ECLI:NL:TADRSHE:2017:18 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 16-635/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:18
Datum uitspraak: 30-01-2017
Datum publicatie: 01-02-2017
Zaaknummer(s): 16-635/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Advocaat heeft de zaak van zijn cliënt gedurende vier jaar op zijn  beloop gelaten, stelselmatig niet gereageerd op verzoek van (de gemachtigde van) zijn cliënt om tot actie over te gaan en nagelaten hen naar behoren te informeren. Tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Daarnaast is ook sprake van eerdere tuchtrechtelijke maatregelen, waaronder een (gedeeltelijk voorwaardelijke) schorsing, voor vergelijkbaar tuchtrechtelijk verwijtbaar (nalatig) handelen. Klacht gegrond, schorsing 14 dagen    

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 30 januari 2017

in de zaak 16-635/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 27 november 2015 heeft (de gemachtigde van) klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 4 juli 2016 met kenmerk K15-141 , door de raad ontvangen op 5 juli 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 december 2016 in aanwezigheid van de gemachtigde van klager en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 4 juli 2016, met bijlagen.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Klager heeft zich in 2011 op 14 jarige leeftijd samen met drie vrienden schuldig gemaakt aan joyriding. Klager is ter zake veroordeeld tot een taakstraf en de ouders van klager zijn aansprakelijk gesteld voor de daaruit voortvloeiende schade.

2.2      De gemachtigde van klager heeft in augustus 2012 de aansprakelijkheid voor de schade erkend en een betalingsregeling met de verzekeraar getroffen. Klager en de gemachtigde van klager hebben zich in november 2012 tot verweerder gewend met het verzoek hen bij te staan in de kwestie ten aanzien van de mogelijke aansprakelijkstelling van de drie andere joyriders.

2.3      Verweerder heeft namens klager de nietigheid van de overeengekomen aflossingsregeling ingeroepen en een ander voorstel bij de verzekeraar neergelegd. De verzekeraar heeft het voorstel van verweerder in januari 2013 afgewezen.

2.4      De verzekeraar heeft op 21  augustus 2014 een dagvaarding tegen klager uitgebracht. Verweerder heeft met klager en zijn ouders de mogelijkheid van regres op de mededaders besproken. Verweerder heeft in de procedure bij de rechtbank geen verweer namens klager gevoerd. De rechtbank heeft bij verstekvonnis van 15 oktober 2014 de ouders van klager in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van klager hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.413,32 aan de verzekeraar en de proceskosten van de verzekeraar begroot op € 807,77.  

2.5      Het gerechtshof heeft bij arrest van 19 mei 2015 het op 16 januari 2015 door verweerder namens klager tegen voormeld vonnis ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding voor het indienen van hoger beroep.

2.6      De geschillencommissie Advocatuur heeft bij bindend advies van 30 maart 2016, verzonden op 19 mei 2016, geoordeeld dat de klacht van klager gegrond is en bepaald dat verweerder aan klager een bedrag van € 1.789,77 diende te voldoen alsmede een bedrag van € 102,50 ter zake van klachtengeld. Deze bedragen heeft verweerder voldaan.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

1.    geen verweer heeft gevoerd in de procedure in eerste aanleg;

2.    niet tijdig beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 15 oktober 2014, met als gevolg dat klager niet ontvankelijk is verklaard in zijn beroep

3.    klager of diens gemachtigde niet heeft bericht dat hij een beroepsfout had gemaakt;

4.    klager of diens gemachtigde niet op de hoogte heeft gehouden van het verloop van de procedure;

5.    onvoldoende heeft  gecommuniceerd met klager;

6.    heeft nagelaten de mededaders van klager aan te schrijven om regres te halen, ondanks de met klager gemaakte afspraak dat wel te doen;

7.    de aangetekende brief van de vader van klager van 26 oktober 2015 heeft genegeerd en zich aldus onwetend heeft gehouden van de inhoud van de klachten van klager.

4          VERWEER

4.1      Verweerder erkent dat hij voortvarender had kunnen en had  moeten optreden.

4.2      In eerste instantie was het de bedoeling om de verzekeraar, met wie de gemachtigde van klager, voordat verweerder bij de zaak betrokken was, reeds een vaststellingsovereenkomst had gesloten, zowel ten aanzien van de aansprakelijkheid als ten aanzien van de omvang van de schade ten gevolge van de joyriding, te bewegen in te stemmen met een lager bedrag. De verzekeraar stemde daar echter niet mee in.  Door het trage optreden van de verzekeraar was het niet evident dat de verzekeraar tot actie zou overgaan.

4.3      Verweerder betwist dat door zijn toedoen schade is geleden. Er was reeds aansprakelijkheid erkend en een aflossingsregeling met de verzekeraar getroffen, voordat de kwestie aan verweerder is voorgelegd. De schade kon nog steeds worden beperkt door anderen die bij de joyriding betrokken waren, aansprakelijk te stellen.

4.4      Verweerder heeft niet op de brief van de vader van klager van 26 oktober 2015, die in de brievenbus van verweerder was bezorgd, gereageerd omdat hij niet de wettelijk vertegenwoordiger was van -de inmiddels meerderjarig geworden- klager, die verweerder als zijn cliënt beschouwde.

5          BEOORDELING

5.1      De raad stelt op grond van de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, en door verweerder erkend, vast dat:

-       verweerder geen verweer heeft gevoerd in de procedure in eerste aanleg;

-       verweerder niet tijdig beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 15 oktober 2014, met als gevolg dat klager niet-ontvankelijk is verklaard in het beroep;

-       verweerder klager noch diens gemachtigde op de hoogte heeft  gesteld van zijn beroepsfout;

-       klager noch diens gemachtigde op de hoogte heeft gehouden van het verloop van de procedure en ook overigens niet met klager of diens gemachtigde heeft gecommuniceerd;

-       verweerder heeft nagelaten om actie tot regres op de mededaders te ondernemen, ondanks afspraken met (de gemachtigde van) klager dat te zullen doen;

-       verweerder niet heeft gereageerd op de brief van de vader van klager van 26 oktober 2015.

5.2       Op grond van het bovenstaande staat vast dat verweerder vanaf november 2012 heeft nagelaten de belangen van klager te behartigen zoals van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht. Verweerder heeft nadat de verzekeraar het voorstel tot verlaging van het schadebedrag heeft afgewezen geen enkele actie meer ondernomen. De raad volgt verweerder niet in zijn stelling dat het door het trage optreden van de verzekeraar niet evident was dat de verzekeraar tot actie zou overgaan en daarom beter kon worden afgewacht. De gemachtigde van klager had immers aansprakelijkheid erkend en een afbetalingsregeling getroffen, zodat in redelijkheid kon worden verwacht dat de verzekeraar tot incasso daarvan zou overgaan. Dat de verzekeraar hiertoe niet direct is overgegaan betekent niet dat verweerder de zaak op zijn beloop kon laten. Het had op de weg van verweerder gelegen (de gemachtigde van) klager naar behoren te informeren over de (verhaals-)mogelijkheden in deze zaak. Klager had zich tot verweerder gewend met het verzoek om de mogelijkheden tot regres op de drie mededaders te onderzoeken en daartoe actie te ondernemen. Door ter zake in het geheel niets te ondernemen en de zaak op zijn beloop te laten heeft verweerder niet die zorg betracht die van hem had mogen worden verwacht.

5.3       Daarnaast is verweerder in zijn communicatie jegens klager in ernstige mate nalatig gebleven. Verweerder heeft klager niet op de hoogte gehouden van zijn beroepsfout, noch van het verloop van de procedure. Ook op de brief van de vader van klager van 26 oktober 2015 heeft verweerder niet gereageerd. De raad volgt verweerder niet in zijn stelling dat het hem, gelet op zijn geheimhoudingsplicht, niet vrij stond hierop te reageren, aangezien klager zijn  cliënt was en niet diens vader. Het had in ieder geval op de weg van verweerder gelegen om kennis te nemen van de inhoud van de brief en deze met klager te bespreken.

5.4       De raad zal de klacht op grond van  het bovenstaande in alle onderdelen gegrond verklaren.

6          MAATREGEL

6.1      Verweerder heeft de zaak van klager gedurende vier jaar op zijn  beloop gelaten, stelselmatig niet gereageerd op verzoeken van (de gemachtigde van) klager om tot actie over te gaan en nagelaten klager naar behoren te informeren, wat verweerder tuchtrechtelijk ernstig valt aan te rekenen en op grond waarvan een zware tuchtrechtelijke maatregel op zijn plaats is. De raad stelt daarnaast vast dat deze zaak niet op zichzelf staat en dat aan verweerder voor vergelijkbaar tuchtrechtelijk verwijtbaar (nalatig) handelen eerdere tuchtrechtelijke maatregelen, waaronder een (gedeeltelijk voorwaardelijke) schorsing, zijn opgelegd. De raad is daarom van oordeel dat thans niet met een lichtere dan de hierna op te leggen maatregel kan worden volstaan

7         GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2.    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die [klager/klaagster] in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50,00  aan reiskosten.

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op

EUR 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;

-        legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 14 dagen op;

-        bepaalt dat de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-        de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-        verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

-        de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klager;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR  50,00 aan klager;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus beslist door mr. M. E. Bartels , voorzitter, mrs. J.J.M. Goumans en J.F.E. Kikken, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 januari 2017.

Griffier                                                                                 Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 30 januari 2017

verzonden aan:

-            de gemachtigde van klager

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant     

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

                                 Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant      

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl