ECLI:NL:TADRSGR:2017:35 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-1079/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:35
Datum uitspraak: 09-01-2017
Datum publicatie: 01-03-2017
Zaaknummer(s): 16-1079/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: voorzittersbeslissing; klacht tegen advocaat wederpartij

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 9 januari 2017

in de zaak 16-1079/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 16 november 2016 met kenmerk K170 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 17 november 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1.    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1.    Klaagster woont naast twee eigenaren van een hoveniersbedrijf. Dit hoveniersbedrijf is klaagsters wederpartij in een civiele kwestie betreffende werkzaamheden aan een muur van een bijgebouw in de achtertuin, welke muur grenst aan het perceel van klaagster. Verweerder staat de wederpartij van klaagster in die kwestie bij.

1.2.    Bij brief van 9 november 2015 aan verweerder heeft klaagster de wederpartij verzocht een bedrag van EUR 443,86 aan schadevergoeding aan haar te voldoen.

1.3.    Bij e-mail van 13 juli 2016 te 09.31 uur heeft klaagster verweerder bericht dat zij ten aanzien van zijn handelen contact zou opnemen met de deken.

1.4.    Bij e-mail van 13 juli 2016 te 10.32 uur heeft klaagster een kantoorgenoot van verweerder, zijnde de klachtenfunctionaris van het kantoor, gevraagd of zij op grond van de kantoorklachtenregeling een klacht kon indienen dan wel of zij haar klacht direct bij de deken moest indienen.

1.5.    Bij brief van 17 juli 2016 heeft klaagster een klacht over verweerder ingediend bij de deken.

2.    KLACHT

2.1.    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij zijn cliënt onvoldoende heeft geadviseerd, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat zijn cliënt eigenrichting, huisvredebreuk en vernieling pleegde;

b)    hij niet tijdig heeft gereageerd op verzoeken van klaagster tot uitbetaling van schadevergoeding;

c)    hij er geen zorg voor heeft gedragen dat de klachtenfunctionaris van zijn kantoor tijdig op berichten van klaagster reageerde. 

3.    VERWEER

3.1.    Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer hierna waar nodig zal worden ingegaan.

4.    BEOORDELING

4.1.    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a

4.2.    Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel moet worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd het standpunt betrokken dat hij niet tekort is geschoten in zijn juridische bijstand aan zijn cliënt.

4.3.    Nu iedere verdere onderbouwing ontbreekt – in het dossier bevindt zich geen enkele aanwijzing voor de juistheid van de stelling van klaagster – kan de voorzitter de juistheid van het gemaakte verwijt, noch voor wat betreft de kwaliteit van de juridische bijstand, noch voor de naar de stellingen van klaagster voor haar opgetreden gevolgen hiervan niet vaststellen. Bovendien is niet gebleken dat verweerder bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de grenzen van de onder 4.1 bedoelde vrijheid heeft overschreden. Dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b

4.4.    Verweerder heeft aangevoerd dat hij telkens onderbouwd en volledig het standpunt van zijn cliënt heeft verwoord en, voor zover daartoe aanleiding  bestond, correspondentie van klaagster heeft beantwoord. Klaagster heeft een civielrechtelijk geschil met de cliënt van verweerder over beweerdelijk door haar geleden schade, zodat het op de weg van klaagster ligt om daarover de civiele rechter om een oordeel te vragen. Dat zij dat (nog) niet heeft gedaan, maakt niet dat verweerder tuchtrechtelijk laakbaar zou hebben gehandeld.

4.5.    Gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder alsmede de omstandigheid dat de onderhavige stukken geen aanknopingspunten bevatten voor de juistheid van de onder 2.1 onder b verwoorde stelling van klaagster, zal de voorzitter ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel c

4.6.    Ten aanzien van dit klachtonderdeel stelt de voorzitter voorop dat tussen het moment waarop klaagster de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerder benaderde (te weten op 13 juli 2016) en het moment waarop zij over verweerder een klacht bij de deken indiende (te weten op 17 juli 2016), een periode van vier dagen is verstreken. Naar het oordeel van de voorzitter kan deze periode gedurende welke een reactie van de klachtenfunctionaris richting klaagster uitbleef niet worden aangemerkt als een onaanvaardbaar lange periode – laat staan dat verweerder in dit opzicht enig verwijt kan worden gemaakt. Bovendien is een interne klachtenregeling waarop klaagster zich beroept van toepassing op klachten van eigen cliënten. Aangezien niet klaagster, maar haar wederpartij dient te worden aangemerkt als cliënt van het kantoor van verweerder, is de kantoorklachtenregeling niet van toepassing op door klaagster ingediende klachten. Ook dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 9 januari 2017.

Griffier         Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 9 januari 2017 verzonden.