ECLI:NL:TADRSHE:2017:165 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-480/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:165
Datum uitspraak: 10-09-2017
Datum publicatie: 14-09-2017
Zaaknummer(s): 17-480/DB/ZWB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Klaagster was geen partij in de procedure en haar belangen zijn geschaad. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 10 augustus 2017

in de zaak 17-480/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) van 26 juni 2017 met kenmerk K17-031, door de raad ontvangen op 27 juni 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten  uitgegaan:

1.1       Verweerster is de advocaat van de ex-echtgenote van klaagsters partner. Klaagsters partner, hierna “de man” en diens ex-echtgenote, hierna: “de vrouw”, hebben drie minderjarige kinderen en zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. De man heeft zich gewend tot mr. B, terwijl de vrouw zich heeft gewend tot verweerster.

1.2       Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 15 april 2016 heeft de rechtbank naar aanleiding van de door de man en de vrouw ingediende verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen onder meer het volgende overwogen:

            “(2.4) Uit het verhandelde ter zitting en uit de stukken is gebleken dat de man, als hij niet vliegt, bij zijn vriendin in een tweekamerappartement in Amstelveen verblijft. (…)

            (2.25) Bij de bepaling van de draagkracht van de man wordt uitgegaan van de volgende, aan de dossierstukken en het verhandelde ter zitting ontleende gegevens: (…) Voorts houdt de rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent, (…) “

                        1.3       In het verweerschrift dat verweerster op 6 mei 2016 in de bodemprocedure heeft ingediend heeft zij onder meer namens de vrouw gesteld:

                                    “(…) (16) (…) De man woont bij zijn vriendin in en heeft geen eigen woonlasten.(..)

                                    (17) (…) De man gaat in die woning samenwonen met zijn vriendin, die krachtens de geldende tremanormen geacht wordt voor de helft in die lasten bij te dragen. (…)”

                        1.4       Bij brief d.d. 30 januari 2017 aan de rechtbank Noord-Holland heeft verweerster onder meer het volgende aan de rechtbank medegedeeld:

                                    “(…) Het staat partijen vanzelfsprekend niet vrij mededelingen te doen aangaande de mediation. De vrouw wil echter niet onvermeld laten dat het toch al moeizaam verlopend traject alleen nog maar verder is bemoeilijkt doordat de vriendin van de man, [klaagster], gemeend heeft zich te moeten bemoeien met het traject. Het zal duidelijk zijn dat dit de toch al lastige zaak niet heeft geholpen. Op 10 november 2016 en 13 december 2016 stuurde zij zelfs e-mails, gericht aan mij, maar verzonden aan alle betrokkenen in het dossier (productie 9), waarbij zij in laatstgenoemde e-mail zelfs verzoekt te bevestigen “dat geen sprake is van enige zorgtaken mijnerzijds op het moment dat de kinderen uit het huwelijk tussen uw cliënte, [de vrouw], en [de man] aan [de man] zijn toevertrouwd volgens de geldende zorgverdeling.” Verder beklaagt zij zich erover dat zij door handelen van de vrouw dan wel ondergetekende ten onrechte bij de zaak betrokken is en dat haar privacy daardoor zou zijn geschonden. Daarvan is vanzelfsprekend geen sprake, het stond de vrouw vrij de positie van [klaagster] aan de orde te stellen toen daar aanleiding toe ontstond.(…)”

1.5       Bij brief d.d. 6 februari 2017 aan de rechtbank Noord-Holland heeft verweerster onder meer het volgende aan de rechtbank medegedeeld:

                                                “(…)1. De woning wordt bewoond door de man en zijn partner.

                 2. De man betaalt samen met zijn partner de hypotheekrente en premies voor de aan de hypotheekschuld verbonden polissen en overige eigenaars- en gebruikslasten. (…) “

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

in de echtscheidingsprocedure tussen klaagsters partner (de man) en diens ex-echtgenote (de vrouw) standpunten heeft ingenomen en uitlatingen heeft gedaan, waarmee klaagsters privacy is geschonden en waardoor klaagster indirect is veroordeeld tot een geldelijke straf.

2.2       Toelichting

            Ten onrechte is klaagster betrokken in een procedure waarin zij geen partij is en waarin zij zich niet kan verweren. Verweerster heeft ten onrechte het standpunt ingenomen dat de man de echtelijke woning dient te verlaten en dat hij dan kosteloos bij klaagster kan inwonen. Voorts heeft verweerster ten onrechte het standpunt ingenomen dat klaagster en de man de woonlasten van klaagsters woning kunnen delen en dat hiermee rekening moet worden gehouden bij het vaststellen van de alimentatieverplichting van de man.

3             VERWEER

                        3.1       Klaagster is niet-ontvankelijk in haar klacht. Klaagster is geen cliënte, noch wederpartij en klaagster heeft geen direct eigen belang bij de klacht. Verweerster heeft in de echtscheidingsprocedure de belangen van haar cliënte behartigd. In die procedure is klaagster geen partij. De tuchtrechtelijke procedure is er niet voor bedoeld om de in de civiele procedure ingenomen standpunten en gekozen strategie te beoordelen. Verweerster heeft de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid niet overschreden en heeft zich nergens in voor klaagster diffamerende of lasterlijke termen uitgelaten.

.  

4             BEOORDELING

4.1       Ontvankelijkheid

            Verweerster heeft als meest verstrekkende verweer naar voren gebracht dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht vanwege het ontbreken van een eigen belang bij de klacht. De voorzitter overweegt dat het klachtrecht in het leven is geroepen voor een ieder die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Nu verweerster in haar verweerschrift en in haar correspondentie met de rechtbank in de procedure tussen de man en de vrouw, klaagster in voormelde procedure meerdere malen heeft genoemd, komt klaagster klachtrecht toe. Dat klaagster niet de wederpartij was van de cliënte van verweerster en dus geen formele procespartij in de gerechtelijke procedure maakt dit niet anders. Zij kan immers, als betrokken in de procedure, wel in enig belang worden of zijn geschaad. De voorzitter wijst het beroep op niet-ontvankelijkheid van klaagster dan ook af.

4.2       Beoordeling

            De klacht ziet op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van haar cliënte, zijnde de ex-echtgenote van de partner van klaagster. De voorzitter overweegt dat v erweerster een grote mate van vrijheid toekomt om in de civiele procedure datgene naar voren te brengen wat zij in het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënte nodig acht. Of en in hoeverre de door verweerster ingenomen standpunten juist zijn, is ter beoordeling van de civiele rechter. De tuchtrechter is niet bevoegd om zich uit te laten over de geschilpunten die partijen in een civiele procedure verdeeld houden. Indien en voor zover de man het met de door verweerster naar voren gebrachte standpunten niet eens was, is hij in de gelegenheid geweest om dit in de gerechtelijke procedure naar voren te brengen.

4.3       Dat verweerster in de gerechtelijke procedure stellingen heeft geponeerd waarvan zij wist, althans behoorde te weten, dat deze feitelijk onjuist waren is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken, noch dat klaagsters belangen hierdoor onevenredig zijn geschaad of haar recht op privacy is geschonden. Klaagster stelt dat zij door toedoen van verweerster door de rechter indirect tot een geldelijke straf is veroordeeld, maar de voorzitter volgt klaagster niet in dat standpunt. Immers, de beschikking van de rechtbank waarnaar klaagster in dit verband verwijst schept enkel en alleen verplichtingen voor de personen die procespartij waren in de gerechtelijke procedure waarin die beschikking is gegeven. Het bepaalde in de beschikking van de rechtbank schept geen rechtens afdwingbare verplichtingen voor klaagster. Niet valt in te zien op welke wijze klaagster door hetgeen verweerster in de gerechtelijke procedure naar voren heeft gebracht financieel nadeel heeft geleden of zou kunnen lijden. Van onnodig grievende uitlatingen is evenmin uit de stukken gebleken.

4.4       Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen zijdens verweerster is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken. Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.J.E. Poerink, voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier op 24 juli 2017.   

Griffier                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 10 augustus 2017

verzonden aan:

-     klaagster

-     verweerster

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West -Brabant

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klaagster, verweerster en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

                     Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

                     a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is

088-2053737

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl