ECLI:NL:TADRSGR:2017:96 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-744/DH/RO b

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:96
Datum uitspraak: 12-06-2017
Datum publicatie: 13-06-2017
Zaaknummer(s): 16-744/DH/RO b
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Klacht deels niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de driejaarstermijn. Klacht voor het overige ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 12 juni 2017

in de zaak 16-744/DH/RO b

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster sub 1

en

klaagster sub 2

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 23 juli 2015 hebben klaagsters bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder, alsmede over het kantoor (een besloten vennootschap) waar verweerder werkzaam is. De klacht tegen het advocatenkantoor is bij de raad geregistreerd onder nummer 16-744/DH/RO a.

1.2 Bij brief aan de raad van 3 augustus 2016 met kenmerk R 2016/56 edl/dh, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 10 april 2017 in aanwezigheid van verweerder, bijgestaan door [gemachtigde]. Zijdens klaagsters zijn [directeur] (directeur van klaagster sub 1) en [gemachtigde] verschenen.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de bij randnummer 1.1 genoemde brief van de deken inclusief de daarin genoemde bijlagen;

- de brief van de gemachtigde van klaagsters van 27 januari 2017 met bijlagen (waaronder 20 producties);

- de brief van verweerder van 27 januari 2017 met een tweetal producties.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft vier Filipijnse bemanningsleden (genaamd I.S., R.S., R.P. en P.B.) van Nederlandse binnenvaartschepen bijgestaan in een kwestie met betrekking tot een loonvordering tegen klaagsters. De bodemprocedure is door verweerder namens de bemanningsleden aangevangen bij dagvaarding van 7 juli 2010. Bovendien heeft hij namens de bemanningsleden diverse beslagen gelegd ten laste van klaagsters. Er zijn verschillende gerechtelijke procedures gevoerd. Op enig moment heeft één van de bemanningsleden (de heer P.B.) zich uit de procedure(s) teruggetrokken.

2.2 De rechtbank Breda heeft op 9 februari 2011 een vonnis gewezen. Klaagsters hebben tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.

2.3 Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 26 november 2013 een eindarrest gewezen. In dit arrest heeft het gerechtshof het vonnis van 9 februari 2011 vernietigd, de heren I.S., R.S. en R.P. niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen en hen in de kosten van de procedure veroordeeld. Rechtsoverwegingen 7.1, 7.2 en 7.3 van het arrest luiden onder meer als volgt:

“7.1 Bij (…) tussenarrest is aan de advocaat van [de heren I.S., R.S. en R.P.] de gelegenheid gegeven nadere stukken te overleggen waaruit het (nog) bestaan van zijn volmacht blijkt (…).

7.2 Vastgesteld moet worden dat van die gelegenheid geen gebruik is gemaakt, zodat het hof uit dient te gaan van de afwezigheid van toereikende volmachten aan [verweerder] in deze procedure. Daarmee slaagt de eerste grief van [klaagsters] tegen het beroepen vonnis.

7.3 Het gevolg van het slagen van de grief is dat er het er rechtens voor gehouden moet worden dat [verweerder] van stond af aan over een ontoereikende volmacht beschikte om namens [de heren I.S., R.S. en R.P.] in rechte op te treden, zodat zij in hun vorderingen niet ontvankelijk moeten worden geacht. (…)”

2.4 Bij brief van 21 mei 2015 heeft de directeur van klaagster sub 1 verweerder en het kantoor waar hij werkzaam is, onder meer het volgende bericht:

“(…)

4. [Klaagster sub 2] en [klaagster sub 1] waren er reeds vanaf juni 2010 van overtuigend dat u zich gedroeg als Don Quixote omdat geen van de vier Filipijnse heren u ooit hadden verzocht, laat staan opdracht gegeven, vorderingen tegen de ondernemingen in te stellen. Dit vermoeden werd bevestigd door schriftelijke, notarieel bevestigde en gelegaliseerde verklaringen van de heren [P.B. en I.S.]. (…)”

2.5 Verweerder heeft daar bij brief van 14 juli 2015 onder meer als volgt op gereageerd:

“(…) De inhoud van het door u gestelde wordt uitdrukkelijk betwist. Vanzelfsprekend beschikte mijn kantoor over opdrachten van de cliënten waarvoor destijds werd opgetreden. Aansprakelijkheid wordt derhalve betwist. (…)”

2.6 Op 23 juli 2015 hebben klaagsters een klacht ingediend tegen verweerder en het advocatenkantoor waar hij werkzaam is. Bij deze klacht hebben zij twee beëdigde verklaringen (affidavits) overgelegd, te weten van de heer P.B. en de heer I.S. De directeur van klaagster sub  1 heeft ter zitting van de raad van 10 april 2017 verklaard dat klaagsters in 2011 kennis hebben gekregen van de affidavits. De inhoud van de affidavits luidt onder meer als volgt:

Affidavit van de heer P.B., ondertekend op 22 februari 2011:

“ (…)

3.  Sometime in May 2010 [de heer G.] drove me to the city centre of Rotterdam, the Nederlands, and accompanied me to the law office of [advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is]. [De heer G.] then had a lengthy talk with attorney [verweerder] of [advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is]. The conversation was in the Dutch language. I did not take part in the conversation.

4.  Since I regretted to have abandoned the employment of [klaagster sub 2]. I visited their office on December 9, 2010. It was only then that I learned that a monetary claim against [klaagster sub 2] was filed in my name by [verweerder]. 

5.  I deny ever having filed a monetary claim against [klaagster sub 2] or against any of its  principals, representatives or agents, being it under the name [klaagsters] or otherwise. (…)”

Affidavit van de heer I.S., ondertekend op 25 augustus 2011: 

“ (…)

3.  Sometime in May 2010 [de heer G.] drove me to the City centre of Rotterdam, the Nederlands, and accompanied me to the law office of [advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is] with 2 others seafarers by the name of [de heren R.S. en P.B.]. [De heer G.] then had a lengthy talk with attorney [verweerder] of [advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is]. The conversation was in the Dutch language. I did not take part in the conversation.

4.  I regretted to have joined [de heer G.] on his personal undertaking and idea to file monetary claim against [klaagster sub 2].

5.  I deny ever having given instruction to [verweerder] or to anybody else to file monetary claim against [klaagster sub 2] or against any of its  principals, representatives or agents, being it under the name [klaagsters] or otherwise. (…)”

2.7 Verweerder heeft zich bij brief van 30 september 2015 tegen de klacht verweerd. In zijn verweerschrift heeft hij onder meer het volgende opgenomen:

“(…) Een slotnoot betreft de vraag omtrent de positie van [gemachtigde van klaagsters]. Hij is ervan in kennis dat mijn cliënten hebben aangegeven onder druk te zijn gezet en bedreigd. In kennis hiervan is het voortzetten van deze zaak, beweerdelijk namens zijn cliënten [klaagsters], van hoogst dubieuze aard. Ik verzoek de Deken ambtshalve hiernaar onderzoek te willen doen. Ik overweeg terzake dezes klachten jegens [gemachtigde van klaagsters] (…) in te dienen. (…)”

2.8 Als bijlage bij zijn verweerschrift heeft verweerder twee powers of attorney overgelegd; van de heer R.P. en de heer R.S. Deze powers of attorney luiden onder meer als volgt:

Power of attorney van de heer R.P., ondertekend op 4 juni 2013:

(…)

- Confirming that I was present in a meeting with my attorney [verweerder], on the 4th of May 2010; that meeting was held at the law office of my attorney at the address (…), at which meeting were also present [de heren P.B., R.S. en I.S].

- [De heren P.B., R.S. en I.S] and myself gave attorney [verweerder] power of attorney to start proceedings against [klaagster sub 2 en klaagster sub 1] instructions and regarding outstanding salaries e.a., and give hem instructions to take all necessary legal actions as our attorney deems fit and necessary tot obtain the goal of collecting our outstanding sallaries e.a.

- I confirm that in our meeting of the 4th May 2010 all parties gave attorney [verweerder] these same instructions; we also agreed that [verweerder] would file requests at the legal aid board (Raad voor Rechtsbijstand) regarding the costs of legal fees. We all handed out to our attorney relevant documents such as identificationpapers (kopie paspoort), labour agreements, and all documents that where necessary to file the claim against [klaagster sub 1 en klaagster sub 2].

- Our attorney [verweerder] confirmed to us accepting the case and starting legal proceedings against [klaagster sub 1 en klaagster sub 2]. [Verweerder] keeps us informed by telephone en per email;

Hereby I reconfirm, my instructions to attorney [verweerder] and confirm the earlier given instructions and power of attorney, to start and this time continue all legal proceedings against [klaagster sub 1 en klaagster sub 2] regarding the outstanding sallaries e.a. This power of attorney includes all actions and proceedings that our attorney [verweerder] deems fit and necessary. (…)

Power of attorney van de heer R.S., ondertekend op 10 september 2013:

(…)

- Confirming that I was present in a meeting with my attorney [verweerder], on the 4th of May 2010; that meeting was held at the law office of my attorney at the address (…), at which meeting were also present [de heren P.B., R.P. en I.S].

- [De heren P.B., R.P. en I.S] and myself gave attorney [verweerder] power of attorney to start proceedings against [klaagster sub 2 en klaagster sub 1] instructions and regarding outstanding salaries e.a., and give hem instructions to take all necessary legal actions as our attorney deems fit and necessary tot obtain the goal of collecting our outstanding sallaries e.a.

- I confirm that in our meeting of the 4th May 2010 all parties gave attorney [verweerder] these same instructions; we also agreed that [verweerder] would file requests at the legal aid board (Raad voor Rechtsbijstand) regarding the costs of legal fees. We all handed out to our attorney relevant document such as identificationpapers (kopie paspoort), labour agreements, and all documents that where necessary to file the claim against [klaagster sub 1 en klaagster sub 2].

- Our attorney [verweerder] confirmed to us accepting the case and starting legal proceedings against [klaagster sub 1 en klaagster sub 2]. [Verweerder] keeps us informed by telephone en per email;

Hereby I reconfirm, my instructions to attorney [verweerder] and confirm the earlier given instructions and power of attorney, to start and this time continue all legal proceedings against [klaagsters] regarding the outstanding sallaries e.a. This power of attorney includes all actions and proceedings that our attorney [verweerder] deems fit and necessary. (…)

2.9 Klaagsters hebben de op 23 juli 2015 ingediende klacht (klachtonderdeel a) vervolgens uitgebreid met twee extra verwijten (de klachtonderdelen b en c).

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij zonder toereikende volmacht diverse procedures namens de bemanningsleden heeft gevoerd;

b) hij zich in zijn verweerschrift in de onderhavige klachtprocedure heeft bediend van onnodig grievende beweringen, te weten de gestelde bedreigingen van de vier bemanningsleden;

c) hij heeft gedreigd met het indienen van een klacht tegen de gemachtigde van klaagsters op basis van een valse beschuldiging.

3.2 Ter zitting van 10 april 2017 heeft de gemachtigde van klaagsters verklaard dat klachtonderdeel c tevens namens hemzelf is ingediend.  

3.3 Klaagsters hebben klachtonderdeel a als volgt toegelicht. In november 2010 verscheen de heer P.B. uit het niets op het kantoor van klaagster sub 2. Hij had vernomen van een zaak waarin zijn naam genoemd werd en vroeg om uitleg. Hij heeft daarop ten overstaan van een notaris verklaard dat hij nimmer een vordering tegen klaagsters had ingediend of een zaak tegen klaagsters had gevoerd, en dat hij verweerder nooit gesproken had. Dit is nog eens bevestigd ten overstaan van een Nederlandse notaris op 14 november 2016.

3.4 Uit de beëdigde verklaringen (affidavits) van twee van de vier bemanningsleden, te weten de heren I.S. en P.B., blijkt dat geen van de bemanningsleden verweerder of het kantoor waar hij werkzaam is opdracht hebben gegeven tot het verrichten van rechtshandelingen. Dat verweerder geen volmacht had om op te treden namens de vier bemanningsleden blijkt tevens uit het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 26 november 2013.

4 VERWEER

4.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat alle drie de klachtonderdelen ongegrond zijn. Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel heeft hij onder meer het volgende aangevoerd.

4.2 Op 4 mei 2010 heeft verweerder de vier bemanningsleden, na een daartoe strekkende uitnodiging, op zijn kantoor ontvangen. Het betroffen de heren P.B., R.S., I.S. en R.P. De bespreking heeft plaatsgevonden in één van de spreekkamers op verweerders kantoor. De bemanningsleden werden vergezeld door de heer G., die aangaf als contactpersoon op te treden en toelichting te zullen verschaffen op de kwestie. Met de vier bemanningsleden en de heer G. zijn de inhoud van de zaak en de mogelijkheid van door verweerder te treffen rechtsmaatregelen besproken. De heren wilden hun achterstallig loon vorderen bij klaagsters en behoefden daartoe bijstand van een advocaat. De vier bemanningsleden hebben verweerder verzocht rechtsmaatregelen tegen klaagsters te starten. Deze opdracht is verweerder in de bespreking van 4 mei 2010 verstrekt. De opdracht is, conform afspraak, schriftelijk bevestigd aan de heer G.

4.3 De powers of attorney van de heren R.P. en R.S., die verweerder als bijlagen bij zijn verweerschrift heeft gevoegd, zijn een schriftelijke bevestiging van de eerder mondeling verstrekte volmachten van alle vier de bemanningsleden. Deze zijn herhaald, schriftelijk vastgelegd en vervolgens ondertekend op verweerders kantoor in het bijzijn van verweerder en een andere advocaat. Uit deze volmachten blijkt van het bestaan van de oorspronkelijke opdracht van alle vier de bemanningsleden. Het moge zo zijn dat de heer P.B. later als cliënt/opdrachtgever zijn opdracht heeft ingetrokken, dat neemt niet weg dat hij wel bij aanvang opdrachtgever was. Voorts bevestigen de powers of attorney de voorzetting van de opdracht aan verweerder door de heren R.P. en R.S. De suggestie/klacht van klaagsters dat verweerder geen opdracht heeft gekregen van de vier bemanningsleden is derhalve onjuist.

4.4 Voor het overige komt het verweer – indien nodig – aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

5 BEOORDELING

5.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartijen heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a

5.2 Omtrent de verjaring van het klachtrecht bepaalt artikel 46g Advocatenwet dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

5.1 Ter zitting van 10 april 2017 is door de directeur van klaagster sub 1 verklaard dat klaagsters in 2011 kennis hebben gekregen van de affidavits van de heren P.B. en I.S., waarin zij verklaren dat zij verweerder nooit opdracht hebben gegeven om rechtsmaatregelen jegens klaagsters te treffen. De klacht is bij de deken ingediend op 23 juli 2015. Derhalve is de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet ruimschoots overschreden. Dit leidt tot de conclusie dat de klacht niet-ontvankelijk is. Dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding desondanks verschoonbaar zou zijn, is de raad niet gebleken.

5.2 De raad overweegt nog ten overvloede dat een inhoudelijke toetsing van dit klachtonderdeel tot ongegrondverklaring daarvan zou leiden. In een tuchtprocedure als de onderhavige is het in beginsel aan klaagsters om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.3 Verweerder heeft bij zijn verweerschrift powers of attorney van de heren R.P. en R.S. overgelegd. In beide documenten verklaren de betreffende heren dat zij samen met de overige drie bemanningsleden op 4 mei 2010 aanwezig waren bij de bespreking op het kantoor van verweerder, alsmede dat zij alle vier aan verweerder de opdracht hebben gegeven om procedures tegen klaagsters te starten. Bovendien herhalen de heren R.P. en R.S. in de betreffende powers of attorney hun opdracht aan verweerder.

5.4 Nu de door klaagsters ingebrachte verklaringen van de bemanningsleden I.S. en P.B. en de door verweerder ingebrachte verklaringen van de bemanningsleden R.S. en R.P. lijnrecht tegenover elkaar staan, kan de raad niet vaststellen dat verweerder niet beschikte over een toereikende volmacht. Dientengevolge zou het klachtonderdeel, indien dit ontvankelijk zou zijn, ongegrond worden verklaard. De inhoud van het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 26 november 2013 maakt dit niet anders, nu het gerechtshof de powers of attorney van de heren R.S. en R.P. niet in zijn oordeel heeft betrokken c.q. heeft kunnen betrekken.

Klachtonderdeel b

5.5 Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder zich in zijn verweerschrift in de onderhavige klachtprocedure heeft bediend van onnodig grievende beweringen.

5.6 De raad overweegt als volgt.

5.7 Klaagsters hebben hun standpunt ten aanzien van dit klachtonderdeel onvoldoende onderbouwd. Daarom is dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel c

5.8 In dit klachtonderdeel verwijten klaagsters en hun gemachtigde verweerder dat hij heeft gedreigd met het indienen van een klacht tegen de gemachtigde van klaagsters op basis van een valse beschuldiging.

5.9 Ten aanzien van dit klachtonderdeel komt de raad niet tot de conclusie dat verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid heeft overschreden. Hij is gebleven binnen de bandbreedte van professioneel gedrag, zodat hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.  

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het klachtonderdeel a niet-ontvankelijk;

- verklaart de klachtonderdelen b en c ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, C.A. de Weerdt, P.S. Kamminga en A.B. van Rijn, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juni 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 12 juni 2017 verzonden.