ECLI:NL:TADRSGR:2017:59 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-045/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:59
Datum uitspraak: 03-03-2017
Datum publicatie: 24-03-2017
Zaaknummer(s): 17-045/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: voorzittersbeslissing

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 3 maart 2017

in de zaak 17-045/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) gedateerd 12 januari 2016 (de voorzitter begrijpt: 2017) met kenmerk K079 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 13 januari 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Naar aanleiding van een door BV X ingediend verzoek tot faillietverklaring heeft klager het kantoor waar verweerder destijds werkzaam was (Advocatenkantoor X) verzocht om hem op toevoegingsbasis bij te staan.

1.2    Bij e-mail van 16 maart 2015 heeft verweerder klager als volgt bericht:

“(…) U verzocht mij om u morgenochtend bij [te] staan in het verweer tegen een faillissementsverzoek. Uiteraard geef ik hier gehoor aan.

Aangezien u vorig jaar een toevoeging verstrekt heeft gekregen met een eigen bijdrage van € 340,00, treft u bijgaand een voorschotnota ter hoogte van dat bedrag aan. Dit bedrag dient te zijn voldaan alvorens de administratie mij toestaat met u naar de zitting te gaan.”

1.3    Ter zitting van 17 maart 2015 heeft verweerder namens klager om aanhouding van de behandeling verzocht teneinde klager in de gelegenheid te stellen een WSNP-verzoek in te dienen bij de rechtbank en een minnelijk traject bij de gemeente op te starten.

1.4    Bij e-mail van 18 maart 2015 heeft verweerder klager onder meer een link gestuurd naar de formulieren die van belang zijn voor het indienen van een verzoek tot toelating tot de WSNP.

1.5    Bij brief van 24 maart 2015 heeft de Raad voor Rechtsbijstand klager bericht dat hij een eigen bijdrage van EUR 196,- aan verweerder diende te betalen.

1.6    Bij e-mail van 13 april 2015 heeft verweerder klager het volgende bericht:

“(…) Inmiddels heeft de rechtbank de aanhouding tot 12 mei a.s. aan mij bevestigd. Middels dit schrijven wijs ik er op dat het hoogst noodzakelijk is om alsdan het WSNP-verzoek klaar te hebben en dat de gemeente dan echt aan de slag moet zijn. (…)”

1.7    Bij e-mail van 14 april 2015 heeft verweerder klager het volgende laten weten:

“(…) Er is thans echt spoed bij het opstellen van de stukken. Daar de zitting 4 weken werd aangehouden dient de schuldhulp uiterlijk 11 mei a.s. rond te zijn. Indien dat niet lukt en de WSNP-formulieren niet zijn ingediend, zal de rechtbank uitspraak doen.”

1.8    Vervolgens heeft verweerder klager op 22 april 2015 per e-mail als volgt bericht:

“(…) Als u een faillissement wilt ontlopen, lijkt een minnelijke regeling mij de beste optie. Daarna een aanvraag WSNP. Deze moet uiterlijk op 11 mei a.s. zijn ingediend. Het lijkt mij verstandig om te zorgen dat de stukken in de week voor de zitting klaar zijn zodat deze dan bestudeerd en ingediend kunnen worden.”

1.9    Klager heeft verweerder bij e-mail van 29 april 2015 het volgende bericht:

“(…) Omdat het niet zeker is hoe de Rechter tegen de steunvordering aan kijkt, heb ik het bedrag van de afkoop op uw rekening laten boeken. Je kunt dan in ieder geval op de Rechtbank zeggen, dat op jullie rekening staat. (…)”

1.10    Daarop heeft verweerder bij e-mail van 29 april 2015 als volgt gereageerd:

“(…) Hier gaat mijn kantoor niet mee akkoord. Als kantoor mogen wij geen gelden van derden op de lopende rekening hebben. Het geld zal terug worden gestort (…). (…)”

1.11    Bij e-mail van 11 mei 2015 heeft klager verweerder als volgt bericht:

“(…) Op 29 april heeft de [stichting] 2.030 euro naar jullie (…)rekening overgeboekt. Wil je svp er voor zorgen dat dit vandaag wordt terug geboekt (…)”

1.12    Op 12 mei 2015 vond de tweede zitting in de faillissementsprocedure plaats. Klager werd op die zitting bijgestaan door verweerder of door diens toenmalige kantoorgenoot mr. D.

1.13    Op 12 mei 2015 heeft mr. D. namens klager een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Bij vonnis van 4 juni 2015 van de rechtbank Den Haag is klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek omdat een aantal vereiste documenten ontbrak.

1.14    Klager heeft op enig moment een civiele procedure jegens BV X aangespannen.

1.15    Bij e-mail van 13 mei 2015 heeft klager verweerder gevraagd om aan BV X een voorstel te doen van EUR 2.000,- tegen finale kwijting en onder intrekking van de namens klager uitgebrachte dagvaarding. Voorts heeft klager verweerder verzocht om aan de advocaat van BV X een specificatie van de executiekosten te vragen.

1.16    Bij e-mail van 13 mei 2015 heeft verweerder klager bericht dat die dag zijn laatste werkdag was en dat klager zijn verdere correspondentie kon richten aan mr. D.

1.17    Vervolgens heeft klager mr. D. op 13 mei 2015 het volgende bericht gezonden:

“Hierbij de mail aan [verweerder]

Heb begrepen dat jij de zaak hebt overgenomen

Gaarne verneem ik”

1.18    Ter zitting van 16 juni 2015 is klager niet verschenen, maar werd hij vertegenwoordigd door mr. D. Bij vonnis van 16 juni 2015 heeft de rechtbank Den Haag klager, op verzoek van BV X, in staat van faillissement verklaard. Mr. D. heeft namens klager hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

1.19    Verweerder staat sinds 18 juni 2015 niet langer als advocaat op het tableau ingeschreven.

1.20    Op 6 juli 2015 heeft Advocatenkantoor X klager een factuur gestuurd ter hoogte van EUR 311,-.

1.21    Bij e-mail van 28 maart 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij klager bij aanvang van zijn werkzaamheden in maart 2015 niet heeft geïnformeerd over zijn vertrek uit de advocatuur in juni 2015;

b)    hij eerst betaling van een voorschot vorderde alvorens hij klager op 17 maart 2015 ter zitting kon bijstaan;

c)    hij een onjuiste factuur heeft gezonden voor wat betreft de eigen bijdrage;

d)    hij klager heeft geadviseerd zich te wenden tot de gemeente voor schuldhulpverlening, terwijl klager daar – indien het faillissement is aangevraagd – naar eigen zeggen niet voor in aanmerking kan komen. Daaruit kan worden afgeleid dat verweerder niet deskundig was op het gebied van het insolventierecht;

e)    hij heeft verzuimd het door klager op de kantoorrekening van Advocatenkantoor X gestorte bedrag ad EUR 2.044,- door te storten naar de deurwaarder ter voorkoming van klagers faillissement, alsmede heeft hij verzuimd de rechter op de zitting van 12 mei 2015 te informeren over deze betaling;

f)    hij heeft verzuimd de advocaat van de wederpartij om een specificatie omtrent de executiekosten te vragen, alsmede heeft hij verzuimd een voorstel tegen finale kwijting te doen;

g)    hij heeft verzuimd een volledig WSNP-verzoek in te dienen;

h)    hij heeft verzuimd hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 4 juni 2015;

i)    hij nimmer de Algemene Voorwaarden van Advocatenkantoor X aan klager heeft verstrekt. 

3    VERWEER

3.1    Verweerder betwist de klacht uitdrukkelijk. Daartoe heeft hij onder meer het volgende aangevoerd.

3.2    Klager haalt in zijn klacht verschillende procedures door elkaar. Zijn grieven betreffen zowel een faillissementsprocedure, als een WSNP-aanvraag in eerste aanleg alsook een hoger beroepsprocedure tegen de uitspraak in de WSNP-zaak. Met de laatste twee procedures heeft verweerder weinig tot geen bemoeienis gehad. Hij heeft destijds namens Advocatenkantoor X de opdracht aangenomen om klager bij te staan in de faillissementsprocedure in eerste aanleg. Verweerder heeft geen andere opdracht, waaronder het gratis voeren van een WSNP-procedure, van klager aangenomen.

Klachtonderdeel a

3.3    Advocatenkantoor X dient te worden aangemerkt als opdrachtnemer. Klager heeft voor dat kantoor gekozen en niet zozeer voor verweerder. Dit blijkt ook uit het feit dat klager ook na verweerders vertrek gebruik is blijven maken van de diensten van Advocatenkantoor X en mr. D. diverse procedures voor hem heeft voortgezet.

3.4    Voorts was het verweerder in februari/maart 2015 niet bekend dat hij van werkgever zou wisselen. Pas eind april 2015 heeft hij zijn arbeidsovereenkomst bij Advocatenkantoor X opgezegd.

Klachtonderdeel b

3.5    Het is te doen gebruikelijk een voorschot (op de eigen bijdrage) te vragen en erop te staan dat deze wordt voldaan. Dit is ook toegestaan. Dit was kantoorbeleid waar verweerder zich strikt aan diende te houden. Tevens heeft verweerder op de zitting van 17 maart 2015 namens klager het woord gevoerd. Derhalve is klager niet benadeeld.

Klachtonderdeel c

3.6    Klager stelt twee facturen te hebben ontvangen: één te hoge factuur d.d. 24 maart 2015 van EUR 340,- en een factuur op 6 juli 2015. Uiteindelijk is zijn eigen bijdrage door de Raad voor Rechtsbijstand bepaald op EUR 196,-. Ten aanzien van de factuur van 24 maart 2015 geldt dat verweerder namens het kantoor om een voorschot heeft verzocht. De schatting van de eigen bijdrage was gebaseerd op een eerder berekende eigen bijdrage, vastgesteld door de Raad voor Rechtsbijstand. Na het verlenen van de toevoeging is het te hoge bedrag gecrediteerd en aan klager geretourneerd. Het voorschot diende om het risico af te dekken dat er geen toevoeging zou worden verleend. Dit is toegestaan.

3.7    Ten tijde van het uitbrengen van de nota van 6 juli 2015 was verweerder niet meer werkzaam bij Advocatenkantoor X, zodat hij niet op dit verwijt kan reageren.

Klachtonderdeel d

3.8    Verweerder betwist dat hij ondeskundig was op het gebied van het insolventierecht. Uit alles blijkt dat verweerder klager juist heeft geadviseerd en dat hij juist heeft gehandeld.

Klachtonderdeel e

3.9    Nimmer is met klager afgesproken dat hij de kantoorrekening als tussenrekening mocht gebruiken voor een eventuele afkoopsom van een schuld bij een derde partij. Zonder vooraankondiging werd er een bedrag op de kantoorrekening gestort. Klagers stelling dat deze geldsom diende om de steunvordering af te kopen is onjuist. Uit een e-mail (zie randnummer 1.9) blijkt dat klager het geldbedrag aan het kantoor in bewaring wilde geven. Verweerder heeft klager bericht dat Advocatenkantoor X daar niet mee akkoord ging en dat het geldbedrag zou worden teruggestort.

3.10    Bij Advocatenkantoor X staat geregistreerd dat mr. D. de zitting van 12 mei 2015 bijwoonde. Uit een e-mail van de rechtbank komt naar voren dat verweerder mogelijk degene was die op de betreffende zitting aanwezig was. Dit is evenwel niet relevant. De kwestie is op 12 mei 2015 namelijk niet inhoudelijk behandeld: dat was op 16 juni 2015. Bovendien ziet verweerder niet in hoe het faillissement afgewend had kunnen worden door een deurwaarder, die geen bemoeienis had met het ingediende faillissementsverzoek, te melden dat een deel van de geldsom op de kantoorrekening stond. De steunvordering zou daarmee namelijk gewoon in stand blijven.

Klachtonderdeel f

3.11    Bij e-mail van 13 mei 2015 heeft klager verweerder inderdaad verzocht een specificatie van de executiekosten op te vragen bij de advocaat van de wederpartij. Ook is het juist dat klager verweerder heeft verzocht een voorstel tegen finale kwijting te doen. Verweerder heeft klager hierop  laten weten dat die dag zijn laatste werkdag bij Advocatenkantoor X was en heeft klager doorverwezen naar mr. D.

Klachtonderdeel g

3.12    Uit het vonnis van 4 juni 2015 blijkt dat er op 12 mei 2015 een verzoekschrift met bijlagen is ingediend bij de rechtbank Den Haag. Het is verweerder niet duidelijk of hij dat zelf heeft gedaan, dan wel een voormalige collega.

3.13    Verweerder heeft klager tussen 18 maart 2015 en 11 mei 2015 meerdere keren verzocht om hem het verzoekschrift met de bijbehorende bijlagen toe te zenden. In verschillende e-mails heeft verweerder klager erop geattendeerd dat uiterlijk 11 mei 2015 alle relevante stukken in het dossier aanwezig moesten zijn, alsmede dat het vereiste minnelijke traject op dat moment bij de gemeente moest lopen. Meerdere malen heeft verweerder klager tot spoed gemaand. Klager kwam evenwel niet met de relevante stukken over de brug. Op de laatste dag waarop het WNSP-verzoek kon worden ingediend, had klager de relevante stukken zelf kennelijk nog niet aangeleverd. De WSNP-aanvraag is door het indienen van het verzoek gaan lopen zodat de stukken op een later moment alsnog konden worden ingediend. Dit was geen fout, maar de enige optie om de mogelijkheid tot het indienen van een volledig WSNP-verzoek op 12 mei 2015 ‘in leven te houden’. Verweerder had vanaf 12 mei 2015 geen bemoeienis meer met de kwestie.

3.14    Kortom: verweerder heeft juist getracht klager te helpen, ondanks dat klager dat zeer moeilijk maakte door niet of niet tijdig zaken en informatie aan te leveren.

Klachtonderdeel h

3.15    Op 4 juni 2016 was verweerder geen werknemer meer van Advocatenkantoor X. Hij was reeds elders in dienst getreden. Mr. D. heeft toen de behandeling van de zaak van klager overgenomen. Dit blijkt alleen al uit het vonnis van 4 juni 2015 waarin niet verweerder als vertegenwoordiger van klager wordt genoemd, maar mr. D. Verweerder valt niet te verwijten dat hij geen hoger beroep heeft ingesteld tegen een uitspraak waar hij geen weet van had en geen weet van kon hebben. Verweerder was toen namelijk al ruim drie weken niet meer de advocaat van klager.

Klachtonderdeel i

3.16    In zijn e-mailbericht van 16 maart 2015 aan klager en de daarbij gevoegde nota wordt uitdrukkelijk verwezen naar de Algemene Voorwaarden van Advocatenkantoor X.

4    BEOORDELING

4.1    Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a

4.2    In dit eerste klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij klager bij aanvang van zijn werkzaamheden niet heeft geïnformeerd over zijn vertrek uit de advocatuur in juni 2015.

4.3    Verweerder heeft klager bij e-mail van 13 mei 2015 laten weten dat dat zijn laatste werkdag was. Uit de reactie van klager van 13 mei 2015 zoals weergegeven bij randnummer 1.17 blijkt naar het oordeel van de voorzitter dat klager instemde met de overname van zijn zaak door de kantoorgenoot van verweerder. Gelet daarop kan klager daar thans niet met succes over klagen.

4.4    Dit eerste klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. 

Klachtonderdelen b en c

4.5    De voorzitter ziet aanleiding om deze klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen, nu zij beide betrekking hebben op aan klager gezonden nota’s.

4.6    In klachtonderdeel b verwijt klager verweerder dat klager een voorschot moest betalen voordat verweerder hem op de zitting van 17 maart 2015 zou bijstaan.

4.7    Klachtonderdeel c betreft het verwijt dat verweerder een onjuiste factuur heeft gezonden voor wat betreft de eigen bijdrage.

4.8    Ten aanzien van beide klachtonderdelen geldt dat niet is gebleken van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen van verweerder. Het is een advocaat immers toegestaan een voorschot te bedingen voordat hij werkzaamheden voor een cliënt verricht. Daarnaast is klagers stelling dat verweerder een onjuiste factuur heeft gezonden door verweerder gemotiveerd weersproken. Verweerder heeft immers aangevoerd dat het aan klager betaalde voorschot is verrekend met de aan klager opgelegde eigen bijdrage, alsmede dat het restant is teruggestort op de rekening van klager. Klager heeft deze stelling niet weersproken, zodat de voorzitter uitgaat van de juistheid daarvan.   

4.9    Ook deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d

4.10    Klager verwijt verweerder dat hij klager heeft geadviseerd zich te wenden tot de gemeente voor schuldhulpverlening, terwijl klager daar – indien het faillissement is aangevraagd – naar eigen zeggen niet voor in aanmerking kan komen. Volgens klager was verweerder niet deskundig op het gebied van het insolventierecht.

4.11    Verweerder heeft betwist dat hij ondeskundig was op het gebied van het insolventierecht. Hij stelt zich op het standpunt dat hij klager juist heeft geadviseerd en dat hij juist heeft gehandeld.

4.12    In een tuchtprocedure als de onderhavige is het in beginsel aan klager om feiten en omstandigheden te stellen en – in het geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.13    Naar het oordeel van de voorzitter is uit de onderhavige stukken niet gebleken dat verweerder onvoldoende deskundig was op het gebied van het insolventierecht, noch dat hij klager onjuist heeft geadviseerd. Voordat een persoon kan worden toegelaten tot de WSNP, moet eerst zijn getracht een regeling met de schuldeisers te treffen via de gemeentelijke schuldhulpverlening. Derhalve heeft verweerder correct gehandeld door klager te verwijzen naar de gemeente.

4.14    Ook overigens is de voorzitter niet gebleken van onvoldoende deskundigheid c.q. ondeskundig handelen van verweerder, zodat ook dit onderdeel van de klacht kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel e

4.15    Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder heeft verzuimd het door klager op de kantoorrekening van Advocatenkantoor X gestorte bedrag van EUR 2.044,- door te storten aan de deurwaarder. Voorts verwijt klager verweerder dat hij heeft verzuimd de rechter op de zitting van 12 mei 2015 te informeren over deze betaling.

4.16    Naar het oordeel van de voorzitter blijkt uit de tussen klager en verweerder gevoerde correspondentie niet dat klager ervan uit had mogen gaan dat verweerder het op de rekening van Advocatenkantoor X gestorte bedrag zou overmaken naar de deurwaarder, noch dat verweerder de rechter op de zitting van 12 mei 2015 op de hoogte zou stellen van deze betaling. Uit de e-mail van 29 april 2015 van verweerder, zoals weergegeven bij randnummer 1.10, had klager kunnen afleiden dat verweerder het bedrag niet naar de deurwaarder zou overmaken. Voorts was de storting kennelijk ook niet bedoeld als betaling ter delging van de steunvordering, zodat terzake geen plicht op verweerder rustte om daarvan ter zitting melding te maken. Derhalve valt verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

4.17    Gelet op het bovenstaande is dit klachtonderdeel eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel f

4.18    In klachtonderdeel f verwijt klager verweerder dat hij heeft verzuimd de advocaat van de wederpartij om een specificatie omtrent de executiekosten te vragen, alsmede dat hij heeft verzuimd een voorstel tegen finale kwijting te doen. Deze verzoeken waren opgenomen in een e-mailbericht van 13 mei 2015 van klager aan verweerder.

4.19    Vaststaat dat 13 mei 2015 de laatste werkdag van verweerder bij Advocatenkantoor X was. Verweerder  heeft dit bij e-mail van 13 mei 2015 aan klager meegedeeld en hem laten weten dat klager zijn verdere correspondentie kon richten aan mr. D. Derhalve moet het voor klager duidelijk zijn geweest dat verweerder niet aan zijn verzoeken kon en zou voldoen. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel g

4.20    Klager stelt dat verweerder heeft verzuimd een volledig WSNP-verzoek in te dienen.

4.21    Naar het oordeel van de voorzitter volgt uit de onderhavige stukken dat verweerder klager er verschillende keren op heeft gewezen dat hij de voor het verzoek benodigde stukken tijdig diende aan te leveren, waarbij verweerder voorts heeft verwezen naar de bijlagen die met het verzoek dienden te worden meegezonden. Dat verweerder in dit kader enige blaam treft, is de voorzitter niet gebleken. Daarom is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel h

4.22    Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder heeft verzuimd hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 4 juni 2015.

4.23    Aangezien 13 mei 2015 verweerders laatste werkdag bij Advocatenkantoor X was, kon niet van hem worden verlangd dat hij hoger beroep in zou stellen tegen het vonnis van 4 juni 2015, zodat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.

Klachtonderdeel i

4.24    In dit laatste klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij de Algemene Voorwaarden van Advocatenkantoor X niet aan klager heeft verstrekt.

4.25    Uit het e-mailbericht van 16 maart 2015 van verweerder aan klager, alsmede de daarbij gevoegde nota, blijkt dat daarin uitdrukkelijk wordt verwezen naar de Algemene Voorwaarden van Advocatenkantoor X, zodat deze voor klager kenbaar moeten zijn geweest. Niet valt in te zien waarom verweerder de Algemene Voorwaarden ook nog apart aan klager had moeten verstrekken, zodat ook dit klachtonderdeel faalt.

Conclusie

4.26    Gelet op het bovenstaande verklaart de voorzitter de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 3 maart 2017.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 maart 2017 verzonden.