ECLI:NL:TADRSGR:2017:9 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-875/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:9
Datum uitspraak: 16-01-2017
Datum publicatie: 07-02-2017
Zaaknummer(s): 16-875/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerder de hem toekomende ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Uit de stukken blijkt weliswaar dat het soms maanden heeft geduurd voordat verweerder op berichten van klager reageerde, maar hij deed dat, zo heeft hij onweersproken gesteld, omdat er geen geld was en het in het belang van zijn cliënten was om niet voortvarend te reageren. Onder de gegeven omstandigheden is het niet voortvarend reageren, alhoewel dat, zoals verweerder zelf ook inziet, op zichzelf genomen de schoonheidsprijs niet verdient, naar het oordeel van de raad niet klachtwaardig. Verweerder heeft met het niet-reageren de belangen van zijn cliënten behartigd, zoals ook zijn taak was, zonder dat de belangen van klager en/of diens cliënten nodeloos en op ontoelaatbare wijze zijn geschaad. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 16 januari 2017

in de zaak 16-875/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 17 februari 2016 heeft klager samen met [advocaat X], advocaat te [plaatsnaam], bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

1.2 [Advocaat X] heeft bij e-mail d.d. 18 november 2016 de hoofdgriffier van de raad verzocht om haar naam als klaagster te schrappen, aan welk verzoek de hoofdgriffier heeft voldaan.

1.3 Bij brief aan de raad van 12 september 2016 met kenmerk K045 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 13 september 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.4 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 21 november 2016 in aanwezigheid van verweerder. Klager is met voorafgaand bericht niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet alsmede van de brief met producties van klager d.d.

4 november 2016, door de raad ontvangen op 7 november 2016.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager heeft de heer W. en N. B.V. als advocaat bijgestaan.

2.2 Tussen de cliënten van klager en de cliënten van verweerder, de heer G., U. B.V. en U.A. B.V., is een geschil ontstaan over de afwikkeling van het dienstverband van de heer W. bij U.A. B.V. en de daarmee samenhangende overdracht van de aandelen gehouden door N. B.V. in U. B.V.

2.3 Tussen de cliënten van klager en verweerder zijn op 30 juni 2014 twee vaststellingsovereenkomsten ondertekend.

2.4 De cliënten van verweerder hebben niet aan al hun verplichtingen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomsten voldaan.

2.5 Klager heeft sinds september 2014 tevergeefs geprobeerd om via verweerder diens cliënten tot nakoming te bewegen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) niet, althans niet adequaat, heeft gereageerd met als gevolg dat de kwestie na twee jaar nog niet ten einde is;

b) geen medewerking verleent aan de gemaakte afspraken;

c) onjuiste gegevens heeft verstrekt waarvan hij wist, althans behoorde te weten, dat die onjuist waren.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking nu zij alle drie zien op de handelwijze van verweerder als advocaat van de wederpartij. Uitgangspunt daarbij is dat de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en hij mag in het algemeen afgaan op de juistheid van die informatie. Verificatie door de advocaat van de hem door de cliënt verstrekte informatie is slechts dan geboden, indien er aanwijzingen zijn dat de informatie onjuist is. De advocaat dient zich uiteraard te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en hij mag bij het optreden namens zijn cliënt niet over de schreef gaan.

5.2  In het onderhavige geval is naar het oordeel van de raad noch uit de stukken, noch anderszins gebleken dat verweerder de hiervoor bedoelde, hem toekomende ruime mate van vrijheid te buiten is gegaan dan wel zich in enig ander opzicht niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Uit de stukken blijkt weliswaar dat het soms maanden heeft geduurd voordat verweerder op berichten van klager reageerde, maar hij deed dat, zo heeft hij onweersproken gesteld, omdat er geen geld was en het in het belang van zijn cliënten was om niet voortvarend te reageren. Onder de gegeven omstandigheden is het niet voortvarend reageren, alhoewel dat, zoals verweerder zelf ook inziet, op zichzelf genomen de schoonheidsprijs niet verdient, naar het oordeel van de raad niet klachtwaardig. Verweerder heeft met het niet-reageren de belangen van zijn cliënten behartigd, zoals ook zijn taak was, zonder dat de belangen van klager en/of diens cliënten nodeloos en op ontoelaatbare wijze zijn geschaad.

5.3 Gelet op het voorgaande acht de raad de klacht ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.G. Colombijn-Broersma, J.J. van der Gouw en R. de Haan, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 januari 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 16 januari 2017 verzonden.