ECLI:NL:TADRSGR:2017:62 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-292/DH/DH b

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:62
Datum uitspraak: 27-03-2017
Datum publicatie: 28-03-2017
Zaaknummer(s): 16-292/DH/DH b
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen deken. Naar het oordeel van de raad is noch uit de stukken, noch anderszins gebleken dat verweerster zich in haar functie als deken aan een handelwijze schuldig heeft gemaakt, die maakt dat zij bij het uitoefenen van haar functie haar taak zodanig heeft verwaarloosd of zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen, dat zij geacht moet worden zich schuldig te hebben gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 27 maart 2017

in de zaak 16-292/DH/DH b

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 22 februari 2016 heeft klaagster bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam een drietal klachten, waaronder de onderhavige klacht, tegen verweerster ingediend. Verweerster was op dat moment en is thans nog deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement […].

1.2 Bij brief van 22 februari 2016 heeft de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam klaagster bericht dat de klachten zijn doorgezonden aan de voorzitter van het Hof van Discipline, aangezien klachten tegen een deken dienen te worden ingediend bij of terstond worden doorgezonden aan de voorzitter van het Hof van Discipline.

1.3 Bij beslissing van 25 februari 2016 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline ingevolge artikel 46c lid 5 Advocatenwet de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag aangewezen om de klachten van klaagster te onderzoeken.

1.4 Klaagster heeft de Haagse deken bij brief van 8 maart 2016 verzocht om haar klachten op grond van artikel 46d lid 1 juncto artikel 46c lid 2 van de Advocatenwet onmiddellijk ter kennis van de raad van discipline te brengen.

1.5 Bij brief van 16 maart 2016 heeft de Haagse deken het klachtdossier doorgezonden aan de Raad van Discipline in het ressort Den Haag.

1.6 Bij voorzittersbeslissingen van 15 augustus 2016 zijn de twee andere klachten van klaagster tegen verweerster deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster heeft verzet tegen deze beslissingen aangetekend. Bij verzetbeslissingen d.d. 20 februari 2017 heeft de raad beide verzetten ongegrond verklaard.

1.7 Bij op 31 augustus 2016 ter griffie van de raad ingekomen verzoekschrift heeft klaagster de wraking verzocht van de hiervoor onder 1.6 bedoelde voorzitter.

1.8 Er is een wrakingskamer samengesteld en de datum voor de behandeling van het wrakingsverzoek is bepaald op 19 september 2016.

1.9 Bij op 14 september 2016 ter griffie van de raad ingekomen verzoekschrift heeft klaagster de wraking verzocht van de voorzitter van de wrakingskamer.

1.10 Bij op 19 september 2016 ter griffie van de raad ingekomen verzoekschrift heeft klaagster de wraking verzocht van de voltallige wrakingskamer alsmede van twee leden van de raad die daarvan geen deel uitmaakten.

1.11 Bij beslissing van de wrakingskamer van 3 oktober 2016 is bepaald dat dat laatste wrakingsverzoek niet in behandeling werd genomen.

1.12 Het wrakingsverzoek tegen de voorzitter bedoeld in punt 1.7 is behandeld ter zitting van 19 september 2016 en afgewezen bij beslissing van 3 oktober 2016.

1.13 De onderhavige klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 januari 2017 in aanwezigheid van verweerster, vergezeld van [medewerker]. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

1.14 De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet, alsmede van de nadere reactie met bijlagen zijdens verweerster van 19 juli 2016.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster heeft tijdens haar advocaatstage een conflict gekregen met haar patroon. Op 11 januari 2012 heeft haar patroon bij de toenmalige Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement […] (hierna: ‘raad van toezicht’) een goedkeuringsverzoek ingediend voor tussentijdse beëindiging van de stageovereenkomst van klaagster. Naar aanleiding van dat verzoek heeft op 17 januari 2012 een gesprek plaatsgevonden onder leiding van verweerster, die ten tijde van deze gebeurtenissen lid was van de raad van toezicht. Beide partijen hebben op voorstel van verweerster ingestemd met een mediationtraject.

2.2 Op 9 maart 2012 is klaagster door het kantoor waar zij werkzaam was op staande voet ontslagen. Per e-mail van 12 maart 2012 heeft haar patroon de raad van toezicht opnieuw verzocht om de stageovereenkomst van klaagster te mogen beëindigen. Bij besluit van 26 april 2012 heeft de raad van toezicht goedkeuring verleend voor tussentijdse opzegging. Bij besluit van 12 september 2012 heeft de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna ook: ‘Algemene Raad’) het door klaagster tegen het besluit van 26 april 2012 ingestelde administratief beroep gegrond verklaard, het primaire besluit vernietigd en de raad van toezicht opgedragen om met inachtneming van de beslissing van de Algemene Raad een nieuw besluit te nemen. Bij besluit van 10 oktober 2012, welk besluit is ingetrokken en herzien op 13 december 2012, heeft de raad van toezicht goedkeuring verleend voor tussentijdse opzegging van de stageovereenkomst van klaagster per 1 maart 2013. Bij besluit van 7 februari 2013 heeft de Algemene Raad het administratief beroep van klaagster, gericht tegen het dit herziene besluit, ongegrond verklaard.

2.3 Bij besluit van 22 maart 2012 heeft de raad van toezicht klaagster medegedeeld dat haar advocaatstage met ingang van 5 januari 2012 van rechtswege was geschorst. Verweerster is in meerdere procedures waarin klaagster partij was, onder meer in de procedure naar aanleiding van het schorsingsbesluit d.d. 22 maart 2012, opgetreden als gemachtigde van de raad van toezicht.

2.4 Klaagster heeft op 23 februari 2014 haar entreetoets ingediend bij de Nederlandse Orde van Advocaten.

2.5 Op 20 april 2015 heeft de toenmalige deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement […] een dekenbezwaar tegen klaagster ingediend bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam. 

2.6 Vanaf 1 mei 2015 is verweerster de functie van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement […] gaan bekleden. In die hoedanigheid heeft zij op 11 mei 2015 een aanvullend bezwaar tegen klaagster ingediend bij de Amsterdamse Raad van Discipline.

2.7 Bij beslissing van 7 december 2015 heeft de Amsterdamse Raad van Discipline beide bezwaren gegrond verklaard en aan klaagster de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd.

2.8 Bij brief van 22 februari 2016 heeft klaagster bij de Amsterdamse Raad van Discipline een drietal klachten, waaronder de onderhavige klacht, tegen verweerster ingediend. Verweerster was op dat moment en is thans nog steeds deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement […]. De onderhavige klacht ziet op het handelen van verweerster in haar hoedanigheid van deken.

2.9 De overige twee op 22 februari 2016 door klaagster ingediende klachten zijn bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag thans bekend onder zaaknummers 16-292/DH/DH a (klacht 1) en 16-292/DH/DH c (klacht 3). Klacht 1 ziet op handelen van verweerster in haar hoedanigheid van voormalig lid van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement […], respectievelijk van de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement […]. Klacht 3 ziet op handelen van verweerster in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement […], alsmede in haar hoedanigheid van voormalig lid van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement […], respectievelijk van de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement […]. Bij voorzittersbeslissingen van 15 augustus 2016 zijn deze twee klachten van klaagster tegen verweerster deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster heeft verzet tegen deze beslissingen aangetekend. Bij verzetbeslissingen d.d. 20 februari 2017 heeft de raad beide verzetten ongegrond verklaard.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij zich in de periode vanaf 1 mei 2015 in haar hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement […] schuldig heeft gemaakt aan:

a) onrechtmatig handelen en machtsmisbruik door op 11 mei 2015 een aanvullend bezwaar tegen klaagster in te dienen bij de Raad van Discipline Amsterdam, inhoudende dat zij weigerde mee te werken aan een kantoorbezoek voor 10 juni 2015. Volgens klaagster is er geen wettelijke grondslag voor het inzetten van het instrument kantoorbezoek en evenmin voor de verplichting tot medewerking daaraan. Nu in de Advocatenwet aan de deken geen bevoegdheden ter uitoefening van haar toezicht op grond van artikel 45a Advocatenwet zijn toegekend, dus ook niet de bevoegdheid om het instrument kantoorbezoek in te zetten, kan volgens klaagster een advocaat niet aan tuchtrechtrechtspraak onderworpen worden als hij niet meewerkt aan een kantoorbezoek.

b) onrechtmatig handelen en machtsmisbruik door op 11 mei 2015 een aanvullend bezwaar tegen klaagster in te dienen bij de Raad van Discipline in strijd met vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline.

c) onrechtmatig handelen en machtsmisbruik door op 11 mei 2015 een aanvullend bezwaar tegen klaagster in te dienen bij de Raad van Discipline zonder dat klaagster voorafgaand in de gelegenheid is gesteld om daarop te reageren.

d) onrechtmatig handelen, machtsmisbruik en strafbaar handelen (laster) door op 11 mei 2015 doelbewust een onjuist, onvolledig en lasterlijk aanvullend bezwaar tegen klaagster in te dienen bij de Raad van Discipline. Het aanvullend bezwaar van verweerster (“Klaagster weigert mee te werken aan een kantoorbezoek voor 10 juni a.s.”) is volgens klaagster zeer onjuist, zelfs lasterlijk.

e) onrechtmatig handelen door klaagster het aanvullend bezwaar van 11 mei 2015 incompleet (namelijk zonder de twintig bijlagen) toe te sturen, terwijl de Raad van Discipline wél over het volledige bezwaar kon beschikken.

f) onrechtmatig handelen en machtsmisbruik door de partijdige opstelling van de (gewraakte) Raad van Discipline te misbruiken om klaagster een zware maatregel aan te smeren.

g) onrechtmatig handelen, machtsmisbruik en strafbaar handelen (laster) door de zitting van 13 oktober 2015 bij de Raad van Discipline te gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor deze was bedoeld. Volgens klaagster heeft verweerster op de zitting van 13 oktober 2015 roddels verspreid en in feite op zitting een derde dekenbezwaar gecreëerd.

h) onrechtmatig handelen, machtsmisbruik en strafbaar handelen (laster) door op de zitting van 13 oktober 2015 bij de Raad van Discipline het dekenbezwaar van 20 april 2015 zodanig op te rekken dat er in feite sprake is van een derde dekenbezwaar. 

i) onrechtmatig handelen, machtsmisbruik en strafbaar handelen (laster) door haar advocaat de uitspraak van de Raad van Discipline over te laten leggen bij het hof Amsterdam vergezeld van een armzalige en leugenachtige memorie van antwoord.

j) onrechtmatig handelen en machtsmisbruik door, nadat al bij de Raad van Discipline was ingebracht dat klaagster geweigerd zou hebben om mee te werken aan een kantoorbezoek, door te gaan met aankondigingen van een kantoorbezoek. Bij deze aankondigingen wordt steevast gedreigd met tuchtrechtelijke stappen.

k) onrechtmatig handelen en machtsmisbruik door in strijd met gemaakte afspraken een verslag te maken van hetgeen op 26 oktober 2015 op het kantoor van klaagster is besproken, ook nog eens onjuist en eenzijdig. Daar komt bij dat dit verslag namens verweerster is overgelegd in een procedure bij het hof Amsterdam, zonder de reactie van klaagster van 15 november 2015 daarop over te leggen.

l) onrechtmatig handelen door in het aanvullend bezwaar van 11 mei 2015 te ontkennen dat het kantoorbezoek van 30 maart 2015 op een verhinderdatum van klaagster is gepland. Gedreigd is met het openbreken van het kantoorpand met behulp van de sterke arm (art. 5:15 Awb), terwijl klaagster al had aangegeven aanwezig te zullen zijn. Volgens klaagster is er geen wettelijke basis voor het inzetten van Awb-bevoegdheden.

m) onrechtmatig handelen, machtsmisbruik en strafbaar handelen (laster) door te weigeren een lasterlijk e-mailbericht van 28 januari 2015 uit de procedure bij de Raad van Discipline te halen. Tevens wordt verweerster verweten dat zij dit e-mailbericht ook in andere (bestuurs)zaken heeft ingebracht, terwijl het bericht niet relevant was in die zaken.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 Vooropgesteld wordt dat het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van deken niet onder tuchtrechtelijke controle staat, behoudens in het uitzonderlijke geval dat zij bij het uitoefenen van haar functie haar taak zodanig heeft verwaarloosd of zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen, dat zij geacht moet worden zich schuldig te hebben gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De raad zal de afzonderlijke klachtonderdelen aan deze maatstaf toetsen.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad ongegrond. De toezichthoudende taak van de dekens brengt immers met zich dat zij een onderzoek kunnen instellen naar de praktijkvoering door een advocaat, en daartoe inzage kunnen nemen in de bij de advocaat aanwezige dossiers, en dat de advocaat in beginsel gehouden is daaraan medewerking te verlenen. Door klaagster zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld en die zijn ook niet gebleken, die een uitzondering op dit uitgangspunt zouden kunnen rechtvaardigen.

Ad klachtonderdeel b)

5.3 Ook dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad ongegrond. Indien het uitbreiden van het dekenbezwaar niet toegestaan zou zijn, dan had de Amsterdamse Raad van Discipline daarop een beslissing moeten nemen. Dit levert geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster op.

Ad klachtonderdeel c)

5.4 Het verwijt van klaagster dat verweerster haar geen conceptversie van het aanvullend bezwaar van 11 mei 2015 heeft toegezonden, treft geen doel nu er geen enkele verplichting voor de deken bestaat om zulks te doen. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.5 Dit klachtonderdeel treft hetzelfde lot. Zoals bij de beoordeling van klachtonderdeel a) reeds is overwogen, is een advocaat in beginsel gehouden zijn medewerking te verlenen aan een kantoorbezoek. De advocaat in kwestie kan dat zo nodig onder protest doen. Het melding maken van het feit dat klaagster weigerde mee te werken, is een feitelijke mededeling. Het valt niet in te zien wat daar onjuist of lasterlijk aan is.

Ad klachtonderdeel e)

5.6 Verweerster heeft ter zitting onweersproken gesteld dat het aanvullend bezwaar compleet, dat wil zeggen met de bijlagen, aan klaagster is toegezonden. De eigen stukken van klaagster zijn niet aan haar meegestuurd. Dat is volgens verweerster ook met zoveel woorden gemeld in de begeleidende brief. Klaagster is aldus niet in haar belangen geschaad. De raad acht derhalve ook dit klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.7 Naar het oordeel van de raad slaagt ook dit klachtonderdeel niet. De beslissing ten aanzien van de op te leggen maatregel is bij uitsluiting aan de raad voorbehouden. Een klager kan wat de maatregel betreft wel een suggestie doen, maar de raad is niet gehouden die te volgen.

Ad klachtonderdeel g)

5.8 Volgens klaagster heeft verweerster op de zitting van 13 oktober 2015 bij de Amsterdamse Raad van Discipline roddels verspreid en in feite een derde dekenbezwaar geformuleerd. De raad volgt klaagster in die zienswijze niet. Uit de stukken is niet gebleken van laakbaar handelen van verweerster ter zitting. De opmerking van verweerster dat klaagster niet op het tableau thuishoort is naar het oordeel van de raad niet klachtwaardig. Zeker niet in de context waarin die is gemaakt. Een deken moet immers de ruimte hebben om zijn toezichthoudende taak naar behoren te vervullen. Naar het oordeel van de raad is derhalve ook dit klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

5.9 Dit klachtonderdeel hangt samen met klachtonderdeel g) en deelt hetzelfde lot. De Raad van Discipline beslist immers zelfstandig in welke omvang een dekenbezwaar inhoudelijk wordt behandeld.

Ad klachtonderdeel i)

5.10 Naar het oordeel van de raad is het overhandigen van een uitspraak van de Raad van Discipline aan het gerechtshof te Amsterdam niet klachtwaardig. Het staat een partij immers vrij om de instantie die uitspraak zal doen, te wijzen op – in de ogen van die partij – van belang zijnde beslissingen. Uitspraken van de Raad van Discipline zijn bovendien openbaar. Van onrechtmatig handelen, machtsmisbruik of laster is de raad ook anderszins niet gebleken. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel j)

5.11 Zoals de raad hiervoor reeds heeft overwogen, is een advocaat in beginsel gehouden zijn medewerking te verlenen aan een kantoorbezoek. Het na een weigering van de desbetreffende advocaat herhalen van de aankondiging is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Integendeel, dit handelen valt binnen de bevoegdheden die de deken heeft. Of de uitspraak van de Raad van Discipline op dat moment al dan niet onherroepelijk was, doet niet terzake. Dit klachtonderdeel is ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel k)

5.12 Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft verweerster onweersproken gesteld dat hetgeen haar verweten wordt niet juist is. Zij stelt dat zij niet binnen mocht komen voor een kantoorbezoek en heeft getracht met klaagster in gesprek te komen. Aan klaagster is in dat verband gevraagd wat ze wilde en is haar een aantal keuzes voorgelegd, waaronder toelating tot het kantoorbezoek. Dat wilde klaagster volgens verweerster alleen wanneer in ruil daarvoor het dekenbezwaar zou worden ingetrokken. Deze gang van zaken is, naar verweerster onweersproken heeft gesteld, aan klaagster bevestigd. Van verslaglegging in de door klaagster bedoelde zin was geen sprake. Naar het oordeel van de raad levert dit handelen van verweerster geen onrechtmatig handelen of machtsmisbruik op. Dit klachtonderdeel is derhalve eveneens ongegrond.

Ad klachtonderdeel l)

5.13 Volgens klaagster is er geen wettelijke basis voor het inzetten van bestuursrechtelijke maatregelen. De raad deelt die zienswijze niet. Met ingang van 1 januari 2015 is de deken immers toezichthouder in de zin van artikel 5:11 Awb. De toezichthoudende taken van de deken zijn daarmee uitgebreid met bestuursrechtelijke bevoegdheden. Overigens heeft verweerster betwist daadwerkelijk te hebben gedreigd het kantoor van klaagster met behulp van de sterke arm te zullen openbreken en bevindt zich in de stukken ook geen bewijs voor deze stelling van klaagster. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de raad dus ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel m)

5.14 Tot slot acht de raad ook het laatste klachtonderdeel ongegrond. De beslissing om bepaalde documenten wel of niet bij het dekenbezwaar te voegen valt immers onder de beleidsvrijheid die de deken in het kader van zijn toezichthoudende taak toekomt.

Conclusie

5.15 Alles overziend is naar het oordeel van de raad in het onderhavige geval noch uit de stukken, noch anderszins gebleken dat verweerster zich in haar functie als deken aan een handelwijze schuldig heeft gemaakt, die maakt dat zij bij het uitoefenen van haar functie haar taak zodanig heeft verwaarloosd of zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen, dat zij geacht moet worden zich schuldig te hebben gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De klacht is in alle onderdelen dan ook ongegrond. 

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. T. Hordijk, R. de Haan, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 27 maart 2017 verzonden.