ECLI:NL:TADRSGR:2017:34 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-1085/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:34
Datum uitspraak: 20-01-2017
Datum publicatie: 01-03-2017
Zaaknummer(s): 16-1085/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: voorzittersbeslissinf; verweerder heeft klager tijdig geïnformeerd dat hij hem niet langer zou bijstaan

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 20 januari 2017

in de zaak 16-1085/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 24 november 2016 met kenmerk R 2016/90 ml/mb, door de raad ontvangen op 25 november 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager was één van de gedaagden in een door G. B.V. aangespannen procedure. Verweerder heeft klager in die procedure op toevoegingsbasis bijgestaan.

1.2    De rechtbank Rotterdam heeft op 4 september 2013 tussenvonnis gewezen in de bij randnummer 1.1 genoemde procedure. Op 4 juni 2014 heeft diezelfde rechtbank eindvonnis gewezen.

1.3    Verweerder heeft op 30 juli 2014 hoger beroep aangetekend tegen beide vonnissen en een dagvaarding in hoger beroep uitgebracht aan de curator in het faillissement van G. B.V. om te verschijnen op een zitting op 9 september 2014 bij het gerechtshof Den Haag.

1.4    Op 31 juli 2014 heeft verweerder klager per e-mail bericht dat zijn kantoor vanwege een gebrek aan vertrouwen niet langer voor klager zou optreden. Verweerder heeft klager in dat bericht tevens aangeraden om zich tot een ander advocatenkantoor te wenden.

1.5    Bij e-mailberichten van 5 en 18 augustus 2014 hebben een kantoorgenote van verweerder respectievelijk zijn secretaresse klager geadviseerd om zich tot een nieuwe advocaat te wenden, zodat de dossiers aan die advocaat konden worden overgedragen.

1.6    Verweerder heeft klager op de eerstdienende dag van het hoger beroep, te weten op 9 september 2014, opnieuw gewezen op het belang van het spoedig inschakelen van een nieuwe advocaat.

1.7    De betreffende dossiers zijn op 15 september 2014 per aangetekende post overgedragen aan de nieuwe advocaat van klager.  

1.8    Bij e-mailberichten van 7 en 11 juli 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder dat hij in het verleden werkzaamheden heeft geweigerd, dat daaruit problemen zijn voortgekomen en dat daaruit schade is voortgevloeid. Voorts zou verweerder momenteel zijn verzekering blokkeren om tot een goede afwikkeling van de door klager geleden schade te komen.

2.2    De fouten en het wanbeleid van verweerder omvatten volgens klager:

a)    het ongeoorloofd en onbesproken intrekken van een hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag;

b)    het niet meer komen opdagen bij comparities;

c)    het in de zaken van klager onvoldoende schriftelijk verweer voeren, geen melding voorafgaand;

d)    bedreiging met de natuurlijke rechtspersoon Sjef Hendriks.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd, op welk verweer hierna waar nodig bij de beoordeling van de klacht zal worden ingegaan.

4    BEOORDELING

4.1    Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a

4.2    Naar het oordeel van de voorzitter blijkt niet uit de onderhavige stukken dat verweerder het hoger beroep ongeoorloofd heeft ingetrokken. Direct na het uitbrengen van de dagvaarding in hoger beroep heeft verweerder klager bericht dat hij klager niet langer zou bijstaan en dat klager een andere advocaat in de arm diende te nemen. Het was vervolgens niet aan verweerder, maar aan de nieuwe advocaat van klager om de beroepstermijn veilig te stellen. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder voldoende zorgvuldigheid betracht. Bovendien heeft een kantoorgenote van verweerder namens verweerder het dossier tijdig, met instructie, doen toekomen aan de opvolgend advocaat van klager. Gelet op het vorenoverwogene is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b

4.3    Verweerder heeft aangegeven dat hij inderdaad niet meer aanwezig is geweest bij comparities, maar dat dit te maken had met het feit dat hij klager op dat moment niet meer bijstond.

4.4    De voorzitter overweegt hieromtrent als volgt.

4.5    Gedragsregel 9 lid 2 bepaalt dat indien tussen de advocaat en zijn cliënt een verschil van mening bestaat over de wijze waarop de zaak moet worden behandeld en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, de advocaat zich dient terug te trekken. Het bestaan van wederzijds vertrouwen tussen een advocaat en een cliënt is immers essentieel voor een behoorlijke beroepsuitoefening. De advocaat mag evenwel niet op een ongelegen moment zijn opdracht neerleggen. Hij zal alsdan zorgvuldig te werk moeten gaan om de belangen van zijn cliënt niet te schaden (gedragsregel 9 lid 3).

4.6    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder gehandeld in lijn met het bepaalde in gedragsregel 9. Hij heeft klager immers tijdig laten weten dat en waarom zijn kantoor klager niet langer zou bijstaan en is daarbij op een zorgvuldige wijze te werk gegaan. Ook dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c

4.7    Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel moet worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.8    Verweerder heeft uitdrukkelijk en gemotiveerd het standpunt betrokken dat dit klachtonderdeel onterecht is en dat zijn kantoor klager op correcte wijze heeft bijgestaan.

4.9    Nu iedere verdere onderbouwing ontbreekt – in het dossier bevindt zich geen enkele aanwijzing voor de juistheid van de stellingen van klager – kan de voorzitter de juistheid van de onder dit klachtonderdeel opgenomen verwijten niet vaststellen. Daarom is ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d

4.10    Ook ten aanzien van dit klachtonderdeel geldt dat de stellingen van klager en verweerder lijnrecht tegenover elkaar staan. Klager verwijt verweerder dat laatstgenoemde heeft gedreigd met een persoon genaamd H. Verweerder heeft dit uitdrukkelijk betwist en aangevoerd dat hij niet bekend is met genoemde persoon. De onderliggende stukken bevatten geen aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling van klager. Gelet hierop kan de voorzitter de juistheid van dit verwijt evenmin vaststellen, zodat ook dit laatste klachtonderdeel kennelijk ongegrond dient te worden verklaard.

4.11    Tot slot overweegt de voorzitter dat klager op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder zijn verzekering heeft geblokkeerd, terwijl verweerder deze stelling van klager uitdrukkelijk heeft betwist. Van fouten of wanbeleid van verweerder is evenmin gebleken. Deze verwijten treffen derhalve evenmin doel.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 20 januari 2017.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 20 januari 2017 verzonden.