ECLI:NL:TADRSGR:2017:83 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-187/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:83
Datum uitspraak: 22-05-2017
Datum publicatie: 23-05-2017
Zaaknummer(s): 16-187/DH/DH
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegrond verzet. De voorzitter heeft de klacht terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het overschrijden van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g van de Advocatenwet, respectievelijk wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 22 mei 2017

in de zaak 16-187/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 11 maart 2016 op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 8 september 2015 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 25 februari 2016 met kenmerk K240 2015 ak/ksl, door de raad ontvangen op 26 februari 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 11 maart 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 14 maart 2016 is verzonden aan klaagster.

1.4 Bij brief van 5 april 2016, door de raad ontvangen op 11 april 2016, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 27 maart 2017 in aanwezigheid van verweerder, bijgestaan door [gemachtigde], en de gemachtigde van klaagster.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 5 april 2016 en het door verweerder bij brief van 1 september 2016 toegezonden vonnis van de rechtbank Den Haag van 31 augustus 2016.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 [B.V.], een vennootschap van [contactpersoon klaagster], heeft verweerder eind 2007 verzocht een aantal vorderingen van haarzelf en een aantal aan haar gelieerde vennootschappen c.q. franchisenemers te incasseren van [telecomgroothandel].

2.2 [Klaagster] was één van de eisers en heeft [B.V.] op 16 mei 2005 gemachtigd om de [telecomgroothandel]-claim af te handelen. Verweerder heeft bij brief van 7 december 2007 aan [gemachtigde klaagster] en drie andere bestuurders/belanghebbenden bij [klaagster] bevestigd dat zijn contactpersoon [contactpersoon klaagster] zou zijn. Deze brief is door alle vier de personen en verweerder ondertekend.

2.3 Verweerder heeft vervolgens een procedure gevoerd die in februari 2009 heeft geleid tot een schikking tussen klaagster en een aantal andere vennootschappen en de wederpartij, [telecomgroothandel].

2.4 In bedoelde schikking werd overeengekomen dat [telecomgroothandel] een totaalbedrag van EUR 100.000,- aan klaagster en de andere vennootschappen zou betalen. Van dit bedrag kwam een bedrag van EUR 51.055,16 toe aan klaagster.

2.5 [Telecomgroothandel] heeft in juli 2009 een bedrag van EUR 100.000,- op de derdenrekening van verweerder overgemaakt.

2.6 Het bedrag van EUR 51.055,16 is vervolgens niet uitgekeerd aan klaagster.

Op 16 juli 2009 heeft verweerder een gedeelte van het totaalbedrag van

EUR 100.000,- verrekend met openstaande declaraties van zijn kantoor ten laste van [B.V.].

2.7 [Advocaat] heeft op 10 februari 2014 een brief namens klaagster naar verweerder verzonden, waarin zij schrijft dat klaagster in de veronderstelling verkeerde dat er nog een procedure bij de rechtbank liep tegen [telecomgroothandel] en dat klaagster inmiddels van [contactpersoon klaagster] had vernomen dat er een schikking was getroffen met [telecomgroothandel].

2.8 Bij brief van 8 september 2015 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zonder toestemming van klaagster gelden die klaagster toekwamen, heeft verrekend met openstaande facturen van [B.V.].

3.2 Klaagster is van mening dat de omstandigheid dat verweerder heeft nagelaten te verifiëren of [klaagster] wel met de verrekening kon instemmen, voor risico van verweerder komt. Verweerder heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 28, tweede lid.

3.3 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klaagster zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop die berust, niet kan verenigen. Klaagster is van mening dat artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet door de voorzitter ten onrechte c.q. verkeerd is toegepast. 

4 BEOORDELING

4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft de klacht terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het overschrijden van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g van de Advocatenwet, respectievelijk wegens overschrijding van de redelijke termijn. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter bij randnummer 4.3 en 4.4 van haar beslissing terecht overwogen dat klaagster reeds in 2009 kennis had kunnen nemen van het feit dat er een schikking was getroffen doordat het op de weg van klaagster had gelegen om eerder bij haar eigen contactpersoon, [contactpersoon klaagster], te informeren naar de stand van zaken. Hetgeen de gemachtigde van klaagster in het verzetschrift en ter zitting heeft aangevoerd, doet niet aan dit oordeel van de raad af.

4.2 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. T. Hordijk en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 mei 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 22 mei 2017 verzonden.