ECLI:NL:TADRSHE:2017:116 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-060/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:116
Datum uitspraak: 12-06-2017
Datum publicatie: 14-06-2017
Zaaknummer(s): 17-060/DB/ZWB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Advocaat is tekort geschoten in de kwaliteit van de dienstverlening (processtukken) die van hem als een redelijk handelend advocaat verwacht had mogen worden en zijn cliënt gedurende een lange periode niet of nauwelijks op de hoogte gehouden van de voortgang van de procedure, noch gereageerd op redelijke verzoeken van klager om informatie en uitstel van een comparitie van partijen, waardoor de cliënt zich genoodzaakt zag zich rechtstreeks tot het gerechtshof te wenden. Geen afschrift toegezonden van definitief processtuk., waardoor cliënt niet wist of en welke processtuk bij het gerechtshof was ingediend. Advocaat heeft ondanks herhaald verzoek van het gerechtshof het procesdossier in eerste aanleg niet ingediend. Enkel door de welwillende houding van het gerechtshof is een niet-ontvankelijkheid van het appel voorkomen. Zwaarte van de maatregel mede ten gevolge van tuchtrechtelijk verleden. Klacht (ged) gegrond; schorsing 26 weken, waarvan 13 voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar; termijn ex art 8a, lid 3, verkort tot 2 jr.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 12 juni 2017

in de zaak 17-060/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Per email van 11 maart 2016 heeft klager bij de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend over verweerder. Omdat verweerder kantoor houdt in het arrondissement Zeeland-West-Brabant is de klacht doorgezonden naar de deken in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, verder te noemen de deken. De deken heeft de klacht op 30 maart 2016 ontvangen en in behandeling genomen.

1.2      Bij brief aan de raad van 23 januari 2017 met kenmerk K16-034 , door de raad ontvangen op 23 januari 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      Op 6 februari 2017 is via mailbericht een voorlopige oproeping aan partijen uitgegaan. Op 21 maart 2017 is per email een definitieve oproeping voor de zitting van 1 mei 2017 uitgegaan, waarop klager per e-mail dd. 22 maart 2017 heeft gereageerd. De griffier van de raad heeft klager per e-mail dd. 24 maart 2017 desgevraagd bericht dat videoconferencing niet mogelijk is en dat klager zich ter zitting desgewenst kan doen vertegenwoordigen. Klager heeft de raad per email dd. 25 april 2017 bericht ter zitting niet persoonlijk aanwezig te kunnen zijn. Klager verzocht hem te berichten hoe hij de zitting op afstand kon bijwonen met behoud van zijn (internationale) rechten.

1.4      De raad heeft, hoewel klager niet concreet heeft verzocht de behandeling ter zitting aan te houden, de email van 25 april 2017 van klager, gelet op de bewoording ervan, niettemin toch als zodanig opgevat en gelet daarop besloten dat de zaak inhoudelijk kon en zou worden behandeld. De raad heeft hiertoe overwogen dat :

-       voldoende tijdig is aangegeven wanneer de hoorzitting zou plaatsvinden;

-       er geen rechtsregel is die de mogelijkheid van videoconferencing in gevallen als het onderhavige verplicht stelt;

-       de raad, gelet op de voldoende ruim tevoren aangegeven mogelijkheid zich te doen vertegenwoordigen, niet inziet, in welke zin er sprake zou zijn van schending van enig rechtsbeginsel, als gesteld door klager, in aanmerking genomen de door hem aangevoerde gronden waarop dit zou berusten;

-       de aanwezigheid van klager  in persoon of bij vertegenwoordiging op zichzelf beschouwd niet verplicht is;

-       de raad zich gelet op de inhoud van het dossier voldoende door klager voorgelicht acht;

-       de raad klager niet in zijn belangen geschaad acht, indien de inhoudelijke behandeling van de zaak niet wordt aangehouden;

-       de raad ook overigens hiertoe geen aanleiding ziet.

1.5      De klacht is vervolgens ter zitting van de raad van 1 mei 2017 in aanwezigheid van verweerder behandeld . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.6      De raad heeft kennis genomen van:

-       de brief van de deken van 23 januari 2017, met bijlagen;

-       de e-mailberichten van klager van 22 maart en 25 april 2017.

2          FEITEN

          Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1     Op 30 april 2009 heeft de Spaanse rechtbank de echtscheiding tussen klager en zijn ex-echtgenote uitgesproken. Klager werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan alimentatie van € 400,- per kind, welk bedrag bij beslissing dd. 3 april 2012 is verhoogd naar € 600,- per kind.

2.2     Klager heeft op 17 april 2014 bij de Nederlandse rechtbank een verzoekschrift tot nihil stelling ingediend. Klager werd in deze procedure bijgestaan door mr. X. De rechtbank heeft bij beschikking van 10 maart 2015 het verzoek van klager tot wijziging van de bij beslissing van 3 april 2012 vastgestelde alimentatieverplichting afgewezen. De rechtbank was van oordeel dat het verzoek tot wijziging van de alimentatie door klager onvoldoende was onderbouwd en dat onvoldoende was aangetoond dat het klager aan financiële draagkracht ontbrak.

2.3     Klager heeft zich op 13 maart 2015 tot verweerder gewend met het verzoek appel in te stellen tegen de beschikking van de rechtbank van 10 maart 2015. Verweerder heeft op 4 juni 2015 een concept appelschrift aan klager toegezonden. Klager heeft hierop per email van 4 juni 2015 als volgt gereageerd: “Het appelschrift heeft nog geen enkele inhoud, het is een pure formaliteit met een voorgaande tekst uit de eerste aanleg zo lees ik; om op tijd met de beroepsprocedure te kunnen zijn? Ik begrijp nu dat dat kan?! Mogen we daarna wel ál het mogelijke nog inbrengen? Ook andere grieven (want die zijn er natuurlijk) etc. etc.? dat had ik eerder niet begrepen. Mocht dat niet vollédig zo zijn, laat het me direct weten, want dan moet er nog wel heel veel gebeuren in een paar dagen…..” Verweerder heeft hierop niet geantwoord. Klager heeft per e-mails dd. 8 en 9 juni nadere (financiële) stukken aan verweerder toegezonden. Verweerder heeft op 9 juni 2015 namens klager het appelschrift  bij het gerechtshof ingediend. Verweerder heeft bij zijn appelschrift vier producties overgelegd, zijnde de beschikking van de rechtbank, het verzoekschrift in eerste aanleg, zonder de 26 onderliggende producties, het aanvullende verzoekschrift in eerste aanleg, zonder de onderliggende 42 producties en de repliek (gedeeltelijk) in eerste aanleg zonder de onderliggende 19 producties. Mr. R, kantoorgenoot van verweerder, heeft per email van 9 juni 2015 een afschrift van het appelschrift aan klager toegezonden. Klager reageerde hierop per email van 9 juni 2015 als volgt: “Dank hiervoor, er zijn nog veel meer punten uit de beschikking volledig fout- zie in de bijlage de beschikking die ik met (verweerder) al in maart 2015 doornam met alle comments in de kantlijn!”

2.4     Per email dd.  11 juni 2015 heeft het gerechtshof verweerder verzocht de ontbrekende processtukken van het procesdossier in eerste aanleg aan het gerechtshof toe te sturen. Het gerechtshof heeft per email dd. 15 juni 2015 aan verweerder verzocht om met klager de mogelijkheid om het geschil middels mediation op te lossen te bespreken, welke email verweerder op 19 juni 2015 aan klager heeft doorgezonden. Klager heeft per email van 22 juni 2015 desgevraagd aan verweerder bericht open te staan voor mediation.  Klager schreef in voormelde email tevens het volgende: “Overigens heb ik geen documentatie van wat klaarblijkelijk is ingediend en kreeg ik geen enkel antwoord op de eerdere e-mails met door mij op jouw verzoek speciaal gemaakte summaries voor het appelschrift, en samenvatting van de belangrijkste verzoeken.”

2.5     Op 23 juli 2013 heeft de wederpartij van klager een verweerschrift bij het gerechtshof ingediend en tevens incidenteel appel ingesteld. Mr. R heeft het verweerschrift van de wederpartij op 27 juli 2015 aan klager toegezonden en verzocht hierop voor 24 augustus 2015 te reageren. Klager reageerde op 30 juli 2015 en stelde dat het verweerschrift weerlegbaar was. Hij sprak tevens zijn ongerustheid uit over de door de wederpartij gestelde niet-ontvankelijkheid van het appelschrift, wat zijns inziens ontzenuwd diende te worden. Klager verzocht hem te berichten wat er was gebeurd met zijn positieve antwoord op het voorstel van het gerechtshof de zaak in mediation op te lossen. Klager heeft per email van 5 augustus 2015 geschreven vergeefs te hebben geprobeerd verweerder te bereiken en verzocht hem een concept verweerschrift toe te zenden. Klager heeft per email van 12 augustus 2015 nogmaals verzocht het concept verweerschrift aan hem toe te sturen. Mr. R heeft op 18 augustus 2015 een concept “verweerschrift tegen incidenteel appel tevens houdende reactie op het verweerschrift” aan klager toegezonden. Klager heeft per e-mailberichten van 23 augustus 2015 uitgebreid gereageerd op het zijns inziens onvolledige concept verweerschrift. Klager heeft op 2 september 2015 een email gestuurd omdat hij geen reactie had ontvangen op zijn email van 23 augustus 2015 en het verweerschrift op 3 september 2015 bij het gerechtshof diende te worden ingediend, waarna een concept verweerschrift aan klager is toegestuurd. Verweerder heeft per email dd. 3 september 2015 het verweerschrift, zoals hij voornemens was bij het gerechtshof in te dienen, aan klager toegezonden.  Klager heeft in reactie hierop per email dd. 3 september 2015 het volgende geschreven :

          ” Dank voor dit stuk.

          We becommentarieerden reeds gisterenavond gedurende mijn belletje hetgeen ontbreekt. Zie ook alle voorgaande documentatie, dossier en e-mails met concrete inhoud, waarvan ik de laatste hieronder nog eens weergeef, Dit last-minute concept (of beter last-second- op de dag dat het al ingediend had moeten zijn), sluit natuurlijk alle redelijke mogelijkheden voor enige mogelijke reactie van mijn kant voor noodzakelijke verbeteringen volledig uit. Ik reageer in ieder geval met super spoed op Uw bericht omwille van de tijdsdruk. Het concept is ook voor het grootste stuk nog steeds gelijk aan eerder zonder enige correctie…. Zie hieronder.”

          Klager verwees voorts naar zijn eerdere inhoudelijke commentaar op het concept verweerschrift. Verweerder heeft op 3 september 2015 het “verweerschrift tegen incidenteel appel tevens houdende reactie op het verweerschrift” ingediend. Aan klager is geen afschrift van het door verweerder op 3 september 2015 ingediende verweerschrift toegezonden.

2.6     Per e-mailbericht van 23 november 2015 heeft mr. P, kantoorgenoot van verweerder, een kopie van de oproepingsbrief van het gerechtshof voor de comparitie op 16 februari 2016 aan klager toegezonden. Hij heeft klager bericht dat hij en mr. R tijdens de comparitie aanwezig zouden zijn. Hij schreef dat hij tijdig vóór de mondelinge behandeling nog contact met klager zou opnemen voor het maken van een afspraak ter voorbespreking van de mondelinge behandeling.

2.7     Klager heeft per e-mails van 17 december 2016 en 15 januari 2016 naar de stand van zaken en om toezending van een aangepast concept verweerschrift verzocht. Op 15 januari 2015 heeft mr. R klager bericht dat op 16 februari 2016 een comparitie van partijen was bepaald.

2.8     Op 28 januari 2016 heeft een griffiemedewerker van het gerechtshof telefonisch aan een secretaresse van het kantoor van verweerder bericht dat het procesdossier in eerste aanleg (nog steeds niet) was ontvangen en dat dit alsnog diende te worden toegezonden.

2.9     Klager heeft op 29 januari 2016 verzocht het gerechtshof om uitstel van de mondelinge behandeling te verzoeken. Klager heeft per email dd. 1 februari 2016 aan verweerder bericht dat hij nog steeds niets had gehoord en verzocht een afschrift van het verzoek om uitstel aan hem toe te sturen. Per email dd. 2 februari 2016 heeft klager het gerechtshof rechtstreeks om uitstel van de comparitie van 16 februari 2016 verzocht. Het gerechtshof heeft klager bericht dat het verzoek om uitstel werd afgewezen omdat dit door een advocaat dient te worden gedaan.

2.10   Het gerechtshof heeft per brief van 8 februari 2016 aan partijen bericht dat het procesdossier in eerste aanleg, ondanks herhaald verzoek, verre van compleet was, dat de zaak tijdens de mondelinge behandeling op 16 februari 2016 niet inhoudelijk zou worden behandeld en dat ter zitting uitsluitend de ontvankelijkheid van het ingestelde appel aan de orde zou worden gesteld.

2.11   Op 16 februari 2016 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Klager was aanwezig en werd bijgestaan door mr. P. Ter zitting heeft het gerechtshof medegedeeld dat het hof een zaak niet kan beoordelen indien het hof niet beschikt over de processtukken in eerste aanleg. Het hof heeft het verzoek van mr. P hem een termijn te verlenen om de stukken alsnog over te leggen afgewezen, omdat voldoende gelegenheid was geboden voor overlegging van de stukken. De uitspraak werd bepaald op 24 maart 2016.

2.12   Klager heeft zich na de comparitie van 16 februari 2016 per telefax van 18 februari 2016 rechtstreeks tot het gerechtshof gewend met de mededeling dat hij niet meer door verweerder werd vertegenwoordigd dan wel wilde worden vertegenwoordigd. Verweerder heeft het gerechtshof bij brief van 25 maart 2016, in antwoord op de brief van het gerechtshof van 17 maart 2017, bericht dat klager nimmer aan hem kenbaar had gemaakt dat hij de aan verweerder verstrekte opdracht om zijn belangen te behartigen had ingetrokken. Het gerechtshof heeft bij brief van 31 maart 2016 aan verweerder bericht dat het hof, gelet op het verschil van mening tussen klager en verweerder en de daardoor ontstane onduidelijkheid over de rechtsbijstand van verweerder aan klager aanleiding zag om het debat in de zaak van klager te heropenen en heeft klager in de gelegenheid gesteld alsnog binnen acht weken na dagtekening van die brief het complete procesdossier in eerste aanleg over te leggen, bij gebreke waarvan alsnog een niet ontvankelijk verklaring van het hoger beroep zou volgen. De advocaat van de wederpartij heeft tegen de beslissing tot heropening bij brief dd. 6 april 2016 namens haar cliënte bezwaar gemaakt. Het gerechtshof heeft de zaak op de rol geplaatst van 25 mei 2016.

2.13   Verweerder heeft op 23 mei 2016 het procesdossier in eerste aanleg aan het gerechtshof toegestuurd. Klager heeft per e-mailbericht dd. 25 mei 2016 aan mr. P verzocht hem te berichten of het dossier aan het gerechtshof was toegezonden. Hij schreef voorts dat de stukken nog onvolledig waren. Mr. P heeft per email van 27 mei 2016 aan klager bericht dat de processtukken in eerste aanleg door hem persoonlijk bij het gerechtshof waren ingediend.

2.14   Het gerechtshof heeft bij brief van 10 juni 2016 aan verweerder een oproeping voor een comparitie op 20 september 2016 toegezonden.

3          KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.      verweerder, althans de onder zijn verantwoordelijkheid ingeschakelde kantoorgenoot, geen behoorlijk appelschrift heeft ingediend;

2.      verweerder, althans de onder zijn verantwoordelijkheid ingeschakelde kantoorgenoot, geen aanvullend appelschrift heeft ingediend;

3.      verweerder, althans de onder zijn verantwoordelijkheid ingeschakelde kantoorgenoot, geen verweer heeft gevoerd tegen het door de wederpartij ingediende incidenteel appel;

4.      verweerder, althans de onder zijn verantwoordelijkheid ingeschakelde kantoorgenoot, niet, althans onvoldoende heeft gereageerd op verzoeken om informatie;

5.      verweerder, althans de onder zijn verantwoordelijkheid ingeschakelde kantoorgenoot, klager niet, althans onvoldoende, heeft geïnformeerd over de voortgang van de procedure;

6.      verweerder, althans de onder zijn verantwoordelijkheid ingeschakelde kantoorgenoot, klager niet tijdig heeft geïnformeerd over het plaatshebben van de comparitie;

7.      verweerder, althans de onder zijn verantwoordelijkheid ingeschakelde kantoorgenoot, klager onvoldoende heeft geïnformeerd over het belang van de comparitie;

8.      verweerder, althans de onder zijn verantwoordelijkheid ingeschakelde kantoorgenoot, heeft klager niet voorbereid op de comparitie;

9.      verweerder, althans de onder zijn verantwoordelijkheid ingeschakelde kantoorgenoot, heeft verzuimd uitstel te vragen voor de comparitie, terwijl door hem of door een ander namens hem ook niet aan klager is medegedeeld dat geen uitstel kon of zou worden verzocht;

10.    verweerder, heeft verzuimd de processtukken in eerste aanleg in het geding te brengen;

11.    verweerder tijdens de comparitie niet aanwezig was, maar zich zonder aankondiging heeft laten vervangen door een kantoorgenoot.

4          VERWEER

4.1      Verweerder heeft op 9 juni 2015 een appelschrift ingediend. Op 3 september 2015 is een aanvulling gegeven op het appelschrift en verweer gevoerd in het incidenteel appel.

4.2      Ter voorbereiding op de comparitie heeft op 23 oktober 2015 een gesprek tussen klager en mrs. P en R, kantoorgenoten van verweerder, plaatsgevonden. Klager is tijdens dit gesprek geïnformeerd over de procedure en het belang van de comparitie. Klager is tevens inhoudelijk op de zitting voorbereid.

4.3      Per e-mail dd. 23 november 2015 is de oproeping voor de comparitie  dd. 16 februari 2016 aan klager toegezonden. Tevens werd aan klager bericht dat mr. P in plaats van verweerder bij de comparitie aanwezig zou zijn. Klager heeft pas op 29 januari 2016 om uitstel van de zitting verzocht. Gelet op de dit late tijdstip is de rechtbank niet meer om uitstel verzocht.

4.4     Het gerechtshof heeft tijdens de comparitie geconcludeerd dat het procesdossier in eerste aanleg ontbrak. Verweerder beschikte tijdens het indienen van het appelschrift en het verweer in het incidenteel appel niet over het procesdossier in eerste aanleg. Mr. X had het dossier aan klager gegeven en de rechtbank weigerde het procesdossier te verstrekken. Verweerder heeft de stukken uiteindelijk bij de wederpartij opgevraagd. Hij ontving deze op 13 mei 2016. De processtukken in eerste aanleg zijn vóór 26 mei 2016, derhalve tijdig, aan het gerechtshof overgelegd.

5          BEOORDELING

5.1       De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in art. 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes -zoals over procesrisico en kostenrisico- waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Voorts dient een advocaat zijn cliënt op de hoogte te houden van de voortgang in de procedure. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

5.2       Naast verweerder hebben mrs. P en R werkzaamheden in het dossier van klager verricht. mr. P was als advocaat werkzaam bij het kantoor van verweerder en mr. R als juridisch medewerker. Verweerder heeft zich steeds als advocaat in de zaak van klager geprofileerd en in de processtukken staat verweerder steeds als advocaat vermeld. De (enkele) door mrs. R en P verrichte werkzaamheden zijn onder verantwoordelijkheid en ter vervanging bij afwezigheid van verweerder uitgevoerd en aldus aan verweerder toe te rekenen. Op mr. R is bovendien het advocatentuchtrecht niet van toepassing. De raad gaat er bij de beoordeling van de klachten daarom van uit dat de werkzaamheden in de zaak van klager door verweerder zijn verricht, dan wel aan hem kunnen worden toegerekend.

Ad onderdeel 1

5.3       In het  eerste onderdeel van de klacht verwijt klager verweerder dat er geen behoorlijk appelschrift is ingediend. De raad is met klager van oordeel dat het appelschrift niet voldoet aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Het appelschrift is uiterst summier en nauwelijks onderbouwd. Hoewel de rechtbank had geoordeeld dat het verzoek om wijziging van de alimentatie in eerste aanleg onvoldoende was onderbouwd en dat onvoldoende was aangetoond dat het klager aan financiële draagkracht ontbrak, heeft verweerder in het appelschrift enkel algemene grieven, zonder nadere onderbouwing, geformuleerd en bovendien nagelaten de bij het procesdossier in eerste aanleg behorende producties bij het appelschrift over te leggen. Verweerder heeft niets gedaan met de uitgebreide inhoudelijke reacties van klager alsmede de door klager per e-mails van 4, 8 en 9 juni 2015 aangeleverde financiële informatie en heeft op 9 juni 2015 het appelschrift bij het gerechtshof ingediend. Verweerder heeft evenmin gereageerd op de reactie van klager naar aanleiding van het aan hem toegezonden appelschrift. Verweerder heeft aldus, zonder instemming van klager, een niet onderbouwd/onvolledig en derhalve niet aan de redelijk daaraan te stellen eisen voldoend appelschrift bij het gerechtshof ingediend. Het eerste onderdeel van de klacht is gegrond.

Ad onderdelen 2 en 3

5.4       In de klachtonderdelen 2 en 3 klaagt klager erover dat er geen aanvullend appelschrift is ingediend en geen verweer is gevoerd tegen het door de wederpartij ingestelde incidenteel appel. Vast staat dat verweerder op 3 september 2015 een verweerschrift tegen incidenteel appel tevens houdende reactie op het verweerschrift bij het gerechtshof heeft ingediend. Hoewel verweerder strikt genomen geen aanvullend appelschrift heeft ingediend heeft hij op 3 september 2015 wel gereageerd op de stellingen van de wederpartij in het verweerschrift, waarin verweerder nader is ingegaan op de stellingen van het appelschrift. Hoewel de raad niet kan vaststellen of verweerder in zijn verweerschrift dd. 3 september 2015 de op- en aanmerkingen van klager heeft verwerkt zijn de klachten dat er geen verweerschrift/aanvullend appel is ingediend feitelijk ongegrond. De raad zal de klachtonderdelen 2 en 3 op grond daarvan ongegrond verklaren.

Ad onderdelen 4 en 5

5.5       Uit de aan de raad overgelegde stukken blijkt dat klager voortdurend e-mails aan (het kantoor van) verweerder heeft gestuurd met verzoeken om informatie over (de voortgang van) de procedure. Klager heeft bij herhaling uitgebreid gereageerd op aan hem toegezonden concept processtukken en financiële informatie aan (het kantoor van) verweerder toegezonden. Verweerder heeft de mails van klager bij herhaling onbeantwoord gelaten. Verweerder heeft niet alleen niet gereageerd op de uitgebreide reacties van klager op concept processtukken, hij heeft ook nagelaten een afschrift van het door verweerder bij het gerechtshof ingediende verweerschrift in incidenteel appel/reactie op verweer aan klager toe te zenden, zodat voor klager gedurende lange tijd niet duidelijk was of en welke processtuk bij het gerechtshof was ingediend. De klachtonderdelen 4 en 5 zijn gegrond.

Ad onderdeel 6

5.6       Het kantoor van verweerder heeft per email van 23 november 2015 aan klager (zie productie 3 bij antwoord) bericht dat op 16 februari 2016 een comparitie zou plaatsvinden. Hoewel uit de aan de raad toegezonden correspondentie blijkt dat klager hiervan geen kennis heeft genomen, is de klacht dat (het kantoor van) verweerder klager te laat op de hoogte heeft gesteld van de datum van de comparitie feitelijk ongegrond. De raad zal het zesde klachtonderdeel daarom ongegrond verklaren.

Ad onderdelen 7 en 8

5.7       Klager verwijt verweerder dat hij klager niet heeft geïnformeerd over het belang van de comparitie, noch de comparitie met klager heeft voorbereid. Hoewel mr. P in zijn email van 23 november 2015 aan klager berichtte contact met hem te zullen opnemen om de comparitie voor te bereiden, blijkt uit het dossier niet dat klager is uitgenodigd voor een bespreking ter voorbereiding van de comparitie. Van de stelling van verweerder dat de behandeling van de zaak tijdens een gesprek op 23 oktober 2015 op voorhand met klager is besproken is geen bewijs aan de raad overgelegd. De raad houdt het er daarom voor dat er geen bespreking met klager over het belang van en ter voorbereiding op de comparitie van 16 februari 2016 heeft plaatsgevonden. De klachtonderdelen 7 en 8 zijn gegrond.

Ad klachtonderdeel 9

5.8       Vast  staat dat verweerder niet heeft gereageerd op verzoeken van klager om aan het gerechtshof om uitstel te verzoeken. Hoewel op een advocaat geen verplichting rust om het verzochte uitstel te vragen mag van die advocaat verwacht worden dat hij reageert op een verzoek om uitstel van zijn cliënt en voor zover hij daartoe geen aanleiding ziet, dit gemotiveerd met zijn cliënt bespreekt. Door in het geheel niet te reageren op de verzoeken van klager om uitstel, waardoor klager zich genoodzaakt heeft gezien zich, gelet op de verplichte rechtsbijstand tevergeefs, rechtstreeks tot het gerechtshof te wenden, heeft verweerder zich niet gedragen zoals van hem als behoorlijk handelend advocaat verwacht had mogen worden. Klachtonderdeel 9 is gegrond.

Ad klachtonderdeel 10

5.9       Het gerechtshof heeft verweerder reeds op 11 juni 2015 om toezending van de ontbrekende processtukken in eerste aanleg verzocht. Verweerder heeft geen afschrift van die e-mail aan klager toegezonden, noch de stukken bij klager opgevraagd. De raad heeft in het dossier evenmin bewijs aangetroffen dat verweerder de processtukken bij (de voormalige) advocaat van klager heeft opgevraagd. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van het gerechtshof van 11 juni 2015 om toezending van de ontbrekende processtukken in eerste aanleg, noch op het herhaalde (telefonische) verzoek dd. 28 januari 2016 aan zijn kantoor. Zelfs nadat het gerechtshof per brief van 8 februari 2016 aan partijen had bericht dat het procesdossier in eerste aanleg, ondanks herhaald verzoek, verre van compleet was, de zaak daarom tijdens de mondelinge behandeling op 16 februari 2016 niet inhoudelijk zou worden behandeld en dat ter zitting uitsluitend de ontvankelijkheid van het ingestelde appel aan de orde zou worden gesteld, heeft verweerder nagelaten alsnog voor toezending van de ontbrekende processtukken in eerste aanleg zorg te dragen. Verweerder heeft nagelaten klager te informeren over de noodzaak van de toezending van het complete procesdossier in eerste aanleg,  bij  gebreke waarvan klager het risico liep om niet-ontvankelijk te worden verklaard in het appel. Klager heeft zich, nadat het gerechtshof ter comparitie het verzoek van mr. P om aanhouding van de zaak om alsnog de ontbrekende stukken te kunnen overleggen heeft afgewezen, opnieuw genoodzaakt gezien om zich na de comparitie rechtstreeks tot het gerechtshof te wenden. Het is uitsluitend aan de welwillendheid van het gerechtshof te danken dat het gerechtshof, anders dan ter zitting besloten, bereid is gebleken het debat te heropenen en klager in de gelegenheid heeft gesteld de ontbrekende processtukken in eerste aanleg alsnog over te leggen. Zonder de welwillende houding van het gerechtshof zou het niet overleggen van het complete procesdossier in eerste aanleg tot niet-ontvankelijkheid hebben geleid. Verweerder heeft klager niet alleen in onwetendheid gelaten dat hij de ontbrekende processtukken in eerste aanleg diende over te leggen, maar hij heeft het risico in het leven geroepen dat klager niet-ontvankelijk zou worden verklaard, zonder klager daarvan op de hoogte te stellen. Het tiende klachtonderdeel is gegrond.

Ad onderdeel 11

5.10    Klager beklaagt zich erover dat verweerder zich op 16 februari 2016 zonder aankondiging door mr. P heeft doen vervangen. Nu aan klager per e-mail dd. 23 november 2015 (zie productie 3 bij antwoord) aan klager is bericht dat mrs. P en R aanwezig zouden zijn bij de zitting op 16 februari 2016 zal de raad het elfde onderdeel van de klacht als feitelijk ongegrond afwijzen.

6          MAATREGEL

6.1       De raad stelt vast dat verweerder tekort is geschoten in de kwaliteit van de dienstverlening die van hem als een redelijk handelend advocaat verwacht had mogen worden. Voorts heeft verweerder klager gedurende een lange periode niet of nauwelijks op de hoogte gehouden van de voortgang van de procedure, noch heeft hij gereageerd op redelijke verzoeken van klager om informatie en op zijn verzoeken om uitstel van de comparitie van 16 februari 2016, waardoor klager zich genoodzaakt heeft gezien zich rechtstreeks tot het gerechtshof te wenden, wat gelet op de verplichte rechtsbijstand zonder resultaat is gebleven. Ook na de comparitie heeft klager zich genoodzaakt gezien zich rechtstreeks tot het gerechtshof te wenden, wat er uiteindelijk toe heeft geleid dat het gerechtshof het debat heeft heropend en klager alsnog in de gelegenheid heeft gesteld de processtukken in eerste aanleg over te leggen, waarna de zaak opnieuw op de rol van het gerechtshof is geplaatst. Verweerder is ernstig nalatig gebleven in de zorg die door klager van hem verwacht had mogen worden, wat verweerder ernstig valt aan te rekenen en op grond waarvan alleen al een zware tuchtrechtelijke maatregel gerechtvaardigd is.

6.2      Deze zaak staat echter niet op zichzelf. In het verleden zijn aan verweerder bij herhaling tuchtrechtelijke maatregelen opgelegd, waaronder ook (on)voorwaardelijke schorsingen. De raad stelt op grond van het tuchtrechtelijk verleden van verweerder vast dat verweerder volhardt in zijn onbetamelijk handelen en klaarblijkelijk geen lering trekt uit eerder aan hem opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen, zodat niet kan worden volstaan met een lichtere dan de hierna op te leggen maatregel.

7         GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1.    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2     De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag dient te worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart  klachtonderdelen 1, 4, 5 en 7 t/m 10 gegrond;

-        verklaart  klachtonderdelen 2,3,6 en 11 ongegrond;

-        legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 26 weken;

-        bepaalt dat 13 weken van voormelde schorsing niet ten uitvoer zullen  worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder zich voor het einde van de proeftijd, welke de raad stelt op 2 jaar , opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

-        bepaalt dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de schorsing ingaat één maand na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:

-        de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-        verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat

-        de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten die de klagende partij voor de betaling van het griffierecht van € 50,00 heeft moeten maken, binnen 4 weken aan deze te voldoen; 

-        veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten die in verband met de behandeling van de zaak ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten vastgesteld op € 1.000,00 binnen 4 weken te voldoen aan de Nederlandse Orde van Advocaten;

-        bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaren.

Aldus beslist door mr. M.T. van Vliet , voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken en A.L.W.G. Houtakkers , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juni 2017.

Griffier                                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 13 juni 2017

verzonden aan:

-            klager

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant     

-            de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            de secretaris van de Nederlandse Orde van Advocaten

-            het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline open voor:

         klager

-            verweerder

         de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing staat, ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen [en de toewijzing van het verzoek ex artikel 48 lid 10 Advocatenwet],  hoger beroep bij het Hof van Discipline

-            verweerder

-            de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant      

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 85452, 2508 CD Den Haag

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres:

Kneuterdijk 1, 2514 EM Den Haag

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

Het telefoonnummer van het Hof van Discipline is 088-2053777

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 088-2053701

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

d.         Per e-mail

Het e-mailadres van het Hof van Discipline is: griffie@hofvandiscipline.nl .

Tegelijkertijd  met de indiening per e-mail dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post, voorzien van een originele handtekening, te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Informatie ook op www.hofvandiscipline.nl