ECLI:NL:TADRSHE:2017:100 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 17-271 DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2017:100
Datum uitspraak: 23-05-2017
Datum publicatie: 24-05-2017
Zaaknummer(s): 17-271 DB/OB
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door niet met klaagster te communiceren over de aanvraag van een kort geding, vanwege bijzondere procesverloop. Niet gelijktijdig toezenden aan klaagster is i.s.m. reglement maar van onvoldoende gewicht. Deels kennelijk ongegrong, deels van onvoldoende gewicht.

Beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 23 mei 2017

in de zaak 17-271/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) van 4 april 2017 met kenmerk 48|16|125K, door de raad ontvangen op 5 april 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1                FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten  uitgegaan:

1.1       Verweerder is de advocaat van klaagsters wederpartij, de heer S, hierna: “S”. S is voormalig werknemer van klaagster. Tussen klaagster enerzijds en S anderzijds is sprake geweest van een arbeidsgeschil in het kader waarvan tussen klaagster en S meerdere gerechtelijke procedures aanhangig zijn geweest. Klaagster werd daarin bijgestaan door mr. S.

1.2       Klaagster heeft op 13 augustus 2015 een ontbindingsverzoek van de arbeidsovereenkomst tussen haar en S. bij de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant ingediend. Voorts heeft op verzoek van klaagster op 20 juni 2016 een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. Verder heeft klaagster S in kort geding voor de kantonrechter gedagvaard, waarin zij nakoming heeft gevorderd van de re-integratieverplichtingen van S.

1.3       De mondelinge behandeling van het kort geding was gepland op 26 mei 2016 en is op eenstemmig verzoek van betrokken partijen verplaatst naar 9 juni 2016. Vervolgens heeft verweerder de rechtbank verzocht om een nieuwe datum te bepalen in verband met een operatie die S moest ondergaan, waarbij verweerder heeft gemeld dat niet kon worden aangegeven wanneer S weer mobiel zou zijn. Na opgave van de verhinderdata van beide partijen heeft de rechtbank de datum voor het kort geding vervolgens voorlopig vastgesteld op 12 juli 2016, onder de mededeling dat nadere berichtgeving van partijen zou worden afgewacht.

1.4       Op 6 juli 2016 heeft verweerder namens S in de kort gedingprocedure een akte in conventie, tevens houdende eis in reconventie, inhoudende een loonvordering, naar de rechtbank gestuurd die ter zitting van 12 juli 2016 zou worden ingesteld. Verweerder heeft eveneens op 6 juli 2016 een kopie van de akte per post en per e-mail aan klaagster toegestuurd.

1.5       Op 7 juli 2016 heeft klaagster haar vordering in kort geding ingetrokken, waarop verweerder de rechtbank op 8 juli 2016 heeft verzocht om toestemming voor het dagvaarden van klaagster in kort geding op verkorte termijn. Verweerder heeft een kopie van dat verzoek, met daarbij gevoegd de concept-dagvaarding, eveneens op 8 juli 2016 per e-mail aan klaagsters gemachtigde gezonden. De rechtbank heeft verweerders verzoek op 8 juli 2016 gehonoreerd, waarna verweerder klaagster op 8 juli 2016 heeft doen dagvaarden tegen 12 juli 2016.

1.6       Op 11 juli 2016 heeft klaagster de rechtbank verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling van het kort geding op 12 juli 2016 welk verzoek is afgewezen. Klaagster heeft daarop een wrakingsverzoek tegen de behandelend kantonrechter ingediend. Na afwijzing van het wrakingsverzoek heeft klaagster een tweede wrakingsverzoek tegen de behandelend kantonrechter ingediend, dat eveneens is afgewezen.

1.7       Na indiening door klaagster van het tweede wrakingsverzoek heeft verweerder de rechtbank bij brief d.d. 30 augustus 2016 verzocht om met spoed een nieuwe datum vast te stellen voor het kort geding dat vanwege het ingediende wrakingsverzoek geen doorgang kon vinden. In deze brief heeft verweerder zijn verhinderdata opgegeven. Voorts is in de brief vermeld dat een kopie van de brief gelijktijdig is verzonden aan de gemachtigde van klaagster met het verzoek om rechtsreeks aan de kantonrechter de verhinderdata door te geven. Verweerder heeft een kopie van de brief aan de rechtbank op 31 augustus 2016 in de avonduren per e-mail aan klaagster toegestuurd.

2             KLACHT

2.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    onvoldoende en in strijd met het vigerende procesreglement met klaagster dan wel haar gemachtigde heeft gecommuniceerd over de aanvraag van het kort geding op 8 juli 2016;

2.    in weerwil van het vigerende procesreglement correspondentie met de rechtbank, met name die van 30 augustus 2016, niet per gelijke post aan klaagster dan wel haar gemachtigde heeft gezonden, maar eerst op 31 augustus 2016 in de avonduren waardoor klaagster keer op keer in haar belangen is geschaad.

2.2       Toelichting

            Klachtonderdeel 1: Verweerder heeft op 8 juli 2016 een datum voor een kort geding aangevraagd zonder daarbij melding te maken van de gemachtigde van klaagster, laat staan diens verhinderdata.

            Klachtonderdeel 2: Verweerder heeft een kopie van zijn brief aan de rechtbank d.d. 30 augustus 2016, anders dan in die brief was vermeld, niet gelijktijdig maar eerst op 31 augustus 2016 om 17:29 uur aan klaagster verzonden. Op 1 september 2016 ontving klaagster de reactie van de rechtbank op verweerders brief. De rechtbank had verweerders brief dus reeds op 31 augustus 2016 ontvangen, terwijl verweerder klaagster de kans heeft ontnomen om haar kant van het verhaal onder de aandacht van de rechtbank te brengen.

3             VERWEER

                        3.1       Klachtonderdeel 1

                                    De datum voor de behandeling van het kort geding was reeds bepaald op 12 juli 2016. Het kort geding was geëntameerd door klaagster en het was voor iedereen duidelijk dat het kort geding die dag zou plaatsvinden. Alle partijen waren op 12 juli 2016 ook beschikbaar. Het was derhalve niet nodig om verhinderdata te vragen.

                        3.2       Klachtonderdeel 2

                                    Het bericht van 30 augustus 2016 aan de rechtbank is niet dezelfde dag aan klaagster verzonden, omdat dit niet mogelijk was. Dit is de dag erna, op 31 augustus 2016 alsnog direct per e-mail gebeurd.

.  

4             BEOORDELING

4.1                   De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen.

 4.2      Klachtonderdeel 1

Artikel 2.2 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken, kantonzaken, bepaalt dat bij de aanvraag van een kort geding de verhinderdata van de (gemachtigde) van partijen moeten worden vermeld. Verweerder heeft de verhinderdata van (de gemachtigde van) klaagster in zijn verzoek tot het verlenen van verlof voor het dagvaarden van klaagster op verkorte termijn niet vermeld. De voorzitter is van oordeel dat verweerder van zijn verzuim om in zijn verzoek de gemachtigde van klaagster alsook de verhinderdata van klaagster te vermelden evenwel geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, nu van een regulier procesverloop geen sprake is geweest. De zitting in kort geding was, rekening houdend met de verhinderdata van beide partijen, immers reeds (voorlopig) vastgesteld op 12 juli 2016. Aldus waren partijen op de hoogte van de datum van de mondelinge behandeling,  12 juli 2016, en zij waren op die datum ook beschikbaar. Voorts was de rechtbank reeds op de hoogte van het feit dat klaagster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. S..

4.3       Gelet hierop was verweerder naar het oordeel van de voorzitter niet gehouden om de verhinderdata van (de gemachtigde van) klaagster op te vragen en te vermelden in het verzoek tot het verlenen van verlof voor dagvaarding op verkorte termijn tegen de zitting van 12 juli 2016. Het eerste onderdeel van de klacht is naar het oordeel van de voorzitter kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet.

4.4       Klachtonderdeel 2

Artikel 1.4 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken, kantonzaken, bepaalt dat indien een partij na de aanvraag enig bericht aan de kantonrechter doet of enig stuk bij de kantonrechter indient, deze partij gelijktijdig een afschrift van het bericht of het stuk aan de wederpartij en eventuele overige partijen dient te verzenden. Vast staat dat verweerder van zijn bericht aan de rechtbank d.d. 30 augustus 2016 niet gelijktijdig, maar eerst de dag erna, een afschrift aan klaagster heeft toegestuurd. Ofschoon verweerder daarmee heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in het Procesreglement, is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken dat klaagster door deze – geringe – vertraging in de toezending van de kopie in haar belangen is geschaad. De voorzitter is van oordeel dat het verzuim zijdens verweerder van een zodanig beperkt gewicht is dat dit onderdeel van de klacht op de voet van artikel 46j lid 1 sub d Advocatenwet als kennelijk van onvoldoende gewicht moet worden afgewezen.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

1.    klachtonderdeel 1 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet kennelijk ongegrond;

2.    klachtonderdeel 2 met toepassing van artikel 46j lid 1 sub d Advocatenwet van kennelijk onvoldoende gewicht.

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, met bijstand van mr. Th.H.G. van de Langenberg als griffier op  23 mei 2017.

Griffier                                            Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 23 mei 2017

verzonden aan:

-     klaagster

-     verweerder

-     de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost- Brabant

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch.

Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift ( in tweevoud ), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

                     Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:

                     a.         Per post

Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te    worden toegezonden aan de griffie van de raad.

Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:

Postbus 1190, 4801 BD Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd in het gerechtsgebouw, Sluissingel 20, Breda

c.         Per fax

Het faxnummer van de raad van discipline is

088-2053737

Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl