ECLI:NL:TADRSHE:2017:157 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-221/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:157
Datum uitspraak: 04-09-2017
Datum publicatie: 06-09-2017
Zaaknummer(s): 17-221/DB/OB
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Terecht geoordeeld dat verweerder klagers klacht conform de Leidraad houdende regels  inzake dekenale klachtbehandeling heeft behandeld en dat hij bij de behandeling van klagers klacht en de doorzending van de klacht en de bij die klacht behorende stukken aan de raad van discipline de benodigde zorgvuldigheid heeft betracht. Door verweerders optreden is vertrouwen in de advocatuur niet geschaad. Kon buiten zitting worden afgedaan. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van  4 september 2017

in de zaak 17-221/DB/OB

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van  24 maart 2017 op de klacht van:

                          klager

                          tegen:

                          verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Op 5 september 2016 heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend bij de deken in het arrondissement Noord-Nederland. Het Hof van Discipline heeft bij beslissing d.d. 28 september 2016 voor onderzoek van de klacht de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”) aangewezen. Bij brief aan de raad van 14 maart 2017, door de raad ontvangen op 16 maart 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      Bij beslissing van 24 maart 2017 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 24 maart 2017 is verzonden aan klager.

1.3      Bij brief d.d. 12 april 2017, door de raad ontvangen op 13 april 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 26 juni 2017 in aanwezigheid van klager. Verweerder en zijn gemachtigde zijn, als aangekondigd bij brief d.d. 2 mei 2017, niet verschenen. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 12 april 2017 en de nagekomen brief van verweerders gemachtigde d.d. 2 mei 2017.

2          FEITEN

Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

3          KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    de klacht van klager steeds onvolledig en niet juist heeft weergegeven;

2.    een leugen heeft verkondigd inzake internet;

3.    niets van zich heeft laten horen zodat klager op 16 september 2015 heeft moeten informeren naar de stand van zaken;

4.    een onvolledige inventarislijst naar de raad van discipline heeft gezonden.

3.2      De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in:

De voorzitter heeft de klacht ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard.

In verzet is de vraag aan de orde of de voorzitter is uitgegaan van de juiste beoordelingscriteria en of hij terecht heeft geoordeeld dat behandeling op zitting niet verder kon bijdragen aan zijn oordeelsvorming.

4          BEOORDELING

4.1      De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium heeft gehanteerd. Nu de klacht betrekking heeft op het optreden van verweerder in diens hoedanigheid van deken dient te worden beoordeeld of verweerder zich bij de vervulling van die functie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter terecht vastgesteld dat verweerder klagers klacht conform de Leidraad houdende regels  inzake dekenale klachtbehandeling heeft behandeld en dat hij bij de behandeling van klagers klacht en de doorzending van de klacht en de bij die klacht behorende stukken aan de raad van discipline de benodigde zorgvuldigheid heeft betracht. Van moedwillig kwaadaardig tegenwerken van klager door (een medewerkster van) verweerder is de raad op geen enkele wijze gebleken.

4.2      De raad is kortom van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht het juiste beoordelingscriterium heeft gehanteerd en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter terecht en op juiste gronden toepassing gegeven aan artikel 46j Advocatenwet, op grond waarvan de klacht zonder voorafgaande mondelinge behandeling bij beslissing van de voorzitter kan worden afgedaan.

4.3      Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Griffier                                                                        Voorzitter

Aldus beslist door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A. Groenewoud, L.W.M. Caudri, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 september 2017.

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 4 september 2017

verzonden aan:

-  klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Oost -Brabant

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing, voor zover het verzet on gegrond is  verklaard, geen rechtsmiddel open.