ECLI:NL:TADRSGR:2017:56 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-1072/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:56
Datum uitspraak: 09-01-2017
Datum publicatie: 24-03-2017
Zaaknummer(s): 16-1072/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: voorzittersbeslissing; klacht tegen advocaat ex-echtgenoot onvoldoende onderbouwd

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 9 januari 2017

in de zaak 16-1072/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 16 november 2016 met kenmerk R 2016/86 edl/dh, door de raad ontvangen op 17 november 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1.    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1.    Klager is verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure. Verweerder heeft de ex-echtgenote van klager aanvankelijk in die procedure bijgestaan. Vanaf augustus 2014 werd zij bijgestaan door een toenmalige kantoorgenoot van verweerder.

1.2.    De echtscheidingsbeschikking is op 13 januari 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. 

1.3.    Bij brief van 8 juni 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Breda-Middelburg een klacht ingediend over verweerder.

1.4.    Bij brief van 14 juni 2016 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam klager bericht dat hij de klacht van klager over verweerder zou onderzoeken, aangezien verweerder op dat moment kantoor hield in het arrondissement Rotterdam.

1.5.    Bij brief van 17 oktober 2016 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam partijen zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt, waarna klager hem heeft verzocht het klachtdossier door te zenden aan de raad van discipline. 

2.    KLACHT

2.1.    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij schromelijk tekort is geschoten in zijn zorgplicht voor en begeleiding van zijn cliënte, als gevolg waarvan de gehele echtscheiding is geëscaleerd en klager en zijn kinderen schade hebben geleden.

2.2.    Klager begrijpt niet dat verweerder deze zaak heeft aangenomen, nu hij niet in familiezaken is gespecialiseerd en niet als mediator geregistreerd staat. Klager meent dat er als gevolg van de onkunde van verweerder grote problemen zijn ontstaan. Hij kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verweerder de zaak enkel uit persoonlijk gewin heeft aangenomen. Voorts heeft verweerder zich onnodig grievend over klager uitgelaten in brieven die aan klager of de rechtbank waren gericht.  

3.    VERWEER

3.1.    Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer hierna waar nodig zal worden ingegaan.

4.    BEOORDELING

4.1.    Voor zover verweerder zich afvraagt of de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat klager eerder over het handelen van verweerder had kunnen klagen, overweegt de voorzitter als volgt.

4.2.    Gelet op artikel 46g lid 1 onder a van de Advocatenwet wordt een klacht die wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop een klager kennis heeft genomen, althans redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft, niet-ontvankelijk verklaard.

4.3.    Uit de stukken volgt dat de klacht ziet op handelen van verweerder in de periode van (ongeveer) 2013 tot en met 2014. Uit het verweerschrift van verweerder blijkt dat hij de behandeling van de zaak van klagers ex-echtgenote in augustus 2014 heeft overgedragen aan een toenmalige kantoorgenoot. De klacht ziet niet op een incidentele gedraging op een specifiek moment, maar op het optreden van verweerder als geheel. Nu dit optreden heeft geduurd tot korter dan drie jaar voor het moment van indienen van de klacht staat vast dat klager zijn klacht heeft ingediend binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn. Het verweer van verweerder faalt in zoverre. De klacht is derhalve ontvankelijk, zodat de voorzitter toekomt aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.

4.4.    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.5.    Bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd het standpunt betrokken dat hij niet tekort is geschoten in de belangenbehartiging van zijn cliënte noch in zijn zorgplicht jegens haar. Ook voor het overige heeft verweerder de klacht gemotiveerd betwist.

4.6.    Nu iedere verdere onderbouwing ontbreekt – in het dossier bevindt zich geen enkele aanwijzing voor de juistheid van de stellingen van klager – kan de voorzitter de juistheid van de gemaakte verwijten, noch voor wat betreft de kwaliteit van de juridische dienstverlening door verweerder noch voor wat betreft de door klager gesteld opgetreden gevolgen hiervan, niet vaststellen. Bovendien is niet gebleken dat verweerder bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de grenzen van de onder 4.1 bedoelde vrijheid heeft overschreden. De klacht is derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 9 januari 2017.

Griffier         Voorzitter 

Deze beslissing is in afschrift op 9 januari 2017 verzonden.