ECLI:NL:TADRSHE:2017:31 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 16-327/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:31
Datum uitspraak: 20-02-2017
Datum publicatie: 22-02-2017
Zaaknummer(s): 16-327/DB/LI
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Voorzitter heeft terecht geoordeeld dat de onderhavige tuchtrechtelijke verwijten inhoudelijk gelijk zijn aan de reeds door de raad bij beslissing d.d. 18 april 2016 (kenmerk 15-577/DB/LI) beoordeelde klachten. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 20 februari 2017

in de zaak 16-327/DB/LI

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van  25 augustus 2016 op de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief d.d. 8 juni 2015 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Limburg  (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 6 april 2016, door de raad ontvangen op 7 april 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      Bij beslissing van 25 augustus 2016 heeft de voorzitter met toepassing van artikel 46 j van de Advocatenwet de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 25 augustus 2016 is verzonden aan klagers.

1.4      Bij brief d.d. 9 september 2016, door de raad ontvangen op 13 september 2016, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 januari 2017 in aanwezigheid van klagers en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde, mevrouw S.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 9 september 2016 en de nagekomen brief met bijlagen van verweerder d.d. 23 december 2016

2          FEITEN

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klagers in verzet in zoverre niet opkomen. 

3          KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    misbruik heeft gemaakt van procesrecht door namens zijn cliënte ook in hoger beroep het faillissement van klaagster sub 1 aan te vragen;

2.    niet bevoegd was om namens zijn cliënte op te treden; hij had geen procesvolmacht.

3.2      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:

                 de voorzitter heeft ten onrechte geoordeeld dat de klacht niet-ontvankelijk is op basis van het ne bis in idem-beginsel, omdat de inhoud van de op 8 februari 2015 ingediende klacht niet te vergelijken is met de inhoud van de op 8 juni 2015 ingediende klacht. Klagers blijven van mening dat verweerder misbruik heeft gemaakt van procesrecht door namens zijn cliënte ook in hoger beroep het faillissement van klaagster sub 1 aan te vragen en dat hij niet bevoegd was om namens zijn cliënte op te treden, nu hij geen procesvolmacht had.

4          BEOORDELING

4.1      Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter terecht geoordeeld dat de onderhavige tuchtrechtelijke verwijten inhoudelijk gelijk zijn aan de reeds door de raad bij beslissing d.d. 18 april 2016 (kenmerk 15-577/DB/LI) beoordeelde klachten. Dat het thans gaat om het instellen van hoger beroep tegen de afwijzende beslissing van de rechtbank op het faillissementsverzoek maakt dit niet anders. Ten overvloede merkt de raad op, dat over dit laatste ook reeds in hoger beroep is geoordeeld door het Hof van Discipline in de uitspraak van 19 december 2016.

4.2      De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling het juiste beoordelingscriterium heeft gehanteerd en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.

4.3      Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet ongegrond

Griffier                                                                        Voorzitter

Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, en mrs. W.H.N.C. van Beek en A. Groenewoud, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 februari 2017.

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 20 februari 2017

verzonden aan:

-  klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing, voor zover het verzet on gegrond is  verklaard, geen rechtsmiddel open.