ECLI:NL:TADRSGR:2017:86 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-1117/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:86
Datum uitspraak: 22-05-2017
Datum publicatie: 24-05-2017
Zaaknummer(s): 16-1117/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen advocaat wederpartij m.b.t. handelen in een aanbestedingsrechtelijk kort geding. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door onvoldoende zorgvuldigheid te betrachten bij het formuleren van een e-mailbericht aan de advocaat van klaagster. Als gevolg van de onduidelijkheid, waarvan het ontstaan aan verweerster is te wijten, is de advocaat van klaagster de kans ontnomen om tijdig bezwaar te maken tegen overlegging van bepaalde documenten - met een bedrijfsvertrouwelijke inhoud - aan de interveniërende partij in het aanbestedingsrechtelijk kort geding. De specifieke omstandigheden van het geval brengen de raad echter tot het oordeel dat geen maatregel behoeft te worden opgelegd.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 22 mei 2017

in de zaak 16-1117/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 3 november 2015 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: ‘de deken’) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief van 30 november 2016 met kenmerk R 2016/91 cij/dh aan de raad, door de raad ontvangen op 1 december 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 maart 2017 in aanwezigheid van verweerster, bijgestaan door [gemachtigde van verweerster]. [Gemachtigde van klaagster] (hierna: [mr. X]) en [kantoorgenote van mr. X] hebben namens klaagster het woord gevoerd. Beide partijen hebben gepleit aan de hand van een pleitnota. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van het klachtdossier.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op [datum] heeft de provincie […] (hierna: ‘de provincie’) een Europese niet-openbare aanbestedingsprocedure aangekondigd. De aanbestedingsprocedure was onderverdeeld in twee fasen: een selectiefase en een inschrijvingsfase.

2.2 Klaagster, een besloten vennootschap, is – samen met vier andere ondernemingen – geselecteerd voor de inschrijvingsfase. Eén van de andere ondernemingen betrof […] (hierna: ‘[bedrijf Y]’).

2.3 Op 18 mei 2015 hebben klaagster en [bedrijf Y] hun inschrijvingen ingediend.

2.4 De inschrijving van klaagster is geanonimiseerd en tijdens de beoordeling betiteld als Inschrijving/Inschrijver D.

2.5 Bij e-mail van 16 juni 2015 heeft de provincie klaagster bericht dat op basis van de door klaagster verstrekte informatie was geconstateerd dat de maakbaarheid van het door klaagster aangedragen ontwerp niet (in voldoende mate) inzichtelijk was gemaakt en aangetoond. Klaagster heeft vervolgens op 22 juni 2015 een aantal vragen van de provincie beantwoord in een memo.

2.6 Bij brief van 16 juli 2015 heeft de provincie klaagster bericht dat haar inschrijving als ongeldig werd gekwalificeerd en dat klaagster derhalve werd uitgesloten van de aanbestedingsprocedure.

2.7 Op 22 juli 2015 heeft de provincie de enveloppen (met prijsgebonden documenten) van de inschrijvers die een geldige inschrijving hadden ingediend, geopend.

2.8 Bij brief van 27 juli 2015 heeft de provincie [bedrijf Y] medegedeeld dat de provincie voornemens was de opdracht aan haar te gunnen.

2.9 Omdat klaagster zich niet met de voorgenomen gunning aan [bedrijf Y] kon verenigen, heeft [mr. X] namens klaagster – door middel van het (laten) betekenen van een kortgedingdagvaarding op 17 augustus 2015 – een aanbestedingsrechtelijk kort geding gestart tegen de provincie. De provincie werd in die procedure bijgestaan door verweerster. De zitting werd bepaald op 6 oktober 2015.

2.10 Namens klaagster werd in kort geding primair gevorderd dat de voorzieningenrechter de provincie zou verbieden de opdracht op basis van de toen geldende gunningsbeslissing te gunnen, alsmede dat hij de provincie zou gebieden tot een herbeoordeling van de ontvangen inschrijvingen over te gaan én een nieuwe deugdelijk gemotiveerde gunningsbeslissing te nemen. Subsidiair werd namens klaagster hetzelfde gevorderd, maar dan met herbeoordeling door een geheel nieuwe beoordelingscommissie. Meer subsidiair werd gevorderd dat de voorzieningenrechter de provincie zou gebieden over te gaan tot een heraanbesteding.

2.11 Klaagster heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat de provincie de inschrijving van klaagster heeft getoetst aan een niet vooraf bekendgemaakte norm, namelijk het geven van inzicht in de maakbaarheid en technische uitvoerbaarheid van bepaalde onderdelen van de aanbieding, die verder gaat dan het geven van inzicht op het niveau van een voorlopig ontwerp. Volgens klaagster mocht deze norm bij de beoordeling van de inschrijvingen dan ook geen rol spelen en is haar inschrijving ten onrechte ongeldig verklaard. 

2.12 Bij e-mail van 24 september 2015 te 08.53 uur heeft verweerster [mr. X] als volgt bericht:

“Geachte confrère,

Hiermee bericht ik u dat ik namens [de provincie] als advocaat zal optreden tijdens de zitting in opgemelde zitting [de raad begrijpt: ‘zaak’].

Graag verneem ik of u de producties, zoals genoemd in de dagvaarding, reeds heeft verstrekt aan de rechtbank. Zo ja, dan ontvang ik graag twee exemplaren.

Ik heb begrepen dat de gegunde partij ([bedrijf Y]) overweegt om te interveniëren maar ik heb nog geen verzoek daartoe ontvangen. Mag ik ervan uitgaan dat u de dagvaarding en de daarin genoemde producties integraal verstrekt aan [bedrijf Y] of beroept u zich op het bedrijfsvertrouwelijke karakter van een of meer producties? In verband met namens [de provincie] over te leggen stukken verneem ik daarin graag uw standpunt.”

2.13 [Mr. X] heeft niet op het e-mailbericht van 24 september 2015 gereageerd.

2.14 De advocaat van [bedrijf Y] heeft – teneinde de voorgenomen gunning aan [bedrijf Y] te verdedigen – namens [bedrijf Y] op 25 september 2015 een incidentele conclusie gezonden aan de voorzieningenrechter, onder gelijktijdige verzending van een afschrift van die conclusie aan [mr. X] en verweerster. In die conclusie vorderde [bedrijf Y] primair dat zij als tussenkomende partij en subsidiair dat zij als voegende partij aan de zijde van de provincie zou worden toegelaten. In haar begeleidende brief van 25 september 2015 aan de voorzieningenrechter – waarvan zij eveneens een afschrift heeft verstrekt aan [mr. X] en verweerster – heeft de advocaat van [bedrijf Y] onder meer het volgende opgenomen:

“(…) Namens mijn cliënte, [bedrijf Y], zend ik u hierbij twee exemplaren van de incidentele conclusie (met bijbehorende producties). De conclusie houdt primair een verzoek tot tussenkomst, subsidiair tot voeging, en strekt mede tot verstrekking van het procesdossier.

[Bedrijf Y] heeft verzocht, vooruitlopend op toelating tot tussenkomst c.q. voeging, de producties van [klaagster] en de Provincie te mogen ontvangen. Daaraan is tot op heden geen gehoor gegeven.

Op grond van het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor, als bedoeld in artikel 19 Rv, heeft [bedrijf Y] – indien zij als procespartij in de kort geding procedure wordt toegelaten – op voorhand recht op de stukken die door [klaagster] en de Provincie in het geding zijn c.q. worden gebracht. Het is daarbij aan [klaagster] om ter onderbouwing van door haar betrokken stellingen mogelijkerwijs ook bedrijfsgevoelige informatie openbaar te maken.

Bij de conclusie vordert [bedrijf Y] dat [klaagster] en de Provincie de stukken die zij in het geding wensen te brengen ook aan haar, [bedrijf Y], ter beschikking stellen. Tevens vordert [bedrijf Y] dat Uw Rechtbank geen rekening zal houden ten nadele van [bedrijf Y] met stukken die [klaagster] en de Provincie in het geding wensen te brengen, tenzij uiterlijk woensdag 30 september 2015 (…) een afschrift van die stukken aan [bedrijf Y] is verstrekt. (…)”

2.15 Op 25 september 2015 heeft verweerster de voorzieningenrechter en [mr. X] per koerier de conclusie van antwoord zijdens de provincie doen toekomen. In de begeleidende brief aan [mr. X] heeft verweerster onder meer het volgende opgenomen:

“Geachte confrère,

Bijgevoegd treft u in tweevoud de conclusie van antwoord aan die ik namens [de provincie] aan de voorzieningenrechter heb doen toekomen. De in de conclusie genoemde producties worden zo spoedig mogelijk verstrekt.

Ik ga ervan uit dat ik deze conclusie van antwoord mag verstrekken aan [bedrijf Y], namens wie ik inmiddels een verzoek tot interventie heb ontvangen. (…)”

2.16 Op pagina 15 van de conclusie van antwoord is, onder 5.2, onder meer het volgende opgenomen:

“In de bijlage bij de gunningsbrief zijn de verschillende documenten waar de Provincie de uitsluiting van de inschrijving van [klaagster] op heeft gebaseerd benoemd. Die documenten worden als productie overgelegd en hebben in deze kortgedingprocedure de nummering zoals vermeld in de gunningsbeslissing (de aanduiding ‘[1]’ is productie 1):

[1]    Plan van Aanpak Inschrijver D: [‘…’]. (…)

Document [1] betreft het originele Plan van Aanpak van [klaagster] (…).”

2.17 [Mr. X] heeft niet gereageerd op verweersters brief en conclusie van antwoord van 25 september 2015.

2.18 De advocaat van [bedrijf Y] heeft op 29 september 2015 de door klaagster uitgebrachte dagvaarding en alle daarin genoemde producties van [mr. X] ontvangen. Bij e-mail van 29 september 2015 heeft zij verweerster als volgt bericht:

“(…) Vandaag ontving ik (zonder problemen) alle producties van de kant van [klaagster].

Ik stel het zeer op prijs thans ook de door jou aangekondigde conclusie van antwoord van de Provincie te ontvangen. Kun je me die ook per e-mail toezenden? (…)”

2.19 Bij brief van 30 september 2015 heeft verweerster de voorzieningenrechter – onder gelijktijdige verzending van een afschrift van die brief aan [mr. X] en de advocaat van [bedrijf Y] – onder meer als volgt bericht:

“Edelachtbare heer,

Op 6 oktober 2015 om 09.00 uur vindt de behandeling van het kort geding plaats inzake [de provincie] tegen [klaagster] (…). Ten behoeve van die zitting zend ik u bijgaand in tweevoud een set van de producties zijdens cliënte, [de provincie].

Afschrift van deze brief gaat per gelijke post aan [mr. X], advocaat van [klaagster] en aan [advocaat van bedrijf Y], advocaat van [bedrijf Y]. [Advocaat van bedrijf Y] heeft ook de conclusie van antwoord ontvangen. (…)”

2.20 De op 30 september 2015 door verweerster toegezonden producties, door [mr. X] op diezelfde datum ontvangen, betroffen onder meer de producties 1a tot en met 1d. Van deze producties maakte het plan van aanpak van klaagster géén onderdeel uit.

2.21 [Mr. X] heeft niet gereageerd op de brief van verweerster van 30 september 2015.

2.22 Bij e-mail van 2 oktober 2015 te 09.23 uur heeft verweerster [mr. X] en de advocaat van [bedrijf Y] als volgt bericht:

“Geachte confrère, geachte collega,

Mij is gebleken dat productie 1, zoals aan u en aan de voorzieningenrechter verstrekt, niet compleet is. Een complete versie ontvangt u per koerier. (…)”

2.23 [Mr. X] heeft niet op het e-mailbericht van 2 oktober 2015 gereageerd.

2.24 Op 2 oktober 2015 heeft verweerster de voorzieningenrechter, [mr. X] en de advocaat van [bedrijf Y] per koerier een set aanvullende producties doen toekomen. Dit betroffen in ieder geval de producties 1e tot en met 1j, waaronder het plan van aanpak van klaagster.

2.25 Het aanbestedingsgeschil is behandeld ter zitting van 6 oktober 2015 van de voorzieningenrechter van de rechtbank […], zittingsplaats […]. Klaagster en de provincie hebben geen verweer gevoerd tegen de tussenkomst van [bedrijf Y]. Ter zitting van 6 oktober 2015 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat [bedrijf Y] werd toegelaten als tussenkomende partij.

2.26 Bij vonnis van 20 oktober 2015 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van klaagster ten aanzien van de provincie afgewezen, alsmede de provincie verboden de opdracht aan een ander dan aan [bedrijf Y] te gunnen – voor zover de provincie de opdracht nog wenste te gunnen – en klaagster geboden te gehengen en gedogen dat de opdracht aan [bedrijf Y] werd gegund.

2.27 Bij brief van 22 oktober 2015 aan verweerster heeft [mr. X] verweerster en de provincie aansprakelijk gesteld. In die brief is onder meer het volgende opgenomen:

“(…) In de aanloop naar de kort geding zitting heeft u namens de Provincie gemeend om op vrijdagmiddag 2 oktober 2015 nagenoeg de gehele inschrijving van [klaagster] als diverse producties (1e tot en met 1j) in de procedure te moeten brengen en daarvan direct een afschrift te moeten verzenden aan de advocate van [bedrijf Y], [de advocaat van bedrijf Y]. (…)

Zonder enige twijfel kende[n] u en de Provincie het bedrijfsvertrouwelijke karakter van de inhoud van de door u in de procedure ingebrachte stukken, althans u en de Provincie behoorden het bedrijfsvertrouwelijke karakter van deze stukken te kennen. (…)

[Klaagster] acht het door u namens de Provincie overleggen van nagenoeg haar gehele inschrijving als diverse producties en het onverwijld toezenden daarvan aan de advocate van [bedrijf Y] en dientengevolge ook het optreden van de Provincie jegens [klaagster], onrechtmatig. Door deze handelwijze lijdt [klaagster] schade. Middels dit schrijven stel ik u én de Provincie namens [klaagster] dan ook aansprakelijk voor de schade die [klaagster] lijdt en nog zal lijden ten gevolge van dit optreden. (…)

Tot slot bericht ik u dat ik van [klaagster] de opdracht heb gekregen een klacht bij de deken jegens u voor te bereiden. (…)”

2.28 Bij brief van 3 november 2015 heeft [mr. X] namens klaagster een klacht over verweerster ingediend bij de deken.

2.29 Bij brief van 24 november 2015 aan de deken heeft verweerster zich tegen de klacht verweerd.

2.30 Op 1 maart 2016 heeft een bespreking plaatsgevonden op het Bureau van de Rotterdamse Orde van Advocaten. Bij dit gesprek waren onder meer de deken, verweerster en [mr. X] aanwezig. Dit gesprek heeft niet tot een oplossing geleid.

2.31 Bij brief van 12 oktober 2016 heeft de deken partijen zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij, in aanloop naar de kortgedingzitting op 6 oktober 2015 in het aanbestedingsgeschil, zonder enig overleg met (de gemachtigde van) klaagster en/of de deken, op 2 oktober 2015 namens de provincie nagenoeg de gehele inschrijving van klaagster als diverse producties (producties 1e tot en met 1j) – welke producties bedrijfsvertrouwelijke informatie bevatten – in de procedure heeft gebracht, en per gelijke post een afschrift van deze producties aan de advocaat van [bedrijf Y], zijnde een directe concurrent van klaagster, heeft gezonden.

3.2 [Mr. X] heeft de namens klaagster ingediende klacht als volgt toegelicht. Direct nadat hij kennis had genomen van het feit dat verweerster de producties 1e tot en met 1j in afschrift aan de advocaat van [bedrijf Y] had gezonden, heeft [mr. X] die advocaat telefonisch verzocht de producties niet door te zenden aan haar cliënte. Kennisneming door [bedrijf Y] van de producties zou namelijk onmiskenbaar tot schade bij klaagster leiden. Immers: de inhoud van de door verweerster overgelegde producties is bij uitstek bedrijfsvertrouwelijk. Bovendien zijn klaagster en [bedrijf Y] in de onderhavige procedure elkaars directe concurrenten en zullen zij ook in toekomstige aanbestedingsprocedures voor vergelijkbare opdrachten als de onderhavige elkaars directe concurrenten zijn. Met de nagenoeg volledige inschrijving van klaagster in haar bezit, kan [bedrijf Y] in die procedures haar voordeel doen. Het verzoek aan de advocaat van [bedrijf Y] bleek echter tevergeefs: de producties waren reeds verzonden aan en ontvangen door [bedrijf Y].

3.3 Door zonder enig overleg met [mr. X] en/of raadpleging van de deken nagenoeg de gehele inschrijving van klaagster als producties in het geding te brengen én toe te zenden aan de advocaat van [bedrijf Y], heeft verweerster klachtwaardig gehandeld in de zin van artikel 10 juncto 46 van de Advocatenwet en in strijd met gedragsregels 4, 9 lid 1, 10 lid 1 en 17. Zonder enige twijfel kende verweerster het bedrijfsvertrouwelijke karakter van de inschrijving van klaagster, althans behoorde zij dat te kennen. Het is in de aanbestedingsrechtelijke praktijk, waarmee verweerster bij uitstek bekend is, en vanwege de in de regel bedrijfsvertrouwelijke inhoud van inschrijvingen, immers gemeengoed dat aanbestedende diensten uiterst zorgvuldig omgaan met door hen ontvangen inschrijvingen. Door te handelen zoals zij heeft gedaan, heeft verweerster de rechtmatige commerciële belangen van klaagster ernstig geschaad.

3.4 Dat verweerster in strijd met de gedragsregels en niet conform hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt heeft gehandeld, geldt eens te meer nu [bedrijf Y] ten tijde van het toezenden van nagenoeg de volledige inschrijving van klaagster nog geen procespartij was. Uit dien hoofde had [bedrijf Y] dus ook (nog) geen recht op toezending van een afschrift van de producties. Eerst ter zitting van 6 oktober 2015 is toewijzend besloten op het namens [bedrijf Y] opgeworpen incident. Pas vanaf dat moment had [bedrijf Y] als procespartij recht op een afschrift van de producties.

4 VERWEER

4.1 Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij niet klachtwaardig heeft gehandeld en dat de klacht dientengevolge ongegrond dient te worden verklaard. Zij betwist het bedrijfsvertrouwelijke karakter van de producties 1e tot en met 1j. Voorts betwist zij de stelling van [mr. X] dat zij hem niet tijdig op de hoogte zou hebben gebracht van het feit dat zij de betreffende producties namens de provincie in het geding zou brengen en tevens aan de advocaat van [bedrijf Y] zou verstrekken.

4.2 Tijdens de bespreking van 1 maart 2016 op het Bureau van de Rotterdamse Orde van Advocaten heeft verweerster naar voren gebracht dat zij het prettig zou hebben gevonden indien [mr. X] op haar e-mails had gereageerd, maar dat zij in het vervolg nóg beter op zal letten en nog nadrukkelijker zal vragen of de wederpartij er bezwaar tegen heeft dat zij bepaalde stukken in het geding brengt. Dit voornemen heeft verweerster ter zitting van 27 maart 2017 van de raad herhaald.

4.3 Op het verweer zal nader worden ingegaan bij de beoordeling van de klacht.

5 BEOORDELING

5.1 De namens klaagster ingediende klacht richt zich tegen verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. Vooropgesteld wordt dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een (processuele) wederpartij worden beknot, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en hij mag in het algemeen afgaan op de juistheid van die informatie. De advocaat dient zich uiteraard te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De raad zal de klacht tegen deze achtergrond beoordelen.

5.2 De raad dient allereerst een antwoord te geven op de vraag of de producties 1e tot en met 1j bedrijfsvertrouwelijke informatie bevatten. Vervolgens zal de raad de vraag beantwoorden of verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Bevatten de producties 1e tot en met 1j bedrijfsvertrouwelijke informatie?

5.3 Met klaagster is de raad van oordeel dat de inhoud van de producties 1e tot en met 1j dient te worden aangemerkt als bedrijfsvertrouwelijke informatie. Immers staat buiten kijf dat een partij die op een aanbesteding heeft ingeschreven, uit de aard van haar hoedanigheid is geïnteresseerd in het plan van aanpak van een concurrerende inschrijvende partij. Voorts staat vast dat [bedrijf Y], als concurrent van klaagster, niet had kunnen beschikken over de producties 1e tot en met 1j indien de voorzieningenrechter haar niet zou hebben toegelaten als tussenkomende partij in het namens klaagster jegens de provincie aangespannen kort geding. Hetgeen verweerster in dit kader in de procedure bij de deken en ter zitting heeft aangevoerd, doet niet aan dit oordeel van de raad af.

Heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld?

5.4 Klaagster verwijt verweerster – kort gezegd – dat zij zonder voorafgaand overleg met [mr. X] de producties 1e tot en met 1j, die bedrijfsvertrouwelijke informatie bevatten, aan de advocaat van [bedrijf Y] heeft doen toekomen.

5.5 Verweerster stelt dat zij [mr. X] wel degelijk tijdig in de gelegenheid heeft gesteld zich te beroepen op de eventuele bedrijfsvertrouwelijkheid van één of meer producties. Eén en ander blijkt volgens verweerster uit de feitelijke gang van zaken. Op 18 september 2015 vernam verweerster van de advocaat van [bedrijf Y] dat [mr. X] haar de dagvaarding van de zijde van klaagster – zonder verwijderen van eventuele bedrijfsvertrouwelijke informatie – had verstrekt. De advocaat van [bedrijf Y] verzocht verweerster in dat kader tevens om een afschrift van de stukken die verweerster namens de provincie in het geding zou brengen. Bij e-mail van 24 september 2015 te 08.53 uur heeft verweerster [mr. X] expliciet gevraagd of hij zich wenste te beroepen op het eventuele bedrijfsvertrouwelijke karakter van de producties van de zijde van klaagster, dan wel van nog in het geding te brengen stukken van de zijde van de provincie. Op deze e-mail heeft [mr. X] niet gereageerd. Op 25 september 2015 heeft de advocaat van [bedrijf Y] namens [bedrijf Y] de incidentele conclusie met het verzoek tot interventie, mede tot verstrekking van het procesdossier, aan de voorzieningenrechter, [mr. X] en verweerster gezonden. In de conclusie en de bijbehorende begeleidende brief verzocht de advocaat van [bedrijf Y] de voorzieningenrechter nadrukkelijk om klaagster en de provincie te verzoeken het procesdossier aan [bedrijf Y] te verstrekken. Op 25 september 2015 heeft verweerster de voorzieningenrechter en [mr. X] per koerier de conclusie van antwoord van de provincie toegezonden. In de begeleidende brief heeft verweerster [mr. X] meegedeeld dat zij ervan uitging dat zij de conclusie van antwoord tevens aan [bedrijf Y] mocht verstrekken. Ook naar aanleiding van die brief heeft [mr. X] niet gereageerd, terwijl de door de provincie over te leggen producties in de conclusie van antwoord expliciet zijn opgesomd, inclusief het plan van aanpak ‘[…]’. Op 29 september 2015 ontving verweerster van de advocaat van [bedrijf Y] het bericht dat zij inmiddels beschikte over alle producties van de zijde van klaagster. De advocaat van [bedrijf Y] verzocht verweerster om haar de conclusie van antwoord van de provincie te doen toekomen. Aangezien verweerster geen verzoek van [mr. X] had ontvangen om bepaalde stukken niet aan [bedrijf Y] te verstrekken, noch om uit stukken bepaalde passages weg te strepen, heeft verweerster op 30 september 2015 de betreffende producties aan de rechtbank, [mr. X] en de advocaat van [bedrijf Y] verstrekt. Ook daarop heeft [mr. X] niet gereageerd. Omdat deze set producties niet compleet bleek te zijn, heeft verweerster op 2 oktober 2015 – na vooraankondiging per e-mail, waarop zij evenmin een reactie van [mr. X] ontving – de laatste stukken (te weten producties 1e tot en met 1j) aan de voorzieningenrechter, [mr. X] en de advocaat van [bedrijf Y] verstuurd.

5.6 Verweerster heeft aangevoerd dat het haar bevreemdt dat [mr. X] haar niet reeds na haar uitdrukkelijke oproep daartoe bij e-mail van 24 september 2015 heeft gemeld dat hij en/of klaagster bepaalde stukken/passages vertrouwelijk wensten te houden, alsmede dat [mr. X] niet heeft gereageerd op alle correspondentie nadien, waaruit is op te maken dat verweerster de producties van de zijde van de provincie tevens aan [bedrijf Y] zou verstrekken. Eerst een half uur voor aanvang van de zitting op 6 oktober 2015 heeft [mr. X] verweerster meegedeeld dat hij bezwaar had tegen het feit dat verweerster bepaalde producties aan [bedrijf Y] had verstrekt.

5.7 [Mr. X] heeft aangevoerd dat uit de e-mail van 24 september 2015 van verweerster geenszins viel op te maken dat zij voornemens was om nagenoeg de gehele inschrijving van klaagster in het geding te brengen. Evenmin bleek uit die e-mail dat verweerster voornemens was om nagenoeg de gehele inschrijving van klaagster aan de advocaat van [bedrijf Y] te verstrekken. Verweerster schreef in haar e-mail van 24 september 2015: “Mag ik ervan uitgaan dat u de dagvaarding en de daarin genoemde producties integraal verstrekt aan [bedrijf Y] of beroept u zich op het bedrijfsvertrouwelijke karakter van een of meer producties? In verband met namens [de provincie] over te leggen stukken verneem ik daarin graag uw standpunt.” [Mr. X] heeft niet op de e-mail van 24 september 2015 van verweerster gereageerd omdat daartoe geen noodzaak bestond: vanzelfsprekend zou [mr. X] – zoals in een dergelijk geval gebruikelijk is – aan [bedrijf Y] als interveniërende partij de dagvaarding en de daarin genoemde producties verstrekken. Indien verweerster hem echter op voorhand duidelijk had gemaakt dat zij voornemens was om productie 1e (het plan van aanpak) in het geding te brengen, zou [mr. X] daar concreet op hebben gereageerd.

5.8 Ook ten aanzien van de brief van 25 september 2015 van verweerster aan [mr. X] stelt laatstgenoemde zich op het standpunt dat het niet nodig was om op die brief te reageren. In deze brief schreef verweerster onder meer: “Bijgevoegd treft u in tweevoud de conclusie van antwoord aan die ik namens [de provincie] aan de voorzieningenrechter heb toen toekomen. De in de conclusie genoemde producties worden zo spoedig mogelijk verstrekt. Ik ga ervan uit dat ik deze conclusie van antwoord mag verstrekken aan [bedrijf Y], namens wie ik inmiddels een verzoek tot interventie heb ontvangen.” Dat [bedrijf Y] de conclusie van antwoord mocht ontvangen was volgens [mr. X] vanzelfsprekend, zodat hij niet op deze brief van verweerster heeft gereageerd. Zowel de e-mail van 24 september 2015 als de brief van 25 september 2015 van verweerster waren volgens [mr. X] onvoldoende concreet en onvoldoende duidelijk, als gevolg waarvan hij niet de kans heeft gekregen om tijdig bezwaar te maken tegen toezending van deze stukken aan (de advocaat van) [bedrijf Y].

5.9 De raad overweegt als volgt.

5.10 Uit hetgeen hiervoor bij 5.7 is opgenomen, volgt dat [mr. X] er kennelijk van uit is gegaan dat het verzoek van verweerster in haar e-mail van

24 september 2015, inhoudende de vraag of [mr. X] zijn standpunt kenbaar wilde maken over het eventuele bedrijfsvertrouwelijke karakter van één of meer producties, slechts betrekking had op de door [mr. X] namens klaagster ingebrachte dagvaarding en de daarin genoemde producties. Omdat hij het vanzelfsprekend vond dat hij de dagvaarding en de bijbehorende producties aan [bedrijf Y] zou verstrekken, heeft hij geen aanleiding gezien om op dit e-mailbericht van verweerster te reageren. Ditzelfde geldt voor de stelling van verweerster in haar brief van 25 september 2015, dat zij ervan uitging dat zij de conclusie van antwoord aan [bedrijf Y] mocht verstrekken.

5.11 De raad stelt voorop dat in procedures als de onderliggende, waarin de (bedrijfs)vertrouwelijkheid van informatie een belangrijke rol speelt, van de betrokken advocaten mag worden verwacht dat zij zeer zorgvuldig te werk gaan. Vanuit dat licht bezien was het beter geweest indien [mr. X] het verzoek van klaagster in haar e-mail van 24 september 2015 tot het innemen van een standpunt omtrent de eventuele vertrouwelijkheid van stukken ruimer had opgevat, in die zin dat dit verzoek niet enkel zag op de zijdens klaagster uitgebrachte dagvaarding en de daarin genoemde producties, maar tevens op andere stukken die verweerster namens de provincie vrijelijk in het geding zou kunnen brengen. Bovendien had [mr. X] op pagina 15 van de hem op 25 september 2015 toegezonden conclusie van antwoord kunnen lezen dat verweerster voornemens was om het plan van aanpak van klaagster in het geding te brengen.

5.12 De gerezen onduidelijkheid had echter voorkomen kunnen worden indien verweerster in haar e-mail van 24 september 2015 en de daaropvolgende correspondentie richting [mr. X] concreet had aangegeven over welke stukken en/of producties zij het eventuele standpunt van [mr. X] over mogelijke bedrijfsvertrouwelijkheid wenste te vernemen. Hoewel de formulering van haar e-mail van 24 september 2015 strikt genomen niet fout is, is deze naar het oordeel van de raad niet specifiek genoeg om het door verweerster beoogde effect te bereiken. Juist in een procedure als de onderliggende had verweerster daarin extra zorgvuldig moeten zijn en had zij zich zekerheidshalve vanwege het uitblijven van enige reactie van het standpunt van [mr. X] moeten vergewissen en niet zondermeer de bewuste stukken mogen doorsturen.

5.13 De raad overweegt dat niet gebleken is van enige kwade wil over en weer, en dat de onderhavige klacht lijkt te zijn voortgekomen uit een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Desondanks staat naar het oordeel van de raad vast dat verweerster -alle omstandigheden in aanmerking nemende- onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld, zodat haar een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Als gevolg van de onduidelijkheid, waarvan het ontstaan aan verweerster is te wijten, is [mr. X] de kans ontnomen om tijdig bezwaar te maken tegen overlegging van bepaalde producties aan [bedrijf Y], zodat klaagster uiteindelijk voor een voldongen feit is gesteld.

5.14 Gelet op het bovenstaande heeft verweerster niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. De klacht is derhalve gegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door onvoldoende zorgvuldigheid te betrachten bij het formuleren van haar e-mailbericht van

24 september 2015 aan [mr. X] en door vervolgens zondermeer de producties 1e tot en met 1j aan de interveniërende partij [bedrijf Y] te doen toekomen. De specifieke omstandigheden van het geval brengen de raad echter tot het oordeel dat geen maatregel behoeft te worden opgelegd. Daarbij weegt de raad mee:

- dat verweerster met haar e-mailbericht van 24 september 2015 wel de intentie heeft gehad om het juiste te doen;

- dat ware [mr. X] alerter geweest de schending van de bedrijfsvertrouwelijkheid wellicht had kunnen worden voorkomen;

- dat verweerster zowel tijdens de bespreking van 1 maart 2016 op het bureau van de Rotterdamse Orde van Advocaten als ter zitting van de raad te kennen heeft gegeven dat de onderhavige gebeurtenissen haar meer alert hebben gemaakt op de bedrijfsvertrouwelijkheid van stukken en dat zij eerder actief contact zoekt met de advocaat van de wederpartij;

- dat verweerster geen tuchtrechtelijke antecedenten heeft.

7 GRIFFIERECHT

7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klaagster.

Aldus beslist door M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, T. Hordijk, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 mei 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 22 mei 2017 verzonden.