoals hierboven overwogen, kan in dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. In zoverre is dit onderdeel van de klacht dan ook ongegrond.

5.8     Klachtonderdeel 7

          Klaagster heeft gesteld dat verweerder veel heeft gedeclareerd, namelijk een bedrag van € 90.000,--. Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij een bedrag van € 90.000,-- bij klaagster in rekening heeft gebracht. Klaagster heeft geen stukken overgelegd waaruit de juistheid van haar stelling blijkt, zodat, gelet op de uitdrukkelijke betwisting van verweerder, niet is komen vast te staan dat hij € 90.000,-- bij klaagster in rekening heeft gebracht. De raad overweegt voorts dat de tuchtrechter niet de bevoegdheid heeft declaratiegeschillen te beslechten, doch slechts waakt tegen excessief declareren. Hiervan is in deze niet gebleken, zodat dit onderdeel van de klacht als ongegrond dient te worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart de klachtonderdelen 1, 2, 3, 4, 5 en 7 ongegrond;

-        verklaart klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 6, voor zover het klachtonderdeel ziet op de aanwezigheid van klaagsters zuster bij een zitting in 2010;

-        verklaart klachtonderdeel 6 ongegrond, voor zover het klachtonderdeel ziet op de aanwezigheid van klaagsters zoon bij een bespreking ten kantore van verweerder.

Aldus beslist door mr.  G.J.E. Poerink, voorzitter, en mrs. W.H.N.C. van Beek en A. Groenewoud ,  leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 februari 2017.

Griffier                                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 20 februari 2017

verzonden aan:

-            klaagster

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

             Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-           klaagster

-           verweerder

-           de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg

-           de deken van de Nederlandse orde van advocaten

             Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

             De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

             Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

             a.         Per post

             Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

             Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

             b.         Bezorging

             De griffie is gevestigd aan het adres:

             Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

             Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

             Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

             c.         Per fax

             Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

             Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

             d.         Per e-mail

             Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

             Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

             Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl