ECLI:NL:TADRSGR:2017:72 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-308/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:72
Datum uitspraak: 28-04-2017
Datum publicatie: 01-05-2017
Zaaknummer(s): 17-308/DH/DH
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wraking; verzoek ongegrond verklaard, wrakingsverbod opgelegd in verband met eerder (afgewezen) wrakingsverzoek in dezelfde zaak (17-243/DH/DH).

Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het

ressort Den Haag van 28 april 2017

in de zaak 17-308/DH/DH

naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen

tuchtrechter van de raad, ingediend door:

verzoeker,

strekkende tot wraking van:

lid van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag.

1.    De procedure

1.1

Verzoeker heeft een klacht ingediend tegen een advocaat. Deze klacht is bij de raad van discipline geregistreerd onder nummer 16-1118/DH/DH. Bij beslissing van 27 februari 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Bij e-mail van 28 februari 2017 heeft verzoeker verzet ingesteld tegen die beslissing. De mondelinge behandeling van het verzet is vervolgens gepland op de zitting van 1 mei 2017 te 15.00 uur. De oproep voor die zitting is op 6 maart 2017 aan verzoeker gezonden.

1.2

Verzoeker heeft bij brief van 8 maart 2017 verzocht om aanhouding van de behandeling van de verzetzaak. Op verzoek van de raad heeft verzoeker zijn aanhoudingsverzoek nader toegelicht bij e-mail met bijlage van 10 maart 2017.

1.3

Bij brief van 17 maart 2017 van de raad is aan verzoeker meegedeeld dat zijn aanhoudingsverzoek niet zal worden gehonoreerd.

1.4

Verzoeker heeft vervolgens, bij e-mail van 22 maart 2017, de wraking verzocht van mr. […], voorzitter van de kamer die het verzet zal behandelen.

1.5

Bij beslissing van 10 april 2017 heeft de wrakingskamer geoordeeld dat het verzoek tot wraking van mr. […] kennelijk ongegrond is. Het verzoek is aldus afgewezen.

1.6

Bij brief van 21 maart 2017 van de raad is aan verzoeker meegedeeld dat, zakelijk weergegeven, de verzetzaak op 1 mei 2017 zal worden behandeld door mr. […], voorzitter, en mrs. [de tuchtrechter] en […], leden.

1.7

Bij e-mail van 24 april 2017 heeft verzoeker verzocht om wraking van mr. [de tuchtrechter] (hierna: de tuchtrechter).

2.    Het verzoek

Het wrakingsverzoek luidt als volgt:

“(…) Bij dezen wraak ik [de tuchtrechter].

Reden voor de wraking is dat de rechter geen oordeel kan vellen over een dossier van Universiteit Utrecht dat niet bestaat. Tevens kan ik geen gemachtigde sturen omdat die eveneens niet over het dossier van de Universiteit Utrecht kan beschikken. Zelf ben ik ook niet in het bezit van dat dossier.

De rechter kan dus geen vragen aan mij of de gemachtigde stellen over een dossier dat niet bestaat. (…)”

3.    Het verweer

De tuchtrechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.

4.    De beoordeling

4.1

Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 519 van het Wetboek van Strafvordering zijn ingevolge artikel 47 lid 2 van de Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van de raad.

4.2

In artikel 4 van het Wrakingsprotocol van de Raden van Discipline, zoals gepubliceerd op de website van de raden van discipline, is bepaald dat de wrakingskamer de mogelijkheid heeft om kennelijk niet-ontvankelijke en kennelijk ongegronde wrakingsverzoeken zonder behandeling ter zitting af te wijzen. Omdat het wrakingsverzoek naar het oordeel van de wrakingskamer kennelijk ongegrond is, zal toepassing gegeven worden aan artikel 4 van het wrakingsprotocol. De wrakingskamer licht dit als volgt toe.

4.3

Volgens vaste rechtspraak staat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de tuchtrechter voorop, dat een tuchtrechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het standpunt van de betrokken partij dat sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de tuchtrechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.

4.4

Verzoeker legt aan zijn verzoek ten grondslag dat, zakelijk weergegeven, de tuchtrechter niet kan oordelen over een niet bestaand dossier van de Universiteit Utrecht. De wrakingskamer begrijpt deze stelling aldus dat verzoeker meent dat het klachtdossier waarover de raad zal oordelen onvolledig is nu bepaalde, door verzoeker niet nader genoemde, gegevens van de Universiteit Utrecht daarin ontbreken.

4.5

De wrakingskamer stelt voorop dat de raad, waaronder de gewraakte tuchtrechter, zal oordelen over het dossier zoals dat door de deken, op initiatief van verzoeker aan de raad is voorgelegd. Het dossier bestaat uit de standpunten van partijen zoals bij de deken naar voren gebracht en de dekenvisie. Het dossier waarover de raad zal oordelen bestaat verder uit enkele door verzoeker ingediende aanvullende stukken en de beslissing van 27 februari 2017 van de plaatsvervangend voorzitter. De wrakingskamer stelt vast dat de raad, waaronder de tuchtrechter, (vooralsnog) geen invloed heeft gehad op de documenten in het klacht- en verzetdossier.

4.6

Zonder uitleg, die verzoeker niet heeft gegeven, ziet de wrakingskamer daarom niet in op welke wijze de stelling dat het klachtdossier niet volledig is ─ wat er ook zij van die stelling ─ een uitzonderlijke omstandigheid vormt die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de tuchtrechter jegens verzoeker vooringenomen is. De gestelde onvolledigheid van het dossier brengt evenmin met zich dat de bij verzoeker gerezen vrees voor vooringenomenheid van de tuchtrechter jegens hem objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer komt dan ook tot de slotsom dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is en moet worden afgewezen.

5.    Misbruik

Onderhavig wrakingsverzoek is het tweede wrakingsverzoek van verzoeker in dezelfde zaak. Gelet op het gehalte van de verzoeken bestaat de gerede kans dat verzoeker de raad of een van de tuchtrechters opnieuw op lichtvaardige gronden zal wraken. Het is naar het oordeel van de wrakingskamer in het belang van de voortgang van de procedure om te voorkomen dat verzoeker door een hernieuwd wrakingsverzoek misbruik maakt van het wrakingsmiddel. Gelet op een en ander ziet de wrakingskamer aanleiding om toepassing te geven aan artikel 47 lid 2 van de Advocatenwet en artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering en te beslissen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen.

6.    Beslissing

De wrakingskamer:

- wijst het verzoek tot wraking af;

-    bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen.

Deze beslissing is gegeven door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, en mrs. M. Laning en P. Rijpstra, leden, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Tijs, en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2017.

Voorzitter                        Griffier

Deze beslissing is in afschrift op 28 april 2017 verzonden.