ECLI:NL:TADRSHE:2017:130 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-057 DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:130
Datum uitspraak: 10-07-2017
Datum publicatie: 12-07-2017
Zaaknummer(s): 17-057 DB/ZWB
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet gebleken dat verweerster feiten aan de rechter heeft voorgehouden waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen. Kwalificaties “grillig”, “onbesuisd”, “impulsief”, “leugenachtig”, “dwingend”, “voor eigen rechter spelend” en “(be)dreigend” niet onnodig grievend tegen de achtergrond van hetgeen de vrouw verweerster had medegedeeld omtrent uitlatingen en handelen van klager alsook in het licht van de hevige strijd die tussen klager en zijn ex-echtgenote gaande was. Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door bezwaar te maken tegen in geding brengen van stukken door advocaat klager. Niet gebleken dat verweerster niet wilde meewerken aan een viergesprek. Klacht over gedragsregel 17 niet-ontvankelijk omdat deze gedragsregel ziet op de onderlinge verhouding tussen advocaten. Deels ongegrond, deels niet-ontvankelijk.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 10 juli 2017

in de zaak 17-057/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerster

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij ongedateerde brief heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. De deken heeft de brief ontvangen op 14 april 2016.

1.2      Bij brief aan de raad van 23 januari 2017 met kenmerk K16-049, door de raad ontvangen op 23 januari 2017 heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 29 mei 2017 in aanwezigheid van klager, vergezeld van de heer X. en mevrouw Y. , en verweerster, vergezeld van haar gemachtigde mr. Z. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken met bijlagen d.d. 23 januari 2017;

-       het nagekomen e-mailbericht van klager d.d. 27 februari 2017;

-       het nagekomen e-mailbericht van klager d.d. 21 april 2017;

-       de nagekomen brief met bijlagen van klager d.d. 11 mei 2017;

-       de nagekomen brief met bijlagen van klager d.d. 20 mei 2017. Ofschoon deze brief na de daarvoor geldende termijn is ontvangen, oordeelt de raad dat deze toch aan het dossier wordt toegevoegd, nu de brief niet meer omvat dan correcties van klagers brief d.d. 11 mei 2017;

-       het faxbericht van verweersters gemachtigde waarin hij aankondigt verweerster ter zitting van 29 mei 2017 te zullen bijstaan;

-       de griffie heeft van verweersters gemachtigde ontvangen een e-mailbericht d.d. 24 mei 2017 te 17:23 uur, met bijlage. Klager heeft daarop gereageerd bij e-mailbericht d.d. 25 mei 2017 te 15:09 uur met bijlagen. Deze stukken zijn na het verstrijken van de voor het indienen van stukken geldende termijn ingediend. Zoals reeds ter zitting aan partijen is medegedeeld oordeelt de raad dat deze stukken niet aan het dossier worden toegevoegd. Verweerster heeft naar voren gebracht dat zij de stukken niet eerder dan op 24 mei 2017 kon indienen omdat zij voorafgaand aan indiening overleg wilde plegen met de deken, die wegens vakantie eerst op 24 mei 2017 beschikbaar was voor overleg. De raad acht het alleszins redelijk dat verweerster overleg wilde plegen met de deken, maar het had in de reden gelegen om aan de raad en klager mede te delen dat zij dat ging doen, zodat klager er rekening mee kon houden dat er nog stukken zouden worden ingediend. Doordat verweerster niet kenbaar heeft gemaakt dat zij voornemens was stukken te overleggen, is klager, juist voorafgaand aan het Hemelvaartweekend, geconfronteerd met de stukken en is klager belemmerd in zijn mogelijkheden om naar aanleiding van de stukken en ter voorbereiding op de zitting advies in te winnen. De raad oordeelt op grond van het voorgaande dat de op 24 mei 2017 door verweersters gemachtigde toegezonden stukken niet aan het dossier worden toegevoegd, hetgeen dientengevolge eveneens geldt voor klagers e-mailbericht d.d. 25 mei 2017 te 15:09 uur met bijlagen.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1      Verweerster is de advocaat van de echtgenote van klager. Klager en zijn ex-echtgenote (hierna: “de vrouw”) hebben drie minderjarige kinderen en zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure. Partijen hebben een mediation-traject gevolgd dat niet succesvol is afgesloten. Beide partijen hebben een advocaat in de arm genomen. Klager heeft zich gewend tot mr. B, terwijl de vrouw zich heeft gewend tot verweerster.

2.2      Op 11 januari 2016 heeft een viergesprek plaatsgevonden, waarbij klager werd bijgestaan door mr. B en de vrouw door verweerster.

2.3      Nadat klager op 11 februari 2016 bij de rechtbank een echtscheidingsverzoek had ingediend heeft verweerster op 23 februari 2016 namens de vrouw een verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend, waarbij onder meer is verzocht om de kinderen aan de vrouw toe te vertrouwen en te bepalen dat klager de kinderen negen dagen per maand bij zich zal hebben. In dat kader heeft verweerster namens de vrouw in het verzoekschrift uiteengezet dat de vrouw in deeltijd werkzaam is als stewardess en klager fulltime als piloot. Verweerster heeft in dat verband voorts gesteld:

“(13) De man is als Eerste Officier (piloot) op de Boeing 777 werkzaam, zijnde een intercontinentale machine. De man vliegt fulltime en is daarmee ongeveer 21 dagen van huis. De vrouw heeft het grootste deel van de zorg en de opvoeding van de kinderen op zich genomen, hetgeen in het licht van genoemde dienstverbanden ook voor de hand ligt. (….)

(14) De werkzaamheden van partijen brengen met zich mee dat in deze geen reguliere vaste zorgregeling kan worden vastgesteld. Daarom verzoekt de vrouw de rechtbank te bepalen dat de kinderen aan haar worden toevertrouwd en dat de man de kinderen gemiddeld negen dagen per maand bij zich zal hebben, zijnde de dagen dat hij niet vliegt. Een ruimere regeling is niet uitvoerbaar omdat de man er dan niet is.(…)”

2.4    Voorts heeft verweerster in het verzoekschrift gesteld:

“(7.) (…) Hoewel overleg natuurlijk de voorkeur geniet is het gedrag van de man zodanig grillig en impulsief dat de vrouw geen risico meer kan nemen, niet voor zichzelf en niet voor de kinderen. (…)

(10.) De vrouw is van mening dat de man met zijn leugenachtig (maandenlang zijn buitenechtelijke relatie verzwijgen), dwingend maar vooral onbesuisd en impulsief gedrag iedere vorm van rustig overleg onmogelijk maakt en daarmee de belangen van de kinderen schaadt. Kennelijk is hij niet tot het inzicht te brengen dat het belang van de kinderen vergt dat in alle rust, openheid en vanuit een gelijkwaardige positie van beide ouders op respectvolle wijze wordt overlegd zonder te pas en te onpas het spreekwoordelijk mes op tafel te zetten. De man heeft hiermee een dermate onzekere situatie geschapen waarin niemand meer weet waar hij aan toe is, dat de ordemaatregel van voorlopige voorziening nodig is. Uit de stukken blijkt bovendien dat de man er sterk toe neigt voor eigen rechter te spelen.”

2.5     Op 1 april 2016 heeft een mondelinge behandeling bij de rechtbank in het kader van de echtscheidingsprocedure plaatsgevonden, waarbij klager werd bijgestaan door mr. B en de vrouw door verweerster. Ter zitting is afgesproken dat mr. B de loonstrook van klager over de maand december 2015 in het geding zou brengen. Mr. B heeft vervolgens niet alleen de loonstrook maar ook een toelichting en een verklaring van klager in het geding gebracht. Op 7 april 2016 heeft verweerster bezwaar gemaakt tegen indiening door mr. B van de toelichting en de verklaring van klager op zijn salarisstrook.

2.6     Bij beschikking d.d. 15 april 2016 heeft de rechtbank Noord-Holland geoordeeld dat de stukken waartegen verweerster bezwaar had gemaakt buiten beschouwing moesten worden gelaten. De rechtbank heeft voorts - onder meer - bepaald dat de kinderen werden toevertrouwd aan de vrouw en heeft een zorgregeling vastgesteld die inhield dat klager voor de kinderen zorgt op de dagen dat de vrouw aan het werk is.

2.7      Op 6 mei 2016 heeft verweerster namens de vrouw een verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, ingediend tegen het door klager ingediende echtscheidingsverzoek.

2.8      Klagers opvolgende advocaat, mr. S, heeft op 6 juni 2016 een verzoekschrift tot wijziging van de voorlopige voorzieningen ingediend, welk verzoekschrift is aangevuld op 18 juli 2016. Verweerster heeft op 20 juli 2016 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juli 2016. Bij beschikking d.d. 25 juli 2016 heeft de rechtbank de zorgregeling tijdens de zomervakantie vastgesteld en de beslissing over de definitieve zorgregeling aangehouden.

2.9      De mondelinge behandeling in de bodemprocedure heeft plaatsgevonden op 10 februari 2017. Bij beschikking d.d. 29 maart 2017 heeft de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, de echtscheiding uitgesproken, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn, bepaald dat klager en de vrouw de zorg voor de kinderen 50% / 50% delen, waarvoor het rooster van klager leidend zal zijn en de beslissing voor het overige aangehouden.  Bij beschikking d.d. 26 april 2017 heeft de rechtbank een beslissing gegeven over de onderhoudsbijdragen, de woning en de verdeling.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

1.    bij de rechter feiten poneert, waarvan zij weet of behoort te weten dat deze onjuist zijn (gedragsregel 30), zoals over het aantal dagen dat klager vanwege zijn werk van huis is;

2.    zich in het verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen met de kwalificaties “grillig”, “onbesuisd”, “impulsief”, “leugenachtig”, “dwingend” en “voor eigen rechter spelend” onnodig grievend over klager heeft uitgelaten en ter zitting heeft beweerd dat klager de vrouw zou hebben bedreigd;

3.    onzorgvuldig heeft gehandeld door bezwaar te maken tegen overlegging van de toelichting op klagers salarisstrook van december 2015;

4.    door stemmingmakerij en leugens het vertrouwen in de advocatuur schaadt (gedragsregel 1);

5.    de zaak onzorgvuldig heeft behandeld (gedragsregel 4);

6.    steeds een viergesprek heeft afgehouden, waardoor de kans op een regeling in der minne is verkleind (gedragsregel 3);

7.    niet heeft gestreefd naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen (gedragsregel 17)

4          VERWEER

4.1      De klacht is op alle onderdelen ongegrond. De zorgregeling voor de kinderen is een voortdurende bron van discussie tussen klager en de vrouw geweest. De vrouw heeft bij verweerster aangegeven dat het beeld van het aantal werkdagen zoals dat door klager werd geschetst onjuist was. Verweerster is bij het opstellen van de processtukken niet uitgegaan van onjuiste gegevens. Verweerster mocht afgaan op hetgeen de vrouw aan haar heeft medegedeeld. De processtukken zijn in concept aan de vrouw voorgelegd en zij heeft ze goedgekeurd. Van het bewust verkeerd inlichten van de rechter is geen sprake geweest.

4.2      Klager beklaagt zich over de kwalificaties “grillig”, “onbesuisd”, “impulsief”, “leugenachtig”, “dwingend” en “voor eigen rechter spelend”. De positie van de vrouw stond echter onder druk door klagers gedrag en het belang van de vrouw vergde dat verweerster dit aan de rechter voorhield. Klager heeft gedreigd met het ontzeggen van de toegang van de echtelijke woning, heeft de huur van de tijdelijke woning opgezegd en heeft de paspoorten van de kinderen ingenomen. Klager bleek voorts al geruime tijd een vriendin te hebben, zonder dit aan de vrouw en de kinderen mede te delen. De toonzetting van klagers e-mailberichten was dwingend en de voorzieningenrechter heeft ter zitting aangegeven dat ook zij van mening was dat klager zich dwingend en dreigend opstelde. Klager zette de zaak op scherp. Verweerster heeft in het belang van de vrouw aan de rechter een beeld willen schetsen dat waarheidsgetrouw was. De kwalificaties waren functioneel. Verweerster begrijpt dat het taalgebruik voor klager grievend kan zijn, maar dat is inherent aan de hevige strijd die hij voerde in de echtscheidingsprocedure.

4.3      Klager heeft gepoogd de rechter te misleiden over zijn inkomenspositie in het kader van de beoordeling van het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van kinder- en partneralimentatie. Teneinde alle relevante stukken compleet te krijgen heeft de rechter klagers advocaat ter zitting verzocht om de loonstrook over de maand december 2015 te overleggen. Dit moest gebeuren binnen twee weken na de zitting en verweerster mocht niet meer op het stuk reageren. Klagers advocaat heeft vervolgens niet alleen een salarisstrook ingediend maar ook een eigen uitgebreide toelichting en een verklaring van klager. Verweerster heeft tegen het overleggen van die extra stukken bezwaar gemaakt omdat dit niet was afgesproken. De rechter heeft verweerster in het gelijk gesteld en heeft de stukken buiten beschouwing gelaten.

4.4      Verweerster en de vrouw waren wel degelijk bereid tot een viergesprek, maar zij ontvingen de afgesproken stukken niet, zodat het gesprek werd geannuleerd. Van het bewust achterhouden van informatie is geen sprake geweest.

5          BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad stelt voorop dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

5.2     Klachtonderdelen 1, 2 en 4

          Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen 1, 2 en 4 zal de raad deze gezamenlijk behandelen. De raad overweegt dat de advocaat in familiekwesties als de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden en dat van de advocaat een bepaalde mate van terughoudendheid mag worden verwacht, juist omdat ook andere belangen dan de belangen van partijen in de procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van de kinderen.

5.3     Dat neemt echter niet weg dat het verweerster in het kader van de behartiging van de belangen van de vrouw vrij stond om namens de vrouw standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klager. Verweerster mocht daarbij afgaan op de juistheid van de door haar cliënte aan haar verstrekte informatie. Niet is gebleken dat verweerster aanleiding had om aan de juistheid van de door haar cliënte verstrekte informatie te twijfelen. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat tussen klager en de vrouw discussie bestond over het aantal dagen dat klager aan het werk was en dat hij thuis voor de kinderen zou kunnen zorgen. Het door verweerster verwoorde standpunt betrof de inhoud van het civielrechtelijke geschil dat klager en de vrouw verdeeld hield. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen, tenzij verweerster een evident onpleitbaar onjuist standpunt zou innemen en zij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is hier geen sprake. Dat verweerster de rechter welbewust onjuiste feiten heeft voorgehouden is niet gebleken en als de door verweerster geponeerde stellingen al onjuist waren, lag het op de weg van klager en diens advocaat om deze stellingen in de gerechtelijke procedure te weerspreken en te weerleggen. Het was vervolgens aan de rechter om aan de hand van de over en weer geponeerde stellingen en het overgelegde bewijsmateriaal vast te stellen van welk aantal dagen moest worden uitgegaan.

5.4     Het gebruik door verweerster van de kwalificaties “grillig”, “onbesuisd”, “impulsief”, “leugenachtig”, “dwingend”, “voor eigen rechter spelend” en “(be)dreigend” in het bewuste verzoekschrift en ter zitting acht de raad niet onnodig grievend in tuchtrechtelijke zin. Tegen de achtergrond van hetgeen de vrouw aan verweerster had medegedeeld omtrent uitlatingen en handelen van klager alsook in het licht van de hevige strijd die tussen klager en zijn ex-echtgenote gaande was, zijn deze kwalificaties naar het oordeel van de raad niet kennelijk ongepast, terwijl uit de teneur van bedoeld verzoekschrift voorts voldoende duidelijk blijkt dat verweerster daarin het standpunt en de beleving van haar cliënte verwoordt.

5.5     Uit het voorgaande volgt dat de raad van oordeel is dat de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond zijn. In het verlengde daarvan oordeelt de raad dat niet is gebleken dat verweerster door stemmingmakerij en het verkondigen van leugens het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Ook klachtonderdeel 4 is derhalve ongegrond.

5.6     Klachtonderdelen 3 en 5

          Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen 3 en 5 zal de raad deze gezamenlijk behandelen. Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat ter zitting d.d. 1 april 2016 op verzoek van de rechter is afgesproken dat mr. B de loonstrook van klager over de maand december 2015 in het geding zou brengen. Mr. B heeft vervolgens niet alleen de loonstrook maar ook een toelichting en verklaring van klager in het geding gebracht. Verweerster heeft daartegen bezwaar gemaakt. Naar het oordeel van de raad stond dit haar in het kader van het behartigen van de belangen van de vrouw en gelet op hetgeen ter zitting was afgesproken vrij en dit was zelfs haar taak. Verweerster heeft dan ook geenszins tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door bezwaar te maken tegen het overleggen van de aanvullende stukken. Naar het oordeel van de raad is voorts evenmin gebleken dat verweerster bij de behandeling van de zaak dermate onzorgvuldig heeft gehandeld dat haar daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Een enkele onzorgvuldigheid is daarvoor onvoldoende. De klachtonderdelen 3 en 5 zijn eveneens ongegrond.

5.7     Klachtonderdeel 6

          Verweerster heeft de klacht van klager, dat zij niet bereid was tot een viergesprek, uitdrukkelijk weersproken. In dat kader heeft verweerster toegelicht dat zij wel degelijk bereid was tot een viergesprek, maar dat zij de stukken die in dat verband door klager en zijn advocaat waren toegezegd, niet had ontvangen, ten gevolge waarvan het gesprek werd geannuleerd. Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat door toedoen van verweerster geen viergesprek heeft plaatsgevonden en een minnelijke regeling niet tot stand is gekomen. Klachtonderdeel 6 is derhalve ongegrond.

5.8     Klachtonderdeel 7

          Klager heeft tot slot geklaagd over handelen in strijd met gedragsregel 17. Gedragsregel 17, die aanwijzingen bevat voor de wijze waarop de advocaat zich dient te gedragen ten opzichte van zijn beroepsgenoten, ziet op de verhouding tussen advocaten onderling, zodat klager als wederpartij van de cliënte van verweerster niet kan worden ontvangen in een klacht over schending van die gedragsregel.  Ten overvloede wordt overwogen dat klager overigens geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die de feitelijke grondslag van die klacht kunnen dragen. Ook klachtonderdeel 7 is dan ook ongegrond.

5.9     Ten overvloede wordt nog overwogen dat, waar klager de raad verzocht heeft om zich uit te laten over de (on)rechtmatigheid van de in de familierechtelijke procedure(s) ingebrachte e-mailberichten , de klachtprocedure bij de raad daarvoor niet de geëigende procedure is. Een oordeel over onrechtmatig verkregen bewijs in die procedure(s) is immers voorbehouden aan de burgerlijke rechter.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart de klachtonderdelen 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ongegrond;

-        verklaart de klacht niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 7.

Aldus beslist door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. J.C. van den Dries, A.L.W.G. Houtakkers, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. van de Langenberg , als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juli 2017.

Griffier                                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 10 juli 2017

verzonden aan:

-            klager

-            verweerster

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-            klager

-            verweerster

        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

        de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl