ECLI:NL:TADRSGR:2017:58 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-023/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:58
Datum uitspraak: 03-03-2017
Datum publicatie: 24-03-2017
Zaaknummer(s): 17-023/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: voorzittersbeslissing; klacht tegen advocaat wederpartij

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 3 maart 2017

in de zaak 17-023/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 9 januari 2017 met kenmerk R 2016/98 ml/mb, door de raad ontvangen op 10 januari 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft de wederpartij(en) van klager bijgestaan in een geschil.

1.2    Bij brief van 31 juli 2016, door de deken per e-mail ontvangen op 2 augustus 2016 en per post op 4 augustus 2016, heeft klager een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    de wijze waarop hij kantoor houdt niet voldoet aan de daarvoor geldende normen (zoals gedragsregel 33 en artikel 6.2 van de Verordening op de advocatuur);

b)    hij niet de standaardregel hanteert dat een later gemaakte afspraak moet wijken voor een eerder gemaakte afspraak;

c)    hij met zijn handelwijze gedragsregel 3 heeft geschonden;

d)    hij vanaf het begin geen mandaat had voor een minnelijke schikking en alleen maar schikkingshandelingen heeft voorgesteld opdat klager zou instemmen met zijn uitstel, vanwege verweerders vakantie.

2.2    Klager heeft klachtonderdeel b als volgt toegelicht. Op 14 april 2016 ontving klager een e-mail van zijn advocaat, waarin hij vertelde dat verweerder hem had benaderd voor een afspraak om de zaak door te spreken en een minnelijke regeling te beproeven. Klager heeft daarvoor toestemming gegeven. De afspraak werd gepland op 12 mei 2016, zijnde een maand later, en dat had als reden de ophanden zijnde vakantie van verweerder. Op 10 mei 2016 zond verweerder de advocaat van klager een bericht met de volgende inhoud: “Donderdag a.s. hebben wij afgesproken de zaak (…) te bespreken. Ik ben gisteren weer aan de slag gegaan en stel vast dat ik donderdag niet bij u zal kunnen verschijnen; in mijn vakantie zijn afspraken gemaakt die de eerder met u gemaakte afspraak niet respecteren. Ik zou wel op de volgende dagen kunnen komen: (…)”

2.3    Als toelichting op klachtonderdeel d heeft klager het volgende aangevoerd. Uiteindelijk heeft de afspraak met verweerder op 23 mei 2016 plaatsgevonden. Tijdens dat gesprek bleek echter dat verweerder geen enkel mandaat van zijn cliënt(en) had om een minnelijke schikking te beproeven. Nu er vanaf het begin geen mandaat was en verweerder op 14 april 2016 wist dat hij door vakantie afwezig zou zijn, lijkt het er op dat de schikkingsonderhandelingen zijn voorgesteld om klager en zijn advocaat zo ver te krijgen uitstel te verlenen in verband met verweerders vakantie.

3    VERWEER

3.1    Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard. Zijn verweer komt, waar nodig, aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4    BEOORDELING

4.1    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij(en) heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdelen a en d

4.2    De voorzitter ziet aanleiding om deze klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.

4.3    In klachtonderdeel a verwijt klager verweerder dat de wijze waarop hij kantoor houdt niet voldoet aan de daarvoor geldende normen. In klachtonderdeel d vraagt klager zich af of verweerder mandaat had voor een minnelijke schikking, of dat hij alleen maar schikkingsonderhandelingen heeft voorgesteld vanwege zijn vakantie, in de hoop dat klager zou instemmen met het uitstel.

4.4    Verweerder heeft deze klachtonderdelen gemotiveerd betwist.

4.5    De voorzitter overweegt dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.6    Aangezien iedere verdere onderbouwing ontbreekt – in het dossier bevindt zich geen enkele aanwijzing voor de juistheid van de stellingen van klager – kan de voorzitter de juistheid van de gemaakte verwijten niet vaststellen. Daarom zijn deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b

4.7    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerder dat hij niet de standaardregel hanteert dat een later gemaakte afspraak moet wijken voor een eerder gemaakte afspraak.

4.8    Verweerder heeft aangevoerd dat hij vanaf zijn vakantieadres een afspraak heeft gemaakt nadat desgevraagd door een secretaresse werd meegedeeld dat verweerder die dag geen afspraken had staan. Na zijn vakantie stelde verweerder vast dat op 12 mei 2016 reeds een afspraak stond en daarover heeft hij terstond met de advocaat van klager gecorrespondeerd en zes alternatieve data voorgesteld. Het is volgens verweerder evident dat in de regel een eerdere afspraak vóór een latere afspraak gaat, maar in het onderhavige geval moest de latere afspraak, die in de privésfeer lag maar daarom niet minder belangrijk was, doorgaan.

4.9    De voorzitter overweegt dat het enkele feit dat verweerder een later gemaakte afspraak vóór heeft laten gaan, nog geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert. Omstandigheden die in dit specifieke geval tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn gesteld noch gebleken. Daarom is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c

4.10    Dit klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder gedragsregel 3 heeft geschonden door niet een regeling in der minne te beproeven.

4.11    Verweerder heeft aangevoerd dat hij met de advocaat van klager had afgesproken dat hij zich zou verstaan met zijn cliënt(en), om verweerder vervolgens te informeren over de kans op een eventuele afdoening buiten rechte. Verweerder heeft hierop echter niets meer van de zijde van klager en zijn advocaat vernomen.

4.12    Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken dat verweerder op enigerlei wijze in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 3, zodat ook dit klachtonderdeel faalt. 

4.13    Voorts is niet gebleken dat verweerder bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt(en) op enigerlei wijze de grenzen van de onder 4.1 bedoelde vrijheid heeft overschreden, zodat de klacht in haar geheel kennelijk ongegrond dient te worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 3 maart 2017.

Griffier     Voorzitter 

Deze beslissing is in afschrift op 3 maart 2017 verzonden.