ECLI:NL:TADRSHE:2017:166 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17 - 223/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:166
Datum uitspraak: 11-09-2017
Datum publicatie: 14-09-2017
Zaaknummer(s): 17 - 223/DB/LI
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: In strijd gehandeld met gedragsregel 12 door confraternele correspondentie te overleggen. Niet gebleken dat verweerder driemaal niet telefonisch bereikbaar was voor klager. Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zitting bij te wonen en daar te reageren op aanhoudingsverzoek. Van een geannuleerde zitting was geen sprake en verweerder heeft gehandeld in het belang van zijn cliënte. Deels gegrond, deels ongegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  11 september 2017

in de zaak 17-223/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 22 juli 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 15 maart 2017 met kenmerk nr. K17-036, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 juli 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-              de brief van de deken d.d. 15 maart 2017 en de daaraan gehechte stukken.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1     Klager staat als advocaat P B.V. bij, in haar geschil met H B.V., die wordt bijgestaan door verweerder.

2.2      Klager heeft H B.V. bij aan verweerder gerichte brief d.d. 14 april 2016 namens P B.V. gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 51.792,80 en aangezegd dat bij uitblijven van betaling een verzoek tot faillietverklaring zou worden ingediend. Omdat betaling uitbleef heeft klager bij e-mailbericht aan verweerder d.d. 20 april 2016 het betalingsverzoek herhaald en indiening van het faillissementsverzoek aangekondigd.

2.3      Op 28 april 2016 heeft klager namens P B.V. een verzoek tot faillietverklaring van H B.V. bij de rechtbank Limburg ingediend. Dit verzoek zou worden behandeld op 31 mei 2016. Daags voor de zitting heeft klager een verzoek tot aanhouding van de behandeling van het faillissementsrekest bij de rechtbank ingediend en daarin aangegeven dat partijen in onderhandeling waren, reden waarom twee weken aanhouding werd verzocht. Voorts heeft klager in het aanhoudingsverzoek vermeld dat hij verweerder op de hoogte had gesteld van het verzoek, dat verweerder hem had medegedeeld dat hij niet ter zitting zou verschijnen en dat het aanhoudingsverzoek mede namens verweerder werd gedaan. Het aanhoudingsverzoek is om 11.47 uur verzonden. Diezelfde middag heeft verweerder een verweerschrift ingediend, waarvan hij klager om 13.18 uur een afschrift heeft toegezonden. Aan het verweerschrift was gehecht een brief van klager aan verweerder d.d. 14 april 2016 en een brief van verweerder aan klager d.d. 23 mei 2016. Klager heeft het aanhoudingsverzoek om 15.52 uur aan verweerder doorgestuurd.

2.4      Verweerder is op 31 mei 2016 ter zitting verschenen en heeft daar aan de rechtbank te kennen gegeven dat het uitstelverzoek onjuist was omdat partijen niet in onderhandeling waren. De rechtbank heeft de behandeling van het faillissementsrekest vervolgens met een week aangehouden en heeft klager in de gelegenheid gesteld om nadere uitleg te geven. Klager heeft bij brief van 1 juni 2016 aan de rechtbank te kennen gegeven dat hij niet anders kon dan te vermelden dat partijen in onderhandeling waren omdat het automatische formulier dat voor een aanhoudingsverzoek moet worden gebruikt geen andere mogelijkheden geeft.

2.5     Op 6 juni 2016 heeft klager het faillissementsrekest ingetrokken.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.      hij zich niet welwillend jegens klager heeft opgesteld door driemaal niet telefonisch bereikbaar te zijn;

2.      een zitting heeft bezocht die door klager van te voren was geannuleerd en ten overstaan van de rechter een inhoudelijk betoog heeft gehouden buiten aanwezigheid van klager;

3.      confraternele correspondentie in het geding heeft gebracht zonder toestemming van klager of advies van de deken.

3.2      Toelichting

Verweerder was niet telefonisch bereikbaar op 24 maart 2016. Op 20 april 2016 heeft klager wederom tweemaal vergeefs geprobeerd om telefonisch contact te krijgen met verweerder. Door vlak voorafgaand aan indiening van een faillissementsverzoek niet telefonisch bereikbaar te zijn handelt verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4          VERWEER

4.1  Klachtonderdeel 1

Verweerder betwist uitdrukkelijk dat hij niet telefonisch bereikbaar is geweest. Verweerder is 365 dagen per jaar van 7.00 uur tot 23.00 uur bereikbaar.

4.2  Klachtonderdeel 2

Verweerder was niet op de hoogte van het valselijk ingediende verzoek tot aanhouding. Klager heeft verweerder niet gelijktijdig van het aanhoudingsverzoek op de hoogte gesteld. Verweerder heeft uitsluitend gehandeld in het belang van zijn cliënte. Er lag een oproep om te verschijnen en daaraan heeft verweerder voldaan. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat klager de rechtbank in zijn aanhoudingsverzoek onjuist had voorgelicht en dat het belang van verweerders cliënte vorderde dat de zaak niet langer dan een week werd aangehouden. Verweerder heeft niet inhoudelijk over de zaak gesproken.

4.3  Klachtonderdeel 3

           Op zich is juist dat verweerder confraternele correspondentie aan het verweerschrift heeft gehecht. Het belang van verweerders cliënte vorderde dat hij de producties in het geding bracht en vanwege de tijdsdruk was het niet mogelijk om de deken te consulteren.

5          BEOORDELING

5.1     Klager verwijt verweerder dat hij niet de nodige welwillendheid tussen advocaten in acht heeft genomen en aldus heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 17. Gedragsregel 17 schrijft voor dat advocaten, in het belang van de rechtzoekenden en van de advocatuur in het algemeen, behoren te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Klager verwijt verweerder voorts dat deze heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 12 door confraternele correspondentie te overleggen.

5.2     Klachtonderdeel 1

          Klager verwijt verweerder dat hij tot driemaal toe niet telefonisch bereikbaar was. Verweerder heeft dit verwijt uitdrukkelijk betwist terwijl uit de overgelegde stukken evenmin van de feitelijke juistheid van dit verwijt is gebleken. Nog los van de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar zou handelen indien hij driemaal niet telefonisch bereikbaar was geweest, kan in dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is in deze zaak niet het geval. Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.3     Klachtonderdeel 2

          De raad is van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij bij de mondelinge behandeling van het tegen zijn cliënte ingediende faillissementsverzoek is verschenen. Verweerder heeft beoogd hiermee de belangen van zijn cliënte te behartigen en dat was ook zijn taak. Klager stelt dat de zitting was geannuleerd, maar dat is feitelijk onjuist. Immers, klager had weliswaar een verzoek tot aanhouding bij de rechtbank ingediend, maar over dat verzoek moest nog worden geoordeeld. Verweerder, die in weerwil van hetgeen klager ten onrechte in zijn aanhoudingsverzoek had vermeld, zich nog niet over het verzoek tot aanhouding had kunnen uitlaten, heeft ter zitting in het belang van zijn cliënte aan de rechtbank duidelijk gemaakt wat zijn visie was op het aanhoudingsverzoek. Dat verweerder, zoals klager stelt, daarbij tevens inhoudelijk op het geschil tussen H B.B. en P B.V. is ingegaan, is niet gebleken. Klager heeft dit wel gesteld, maar verweerder heeft dit uitdrukkelijk betwist, terwijl dit ook niet uit de overgelegde stukken is gebleken. De raad is kortom van oordeel dat verweerder geenszins een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van het feit dat hij ter zitting van de rechtbank is verschenen en bij die gelegenheid zijn visie op het door klager geformuleerde aanhoudingsverzoek naar voren heeft gebracht. Ook het tweede klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

5.4     Klachtonderdeel 3

          Verweerder heeft erkend dat hij bij het verweerschrift d.d. 30 mei 2016 confraternele correspondentie in het geding heeft gebracht. Gedragsregel 12 schrijft voor dat dit enkel is toegestaan indien het belang van de cliënte dit bepaaldelijk vordert en er voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij heeft plaatsgevonden. Indien dit overleg niet tot een oplossing leidt, dient het advies van de deken te worden ingewonnen voordat in rechte een beroep als vorenbedoeld wordt gedaan.

5.5     Als niet weersproken staat vast dat verweerder confraternele correspondentie in het geding heeft gebracht, zonder voorafgaand overleg met klager en zonder voorafgaande consultatie van de deken. Aldus heeft verweerder gehandeld in strijd met gedragsregel 12 en heeft hij tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De beweerdelijke tijdsdruk waaronder verweerder het verweerschrift moest indienen maakt dit niet anders. Klachtonderdeel 3 is derhalve gegrond.

6          MAATREGEL

                          6.1     Verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 12 door zonder toestemming van klager en zonder tevoren advies van de deken te hebben ingewonnen confraternele correspondentie in het geding te brengen. Aldus heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad acht in dezen de maatregel van waarschuwing passend.

7         GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klacht ten dele gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2.    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50,-- aan reiskosten.

7.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,-- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond;

-        verklaart klachtonderdeel 3 gegrond;

-        legt ter zake het gegrond bevonden onderdeel van de klacht aan verweerder op de maatregel van waarschuwing;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,-- aan klager;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 50,-- aan klager;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,-- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. M.E. Bartels, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken en L.J.G. de Haas, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 11 september 2017.

Griffier                                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 11 september 2017

verzonden aan:

-            klager

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

             Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-           klager

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

             Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

             Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

             De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

             Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

             a.         Per post

             Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

             Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

             b.         Bezorging

             De griffie is gevestigd aan het adres:

             Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

             Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

             Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

             c.         Per fax

             Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

             Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

             d.         Per e-mail

             Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl.

             Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

             Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl