ECLI:NL:TADRSHE:2017:126 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-178/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:126
Datum uitspraak: 26-06-2017
Datum publicatie: 03-07-2017
Zaaknummer(s): 17-178/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Uitlatingen van verweerder over klager naar aanleiding van door klager ingediend verzoek tot onderbewindstelling van cliënt verweerder niet onnodig grievend. Niet onnodig grievend uitgelaten in verweer in klachtprocedure. Klager niet-ontvankelijk in klacht over schending gedragsregel 17 vanwege ontbreken eigen belang. Deels ongegrond, deels niet-ontvankelijk.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 26 juni 2017

in de zaak 17-178/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief van 6 juli 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 27 februari 2017 met kenmerk K16-097, door de raad ontvangen op 28 februari 2017 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 mei 2017 in aanwezigheid van klager en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief d.d. 27 februari 2017 met bijlagen van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1      Verweerder is de advocaat van klagers broer. Klager heeft een verzoek tot onderbewindstelling van zijn broer ingediend bij de rechtbank Amsterdam. In de kwestie ter zake de onderbewindstelling werd klagers broer niet door verweerder bijgestaan, maar door een andere advocaat, mr. M. Mr. M heeft aan verweerder gevraagd om zijn visie over het verzoek tot onderbewindstelling op papier te zetten.

2.2      Bij brief d.d. 29 juni 2016 aan mr. M heeft verweerder zijn visie over het verzoek tot onderbewindstelling uiteengezet. In deze brief heeft verweerder onder andere geschreven:

“(…) Voor de rechtbank zal het, vermoedelijk alleen al op basis van het procesdossier dat u onder zich hebt, evident zijn dat de broers met elkaar in onmin leven. Naar ik aanneem zullen daardoor (terecht) in ieder geval al de nodige vraagtekens bij de motieven van [klager] kunnen worden gesteld.

Zoals ik de situatie voor ogen heb, lijkt de achterliggende bedoeling van het verzoek om [klagers broer] onder bewind te stellen zijn ingegeven uit een onwil om gelden aan [klagers broer] uit te betalen.  (…) Proberen om degene die zou mogen executeren, onder bewind te krijgen teneinde de uitwinning van het vonnis te frustreren, ruikt (hoe creatief dat ook moge zijn) m.i. naar misbruik van procesrecht. (….)

Voor zover er sprake is van financiële problemen, lijken die een rechtstreeks gevolg te zijn van het feit dat [klager] hem onterecht liquiditeiten heeft onthouden.

Onsympathiek gezegd lijkt het erop dat eerst is geprobeerd om [klagers broer] in de afgrond te duwen om vervolgens te kunnen stellen dat hij in de afgrond ligt en dat hij daarom onder bewind moet. Nu ik in deze alinea toch zaken onsympathiek verwoord, wens ik ook op te merken dat ik de situatie waarop deze brief ziet, met de kennis die ik daar thans van heb, kwalificeer als ronduit schandalig. (…)

Ook zou de conclusie gerechtvaardigd zijn, na kennis te hebben genomen van de achterliggende situatie, dat de indiener van het verzoek, nota bene met hulp van een advocaat, de rechter op oneigenlijke gronden voor een karretje probeert te spannen.(…)”“

2.3      Mr. M heeft verweerders brief als bijlage bij haar verweerschrift in de procedure betreffende de onderbewindstelling in het geding gebracht. Het verzoek tot onderbewindstelling is afgewezen.

2.4      Op 6 juli 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend over verweerder. Bij brief d.d. 24 augustus 2016 heeft verweerder zijn verweer kenbaar gemaakt aan de deken. In deze brief heeft verweerder onder meer het volgende naar voren gebracht:

“(…) Mijn (subjectieve en partijdige) visie op de situatie, zoals verwoord in mijn brief waar de klacht betrekking op heeft, is in de tussentijd niet gewijzigd.

Ik meen nog altijd dat het er alle schijn van heeft dat het verzoek tot onderbewindstelling van mijn cliënt, zoals dat door klager was ingediend, als doel had om mijn cliënt in een vervelende situatie te doen verkeren en dat het niet comme il faut is om daar een kantonrechter, een griffier, een aspirant-bewindvoerder, bodes, mijn cliënt en zijn advocaat mee te belasten. Dat ik het inleidende verzoekschrift niet kende noch ken, doet niets aan die mening af omdat ik wel de voorgeschiedenis ken.

Het inleidende verzoek (tot onderbewindstelling) heeft mijn cliënt aanvankelijk ook niet bereikt omdat het gericht was aan een adres waarvan klager wist (zo stelt mijn cliënt) dat mijn cliënt  daar niet meer woonde. Mijn cliënt is er van overtuigd dat er welbewust is geprobeerd om een soort van versteksituatie te creëren die tot onderbewindstelling zou hebben moeten leiden. Ook dat heeft mijn kwalificatie van de situatie gekleurd.

De kwalificatie die ik aan de situatie heb gegeven is ook gekleurd door het gegeven dat er werd geweigerd om gelden (die uit hoofde van een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad was verklaard aan mijn cliënt toekwamen) aan cliënt te betalen met als argument dat er nog een procedure over onderbewindstelling liep. (…)”

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

              1.         zich in zijn brief van 26 juni 2016 aan mr. M onnodig grievend heeft uitgelaten over klager en aldus heeft gehandeld in strijd met de Gedragsregels 1 en 31;

              2.         met zijn opmerking “nota bene met behulp van een advocaat” Gedragsregel 17 heeft geschonden;

              3.         zich in zijn antwoord in de klachtprocedure onjuist en grievend heeft uitgelaten.

4          VERWEER

4.1      Verweerder staat klagers broer bij in kwesties waarbij klager niet is betrokken. Verweerder heeft van klagers broer echter het nodige gehoord over het geschil tussen hem en klager met betrekking tot de nalatenschap van hun ouders. Verweerder heeft in zijn brief zijn subjectieve en partijdige visie gegeven op de kwestie zoals die door zijn cliënt aan hem is geschetst, waarbij hij de belangen van zijn cliënt heeft beoogd te behartigen. Verweerder heeft zijn visie niet gepresenteerd als vaststaand feit. Verweerder heeft niet de intentie gehad om klager te kwetsen en voor zover dat toch is gebeurd, betreurt verweerder dat.

4.2      Verweerder had begrepen dat klager werd bijgestaan door een advocaat. Verweerder was zich er ten tijde van het schrijven van de brief niet van bewust dat dit niet klopte. Nu de rechter in de procedure ambtshalve bekend moet zijn geweest met het feit dat klager niet werd bijgestaan door een advocaat, valt niet in te zien welk nadeel klager heeft ondervonden.

4.3      Verweerder heeft gepoogd om in zijn aan de deken gerichte verweerder de context te schetsen, omdat deze van belang is voor de beoordeling van de klacht. Dat klager het omschrijven van een context in een verweerschrift dat volgt op een klacht als een klachtwaardige gedraging bestempelt, is niet bepaald praktisch. Verweerder moet zich vrij achten in het voeren van verweer wanneer een klacht tegen hem wordt ingediend.

5          BEOORDELING

5.1     Klager klaagt over de inhoud van de brief van verweerder aan mr. M d.d. 29 juni 2016 en over hetgeen verweerder heeft geschreven in zijn brief d.d. 24 augustus 2016 aan de deken in het kader van de klachtbehandeling. Zowel verweerder als mr. M behartigen, in verschillende kwesties, de belangen van klagers broer. De klacht heeft derhalve betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

5.2     Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder met zijn brief heeft beoogd de belangen van zijn cliënt te behartigen. Voorts blijkt uit de brief d.d. 29 juni 2016 dat verweerder bij het presenteren van zijn visie de nodige voorbehouden en nuanceringen heeft gemaakt. Zo heeft verweerder geschreven: “lijkt te zijn”, “naar ik aanneem”, “zoals ik de situatie voor ogen heb”, “het lijkt mij”, “onsympathiek gezegd lijkt het erop dat” en “met de kennis die ik daar van heb”.

5.3     De raad overweegt dat het enkele feit dat klager verweerders uitlatingen als grievend heeft ervaren, nog niet maakt dat die uitlatingen als onnodig grievend moeten worden gekwalificeerd. Nu de uitlatingen van verweerder functioneel waren ter behartiging van de belangen van zijn cliënt en verweerder bij het doen van die uitlatingen de nodige voorbehouden en nuanceringen heeft gemaakt is de raad van oordeel dat verweerder de grenzen van de aan hem in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet heeft overschreden.  

5.4     Naar het oordeel van de raad kan verweerder van de inhoud van zijn brief aan de deken d.d. 24 augustus 2016 evenmin een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Het moge zo zijn dat klager door de inhoud van verweerders brief is gegriefd, maar naar het oordeel van de raad stond het verweerder in het kader van het voeren van verweer tegen de door klager tegen hem ingediende klacht vrij om de achtergrond van de zaak, zoals verweerders cliënt die had geschetst, bij de deken naar voren te brengen. De raad is van oordeel dat verweerder de grenzen van het betamelijke niet heeft overschreden.

5.5     De raad is kortom van oordeel dat de klachtonderdelen 1 en 3 ongegrond moeten worden verklaard.

5.6     Klager heeft voorts geklaagd dat verweerder gedragsregel 17 heeft geschonden doordat hij in zijn brief d.d. 29 juni 2016 de zinsnede “met hulp van een advocaat” heeft opgenomen, terwijl klager in de procedure tot onderbewindstelling niet werd bijgestaan door een advocaat. Gedragsregel 17 bepaalt dat advocaten behoren te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Nu deze gedragsregel derhalve ziet op de onderlinge verhouding tussen advocaten en klager niet rechtsreeks in enig belang is getroffen, is klager naar het oordeel van de raad niet-ontvankelijk in dit onderdeel van de klacht.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart de klachtonderdelen 1 en 3 ongegrond;

-        verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 2.

Aldus beslist door A.G.M. Zander, voorzitter, mrs. S.A.R. Lely en R. van den Dungen, bijgestaan door mr. Th.H.G. van de Langenberg , als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 juni 2017.

Griffier                                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 26 juni 2017

verzonden aan:

-            klager

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

-            klager

-            verweerder

        de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

        de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl