ECLI:NL:TADRSHE:2017:22 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 16-149/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:22
Datum uitspraak: 30-01-2017
Datum publicatie: 02-02-2017
Zaaknummer(s): 16-149/DB/LI
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Advocaat was aanvankelijk abusievelijk van oordeel dat zijn cliënt op grond van de CAO aanspraak kon maken op een reiskostenvergoeding.  Hij heeft, direct nadat hem was gebleken  dat de CAO al was verstreken op het moment dat de arbeidsovereenkomst met klager was aangegaan, cliënt hierover geïnformeerd. Tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. Advocaat is niet gehouden een in zijn ogen kansloze procedure te voeren. Indien de cliënt op het voeren van een procedure staat en de advocaat hem in dat kader vraagt om bewijzen van zijn stellingen aan te leveren, kan er, indien hij daarmee in gebreke blijft, niet van uitgaan dat de advocaat de door hem gewenste procedure aanhangig maakt. Klacht ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 30 januari 2017

in de zaak 16-149/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 16 augustus 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 17 februari 2017 met kenmerk K15-097, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 december 2016 in aanwezigheid van klager, de heer Y. (tolk/vertaler) en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-              de brief van de deken van 17 februari 2016, met bijlagen

-              de brief van klager van 20 mei 2016.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Verweerder heeft klager bijgestaan in een kwestie betreffende de vergoeding van reiskosten woon-werkverkeer en een ontslagzaak.

2.2      Klager heeft zich begin april 2014 gewend tot verweerder in verband met zijn aanspraak op vergoeding van reiskosten woon-werkverkeer. Verweerder heeft op 4 april 2014 een opdrachtbevestiging aan klager verzonden. Verweerder heeft klager bericht een toevoeging te zullen aanvragen en klager erop gewezen dat hem in geval van toewijzing een eigen bijdrage zou worden opgelegd.

2.3      Verweerder heeft bij brief van 4 april 2014 aan de werkgever van klager verzocht de met ingang van 18 september 2013 aan klager verschuldigde vergoeding van reiskosten van in totaal € 720,00 te voldoen.

2.4      Verweerder heeft bij brief van 29 april 2014 aan klager bericht inzake de kwestie van de overuren geen reactie van de werkgever te hebben ontvangen en daarom te willen overgaan tot dagvaarding. Verweerder heeft klager gewezen op de kosten en de risico’s van de procedure.

2.5      Verweerder heeft klager bij brief van 23 mei 2014 meegedeeld van zijn werkgever bericht te hebben ontvangen dat deze niet bereid was een reiskostenvergoeding te voldoen aangezien de CAO was geëxpireerd voordat de arbeidsovereenkomst met klager was aangegaan en voorts dat de werkgever stelde dat uit de door klager overgelegde urenstaten was gebleken dat klager geen overuren had gewerkt. Verweerder schreef dat hij voor een eventuele procedure bewijs van de door klager gemaakte overuren nodig had. Hij verzocht klager door middel van urenstaten dan wel getuigenverklaringen bewijs aan te leveren van de door hem gemaakte overuren.

2.6      Klager is op 24  september 2014 wegens het meerdere malen niet verschijnen op het werk op staande voet ontslagen. Verweerder heeft bij brief van 10 oktober 2014 aan de rechtsbijstandsverzekeraar van de werkgever van klager een beroep gedaan  op de nietigheid c.q. vernietigbaarheid van het ontslag. Verweerder heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van de werkgever van klager bij brieven van 10 november en 3 december 2014 gerappelleerd. Bij brief van 3 december 2014 heeft verweerder de werkgever van klager gesommeerd tot doorbetaling van het salaris van klager over te gaan.

2.7      Verweerder heeft op 3 december 2014 de risico’s van een loonvorderingsprocedure met klager besproken en bij brief van 3 december 2014 bevestigd. Klager heeft verweerder desondanks verzocht een gerechtelijke procedure te starten. Verweerder heeft klager in dat kader verzocht namen en adressen door te geven van getuigen die kunnen verklaren omtrent het feit dat aan iedere werknemer reiskostenvergoeding of vervoer is aangeboden om van en naar de werkplek te reizen.

2.8      De werkgever van klager heeft een voorwaardelijk ontbindingsverzoek bij de rechtbank ingediend. Verweerder heeft op 2 april 2015 namens klager een verweerschrift ingediend. Op 9 april 2015 heeft een zitting plaats gevonden. Verweerder heeft klager ter zitting bijgestaan. De rechtbank heeft bij beschikking van 23 april 2015 verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar (voorwaardelijk) verzoek tot ontbinding.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    verweerder klager ten onrechte heeft voorgehouden dat hij zijn reiskosten bij zijn werkgever kon terugvorderen;

2.    verweerder geen gerechtelijke procedure is gestart tegen het ontslag op staande voet van klager.

4          VERWEER

4.1     Verweerder was aanvankelijk van oordeel dat klager op grond van de CAO voor de pluimveesector aanspraak kon maken op vergoeding van reiskosten. Verweerder is echter vervolgens tot de conclusie gekomen dat die CAO niet van toepassing was. De CAO voor de pluimveesector was immers al verstreken voordat klager zijn arbeidsovereenkomst was aangegaan. Hij heeft toen klager direct bericht dat hij geen beroep op de CAO voor de pluimveesector kon doen en derhalve geen aanspraak kon maken op vergoeding van de door hem te maken reiskosten voor woon-werkverkeer. 

4.2     Het valt verweerder niet te verwijten dat hij de zaak in behandeling heeft genomen, daarvoor een toevoeging heeft aangevraagd en aan klager de eigen bijdrage in rekening heeft gebracht. Hooguit kan verweerder worden verweten dat hij de expiratiedatum van de CAO niet direct goed voor ogen had. Verweerder heeft klager wel direct nadat hem is gebleken dat de CAO was verstreken duidelijk gemaakt dat hij op eigen kosten naar zijn werkplek diende te reizen. Klager wist derhalve dat hij op eigen kosten naar zijn werkplek diende te reizen.

4.3     Verweerder heeft klager meermaals opgeroepen gehoor te gegeven aan de oproep van zijn werkgever om te komen werken. Vervolgens volgde ontslag op staande voet omdat klager volgens zijn werkgever drie maal geen gehoor had gegeven aan een oproeping om te komen werken.

4.4     Verweerder is niet overgegaan tot het voeren van een gerechtelijke procedure om het ontslag op staande voet aan te vechten, omdat hij deze kansloos achtte en klager het risico liep in de proceskosten te worden veroordeeld. Het stond klager vrij zich daarvoor tot een andere advocaat te wenden.

4.5     Verweerder heeft bij de behandeling van de zaak de belangen van klager steeds voorop gesteld. Aangezien verweerder in opdracht van klager werkzaamheden heeft verricht is hij gerechtigd betaling van zijn facturen te vragen. De facturen van verweerder vloeien voort uit de door de Raad voor Rechtsbijstand in twee zaken, waarin een toevoeging is verleend, opgelegde eigen bijdragen.

5          BEOORDELING

Ad klachtonderdeel 1

5.1      Vast staat dat verweerder in de kwestie betreffende de reiskostenvergoeding aanvankelijk van oordeel was dat klager op grond van de CAO pluimveesector aanspraak kon maken op vergoeding van reiskosten. Verweerder heeft op grond daarvan de zaak in behandeling genomen. Toen bleek dat de CAO al was verstreken op het moment dat de arbeidsovereenkomst met klager was aangegaan, heeft verweerder klager hierover direct geïnformeerd. Hoewel verweerder bij de aanpak van de zaak aanvankelijk van een onjuist uitgangspunt is uitgegaan, valt verweerder hiervan, nu verweerder zijn vergissing direct heeft rechtgezet en klager hierover heeft geïnformeerd, tuchtrechtelijk geen verwijt te maken.

Ad klachtonderdeel 2

5.2     Een advocaat is niet gehouden om namens zijn cliënt een procedure aanhangig te maken, indien de advocaat geen kans ziet de procedure met succes te voeren. Als niet betwist staat vast dat verweerder bij herhaling mondeling aan klager heeft uitgelegd waarom hij geen mogelijkheden zag om met succes een loonvorderingsprocedure namens klager te voeren. Omdat klager desondanks aandrong op een gerechtelijke procedure heeft verweerder klager in dat kader bij brief van 3 december 2014 verzocht namen en adressen door te geven van getuigen die zouden kunnen verklaren omtrent het feit dat aan iedere werknemer reiskostenvergoeding of vervoer is aangeboden om van en naar de werkplek te reizen. Hoewel uit de brief van 3 december 2014 niet zonder meer kan worden afgeleid dat verweerder geen loonvorderingsprocedure zou starten, valt hieruit evenmin op te maken dat verweerder ter zake toezeggingen heeft gedaan. Omdat  klager het door verweerder verzochte bewijs niet heeft aangeleverd, mocht hij er niet van uitgaan dat verweerder de door hem gewenste loonvorderingsprocedure aanhangig zou maken. Daarnaast heeft verweerder klager bij herhaling mondeling uitgelegd dat en waarom hij geen loonvorderingsprocedure namens hem zou voeren. Onder deze omstandigheden valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.E. Bartels, voorzitter, mrs. J.J.M. Goumans en

J.H.F. Kikken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 januari 2017.

Griffier                                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 30 januari 2017

verzonden aan:

-            klager

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg    

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de algemeen secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-             

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-            klager

-            verweerder

        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Limburg

        de deken van de Nederlandse orde van advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof:

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl