ECLI:NL:TADRSHE:2017:131 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-031/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:131
Datum uitspraak: 10-07-2017
Datum publicatie: 12-07-2017
Zaaknummer(s): 17-031/DB/OB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Een advocaat dient de wederpartij van zijn cliënt van het voornemen om rechtsmaatregelen tegen haar te treffen in kennis te stellen. Dit geldt ook ten aanzien van een persoon, die zich in een andere procedure als mantelzorgster van de aanvankelijke wederpartij van de cliënt van de advocaat de belangen van die wederpartij heeft aangetrokken. De stelling dat klaagster zich steeds aan de kant van de aanvankelijke wederpartij  heeft opgesteld en dat klaagster feitelijk de overlast veroorzaakte, zodat volgens de cliënt van verweerder het stadium van overleg met klaagster was gepasseerd, doet daar niet aan af. verzet (gedeeltelijk) gegrond, klacht (gedeeltelijk) gegrond, waarschuwing  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 10 juli 2017

in de zaak 17-031/DB/OB

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 22 mei 2017 naar aanleiding van de klacht van:

             klaagster

tegen

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 31 juli 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 10 januari 2017 met kenmerk 48/16/103K, door de raad ontvangen op 11 januari 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      Bij beslissing van 17 februari 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 20 februari 2017 is verzonden aan klaagster.

1.4      Bij brief van 27 februari 2017 , door de raad op 28 februari 2017 per telefax en op 2 maart 2017 per post ontvangen, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 22 mei 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerder.       

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 27 februari 2017.  

2.       FEITEN 

       2.1   Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klager in verzet in zoverre niet opkomt, met de aanvulling dat klaagster H als mantelzorgster heeft begeleid, maar niet als (proces)vertegenwoordiger van H in de procedures tegen G aan H bijstand heeft verleend.

3.       KLACHT EN VERZET

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    klaagster rauwelijks heeft gedagvaard (in strijd met gedragsregel 19);

2.    voor het plannen van het kort geding geen verhinderdata bij klaagster heeft opgevraagd;

3.    de rechter heeft misleid door onwaarheden te schrijven, waarvan hij wist dat deze onjuist waren (in strijd met gedragsregel 33);

4.    zich grievend heeft uitgelaten jegens klaagster (in strijd met gedragsregel 31);

5.    in de dagvaarding heeft vermeld dat er geen verweer was gevoerd, hetgeen logisch is als de dagvaarding zonder aankondiging wordt betekend;

6.    naar niet bijgevoegde producties heeft verwezen (in strijd met artikel 85 lid 1 Rv) .

3.2     De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

1.    Anders dan de voorzitter ten onrechte heeft geoordeeld, heeft klaagster H in de procedure tegen G niet bijgestaan. H werd bijgestaan door een advocaat en klaagster begeleidde H als mantelzorgster.

2.    Waar klaagster de door verweerder in de dagvaarding gestelde feiten verzinsels en onwaar heeft genoemd, heeft de voorzitter ten onrechte niet overwogen dat de voorzieningenrechter de vorderingen van VG heeft afgewezen.

3.    De voorzitter heeft in navolging van verweerder onterecht overwogen dat contact met klaagster in het verleden had geleerd dat klaagster vermoedelijk zou proberen een en ander zo lang mogelijk te rekken.

4.    De voorzitter volgt onterecht verweerder in zijn verweer dat aan klaagster een voldoende termijn ter voorbereiding is gegund, te meer nu de betekeningstermijn van vier weken een wettelijke termijn is en deze niet door verweerder als gunst aan klaagster is verleend.

5.    De voorzitter heeft geen grond om te oordelen dat uitstel zou zijn verleend als klaagster zich met een goede reden tot de rechtbank zou hebben gewend, waartegen verweerder zich niet zou hebben verzet.

6.    De voorzitter gaat onterecht eraan voorbij dat klaagster, behoudens twee dagen, de gehele periode tussen betekening en mondelinge behandeling op vakantie was.

7.    De voorzitter neemt onterecht de stelling van verweerder aan dat klaagster een advocaat ten behoeve van het kort geding had ingeschakeld, aangezien klaagster niet aan een advocaat een opdracht aangaande het kort geding heeft verstrekt.

8.    De voorzitter heeft onterecht aan gedragsregel 19 de woorden ‘in beginsel’ toegevoegd, omdat een advocaat volgens die regel verplicht is kennis te geven van rechtsmaatregelen, hetgeen te meer klemt omdat klaagster rauwelijks in kort geding is gedagvaard en verweerder geen bewijs heeft overgelegd van zijn stelling dat het stadium van overleg was gepasseerd.

9.    De voorzitter oordeelt onterecht dat klaagster geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit blijkt dat zij als gevolg van het rauwelijks dagvaarden nodeloos in haar belangen is geschaad, omdat klaagster die schade in haar klacht en bij repliek heeft omschreven, terwijl bovendien geldt dat het, gezien de verplichting van gedragsregel 19 onnodig is voormelde feiten en omstandigheden aan te voeren.

10.  De voorzitter begrijpt niet of wil niet begrijpen dat verweerder zich grievend jegens klaagster heeft uitgelaten door haar niet als vrouw te erkennen.

11.  Onterecht overweegt de voorzitter dat hem de relevantie ontgaat van het klachtonderdeel ter zake hetgeen in de kort geding dagvaarding onder het kopje ‘standpunt wederpartij’ is vermeld, alleen al omdat klaagster geen verweer kon voeren omdat zij rauwelijks is gedagvaard.

4.         BEOORDELING

4.1      Vast staat dat verweerder namens G klaagster, zonder enige aankondiging vooraf, in kort geding heeft gedagvaard. De raad overweegt dat klaagster zich als mantelzorgster van H weliswaar de belangen van H die aan de orde waren in de procedure tussen H en G heeft aangetrokken, maar dat betekent niet dat klaagster in die procedure formeel of materieel procespartij was. In het geschil van G met klaagster, dat heeft geleid tot voormeld kort geding, was klaagster voor de cliënten van verweerder formeel en materieel een nieuwe wederpartij. De stelling van verweerder dat klaagster zich steeds aan de kant van H heeft opgesteld en dat klaagster feitelijk de overlast veroorzaakte, zodat volgens G het stadium van overleg met klaagster was gepasseerd, brengt zonder nadere toelichting, die verweerder niet heeft gegeven, niet met zich dat verweerder tot het nemen van rechtsmaatregelen mocht overgaan zonder klaagster van dat voornemen kennis te geven en zonder klaagster te vragen naar haar verhinderdata in verband met het vaststellen van een datum voor de mondelinge behandeling. Dat klemt te meer, aangezien uit het onder randnummer 3.2 van de bij de klacht als bijlage overgelegde kort geding dagvaarding volgt dat G nog enige tijd gewacht heeft alvorens tot het uitbrengen van de dagvaarding over te gaan. In die periode had verweerder namens G klaagster van het voornemen van G in kennis kunnen stellen, waarvan verweerder ter zitting desgevraagd heeft gesteld dat dit beter ware geweest, en tevens haar verhinderdata kunnen opvragen, zoals verweerder ter zitting desgevraagd heeft erkend. Op grond van het bovenstaande acht de raad de verzetsgronden 6, 8 en 9, die zich richten tegen de beoordeling van de voorzitter van klachtonderdeel 1 en 2 gegrond. Op grond van het bepaalde in artikel 46h lid 6 Advocatenwet vervalt de beslissing van de voorzitter voor zover deze betrekking heeft op de klachtonderdelen 1 en 2 en wordt de behandeling van deze klachtonderdelen door de raad voortgezet.

4.2     De raad is op grond van de onder 4.1 vermelde overwegingen van oordeel dat verweerder door klaagster zonder enige aankondiging vooraf in kort geding te dagvaarden in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in gedragsregel 19 en niet heeft gehandeld zoals van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht. De raad zal de klachtonderdelen 1 en 2 op grond van het bovenstaande gegrond verklaren.

4.3     De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de overige klachtonderdelen de juiste maatstaf heeft toegepast en acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de overige door klaagster aangevoerde verzetsgronden die zich richten tegen de beoordeling door de voorzitter van de klachtonderdelen 3 tot en met 6 niet slagen en heeft de voorzitter de onderdelen 3 tot en met 6 van de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.4     Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ten aanzien van de klachtonderdelen 3 tot en met 6 ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar deze onderdelen van de  klacht en moeten de verzetsgronden 1 tot en met 5, 7, 10 en 11 ongegrond worden verklaard, ten gevolge waarvan de beslissing van de voorzitter ten aanzien van de klachtonderdelen 3 tot en met 6 ingevolge het bepaalde in artikel 46h lid 5 Advocatenwet in stand blijft.

5.        MAATREGEL

                          5.1     De raad acht de maatregel waarschuwing passend en geboden.

6         GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

6.1.    Aangezien de klacht (gedeeltelijk) gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

6.2.    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 25,00 aan reiskosten.

6.3     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag dient te worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart de verzetsgronden 6, 8 en 9, die zich richten tegen de beoordeling van klachtonderdelen 1 en 2 door de voorzitter, gegrond en de overige verzetsgronden ongegrond;

  -         verklaart, opnieuw rechtdoende, de onderdelen 1 en 2 van de  klacht gegrond en legt ter zake aan verweerder de maatregel waarschuwing op;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten die de klagende partij voor de betaling van het griffierecht van € 50,00 heeft moeten maken, binnen 4 weken aan deze te voldoen;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten die de klagende partij heeft moeten maken, vastgesteld op € 25,00, binnen 4 weken aan deze te voldoen;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten die in verband met de behandeling van de zaak ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten vastgesteld op € 1.000,00 binnen 4 weken te voldoen aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts , voorzitter, mrs. N.M. Lindhout-Schot en J.B. de Meester , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juli 2017.

Griffier                                                                                             Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 10 juli 2017

verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant      

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

- de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

- het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Op grond van artikel 46h lid 7 Advocatenwet staat tegen deze beslissing, voor zover het verzet on gegrond is  verklaard, geen rechtsmiddel open.

Van deze beslissing staat, ten aanzien van het  gegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor :

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant      

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a. Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b. Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof via telefoonnummer 088-2053777.

c. Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d. Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl