ECLI:NL:TADRSGR:2017:22 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-132/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:22
Datum uitspraak: 13-02-2017
Datum publicatie: 16-02-2017
Zaaknummer(s): 16-132/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Klaagster verwijt verweerder onder meer dat hij haar niet van alle correspondentie met derden en processtukken een afschrift heeft gezonden. Verweerders stelling dat hij met klaagster was overeengekomen dat hij haar niet alle processtukken en correspondentie in afschrift hoefde toe te zenden, is door klaagster ter zitting van de raad uitdrukkelijk betwist. Het bewijsrisico van een niet vastgelegde afspraak berust bij de advocaat. De raad moet het er daarom voor houden dat verweerder, zonder de ondubbelzinnige instemming van klaagster en zelfs tegen de wens van klaagster in, klaagster niet in alle zaken die hij voor haar heeft behartigd in alle gevallen een afschrift van processtukken dan wel correspondentie heeft toegezonden. Verweerder heeft in zoverre tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klacht voor het overige ongegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 13 februari 2017

in de zaak 16-132/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij ongedateerde brief, door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) ontvangen op 30 april 2015,  heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 11 februari 2016 met kenmerk R 2016/14 edl, door de raad ontvangen op 12 februari 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 december 2016 in aanwezigheid van klaagster, vergezeld van haar dochter, en verweerder.

1.4 De raad heeft kennis genomen van genoemde brief van de deken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in diverse geschillen, te weten:

- een bezwaarprocedure naar aanleiding van een besluit van de gemeente Ede om de bijstandsuitkering van klaagster terug te vorderen, een nadien ingediend verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen, alsmede het beroep en het hoger beroep tegen het afgewezen bezwaar;

- een geschil over het besluit van de gemeente Ede om de bijstandsuitkering van klaagster per 22 januari 2014 op te schorten, in welke procedure verweerder namens klaagster een verzoek heeft gedaan tot het treffen van voorlopige voorzieningen;

- een geschil met de gemeente Ede over herziening van de bijstandsuitkering van klaagster over de periode van 21 juli 2009 tot en met 2013;

- een geschil met de gemeente Rotterdam over het niet in behandeling nemen van het verzoek van klaagster om een bijstandsuitkering;

- een geschil met de verhuurder van de woning van klaagster ten aanzien van een aangekondigde ontruiming van de woning;

- een geschil met de verhuurder van de woning van klaagster met betrekking tot de eindafrekening.

2.2 Verweerder heeft klaagster steeds op toevoegingsbasis bijgestaan.

2.3 Klaagster is op enig moment (tijdelijk) verhuisd van de gemeente Ede naar de gemeente Rotterdam. De verhuurder van de door klaagster gehuurde woning in de gemeente Ede heeft klaagster gedagvaard op haar woonadres te Ede. Klaagster is op 29 januari 2014 bij verstek veroordeeld.

2.4 Bij e-mail van 20 maart 2015 heeft de dochter van klaagster verweerder als volgt bericht:

“(…) Middels deze e-mail wil ik graag de klacht die ik al een tijdje heb uiten aan u en ik wil graag meer helderheid over alle lopende zaken van [klaagster].

Ten eerste wil ik u kwijt dat ik zeer verbaasd ben op de manier waarop jullie mij telefonisch hebben behandeld als cliënt. Door uw assistent en vooral door uzelf. Wij hebben maanden geen contact gehad met elkaar, omdat ik erop vertrouw dat u goed bezig bent met de zaken van mijn moeder, maar nu heb ik daar mijn twijfels aan. (…)

[Klaagster] heeft op 4 maart 2015 ook een brief van de Gemeente Rotterdam ontvangen en hierover heeft ze u gelijk gebeld en deze brief toegezonden en u zou erop terugkomen, tot nu toe niet gebeurd. Wij vragen ons nu af wat er met deze brief nu is gebeurd. Dat is compleet niet helder. Wij krijgen nooit een CC of een kopie van de dingen die u correspondeert naar beide Gemeenten. (…)

Daarom verzoek ik u om binnenkort bij u op kantoor te komen om dit allemaal te bespreken en een strategie te bedenken voor de komende zaken. Voortaan wil ik ook dat als er iets wordt gecorrespondeerd met de tegenpartijen, wil ik hier ook een kopie van ontvangen. (…)”

2.5 Bij e-mail van 16 april 2015 heeft de dochter van klaagster verweerder als volgt bericht:

“(…) Hierbij een 3e brief deze week van de Gemeente Ede. Verzoek tot termijnbetaling. Ik vraag mij af wat hier mis gaat.

Daarnaast wil ik hierbij verzoeken om mij specificaties van al jullie werkzaamheden te verzenden van alle zaken die wij hadden lopen bij jullie en die wij nog steeds hebben lopen. “

2.6 Bij e-mail van 16 april 2015 heeft verweerder klaagster onder meer als volgt bericht:

“Reeds in eerdere e-mails, maar ook telefonisch is aan u uitgelegd dat [de] gemeente Ede de teveel aan u betaalde bijstandsuitkering terugvordert. Het [betreft] verschillende perioden, zodat de gemeente steeds met andere bedragen dit geld van u terugvordert. Alhoewel ik namens u hoger beroep heb aangetekend tegen de beslissing van de gemeente en ook bezwaar heb gemaakt tegen de terugvordering, houdt dit niet in dat u niet hoeft te betalen. U zult dus een betalingsregeling moeten treffen met de gemeente. Indien u totaal geen betaalcapaciteit heeft dient u dit te onderbouwen. Namens u is tevens verzocht om terugbetaling op te schorten. Al deze stappen [zijn] met u gecorrespondeerd. (…)

Uit onderstaande e-mail, uw eerdere klacht en uw telefonische contacten maak ik op dat er sprake is van een vertrouwensbreuk. U heeft geen vertrouwen in mij(n kantoor). Onder deze omstandigheden lijkt het me raadzaam dat ik mij als advocaat aan uw zaak verder onttrek. (…)

U krijgt van mij tijd om binnen 2 weken na heden een andere advocaat te zoeken. Ik verzoek u die advocaat te instrueren mijn kantoor te benaderen en afgifte te verzoeken van uw dossiers. (…)”

2.7 Bij e-mail van 17 april 2015 heeft de dochter van klaagster verweerder verzocht om zijn beslissing om zich terug te trekken, te heroverwegen. Verweerder heeft de dochter van klaagster bij e-mail van 21 april 2015 te kennen gegeven dat zijn besluit vast stond.

2.8 Bij ongedateerde brief, door de deken ontvangen op 30 april 2015, heeft klaagster een klacht ingediend over verweerder.

2.9 Op 9 september 2015 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden op het Bureau van de deken.

2.10 Bij e-mail van 24 september 2015 aan de deken heeft de dochter van klaagster namens klaagster kenbaar gemaakt dat zij de klacht wenste te handhaven.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) de communicatie sinds medio 2014 te wensen overliet. Verweerder reageerde slecht op de verzoeken van klaagster of haar dochter om contact op te nemen en hield hen niet op de hoogte van de stand van zaken in iedere zaak. Bepaalde werkzaamheden werden door verweerder niet uitgevoerd. Klaagster en haar dochter dienden bijvoorbeeld zelf te reageren op een brief van de gemeente Rotterdam en ook inzake de huurkwestie met Stichting Woonstede werd klaagster niet (afdoende) bijgestaan;

b) klaagster ondanks verzoeken daartoe geen urenspecificaties ontving, alsmede dat verweerder de dossiers niet aan (de dochter van) klaagster wilde overhandigen nadat hij zijn werkzaamheden had neergelegd;

c) hij de samenwerking op oneigenlijke gronden heeft laten eindigen.

Toelichting op klachtonderdeel a

3.2 Met betrekking tot klachtonderdeel a heeft klaagster aangevoerd dat zij verschillende keren geen afschriften van correspondentie tussen verweerder en diverse partijen heeft ontvangen. Zo heeft zij geen afschrift gekregen van de correspondentie van 12 augustus 2014 waarin verweerder namens klaagster zou hebben geprotesteerd tegen de eindafrekening. Ook stelt verweerder dat hij de bezwaargronden op 16 april 2015 heeft aangevuld. Klaagster weet echter niet welke bezwaargronden verweerder heeft gebruikt, omdat hij deze niet met klaagster heeft besproken of aan haar heeft gecorrespondeerd. De stelling van verweerder dat hij met klaagster had afgesproken dat hij haar niet in alle gevallen een kopie van de stukken of correspondentie hoefde toe te zenden, is onjuist.

3.3 In het geschil met de verhuurder van de woning van klaagster ten aanzien van de eindafrekening, heeft klaagster een dagvaarding ontvangen waar zij niets vanaf wist. Als gevolg hiervan moet klaagster een extra bedrag van ongeveer EUR 1.000,- betalen. Het ontstaan van deze kosten is de schuld van verweerder, want het betreffende vonnis had voorkomen kunnen worden.

Toelichting op klachtonderdeel c

3.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c stelt klaagster dat verweerder zijn rechtsbijstand aan haar abrupt heeft stopgezet en dat daarvoor geen gewichtige reden bestond.

4 VERWEER

4.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

Klachtonderdeel a

4.2 Met betrekking tot de communicatie stelt verweerder zich op het standpunt dat klaagster en haar dochter verweerder altijd telefonisch en via e-mail konden bereiken en dat zij hem ook op zijn kantoor konden spreken. Klaagster en haar dochter wensten echter zeer frequent contact.

4.3 Voor zover klaagster verweerder verwijt dat zij in het huurgeschil extra kosten moet betalen omdat zij bij verstek is veroordeeld, voert verweerder aan dat Stichting Woonstede de dagvaarding rechtstreeks naar het huisadres van klaagster heeft gezonden. Van een ieder – en dus ook van klaagster – mag worden verwacht dat zij op regelmatige basis haar post controleert. Blijkbaar was klaagster in die periode reeds uit Ede vertrokken, zodat zij nooit kennis heeft genomen van de dagvaarding. Als gevolg daarvan is zij bij verstek veroordeeld. In het kader van de forse huurachterstand is de vordering toegewezen en is klaagster veroordeeld in de proceskosten. Pas nadat klaagster werd geconfronteerd met de ontruiming heeft zij zich tot verweerder gewend.

4.4 Op een gegeven moment hebben klaagster en haar dochter verweerder te kennen gegeven dat zij hem zodanig vertrouwden en dat zij sommige processtukken dusdanig ingewikkeld vonden, dat hij niet meer alle (proces)stukken in afschrift aan klaagster hoefde te zenden. Verweerder heeft deze afspraak met klaagster niet schriftelijk vastgelegd. Hij heeft een paar keer (niet structureel) stukken niet doorgezonden aan klaagster, maar hij heeft wel alle belangrijke beslissingen aan klaagster gecommuniceerd. Na ontvangst van de onderhavige klacht heeft verweerder als regel binnen zijn kantoor geïmplementeerd dat alle stukken in afschrift naar de cliënt worden gezonden. Verweerder is, gelet op het bovenstaande, van mening dat hij niet klachtwaardig heeft gehandeld. Bovendien kreeg hij dit betreffende verwijt pas van klaagster nadat sprake was van een vertrouwensbreuk.

Klachtonderdeel b

4.5 Ten aanzien van de urenspecificaties heeft verweerder aangevoerd dat hij in het heetst van de strijd heeft geweigerd om de specificaties te verstrekken. Echter, toen hij enkele dagen later een overnameverzoek kreeg van de nieuwe advocaat van klaagster heeft hij de urenspecificaties met de dossiers meegezonden.

4.6 Klaagster wenste onmiddellijk al haar dossiers op te halen. Verweerder heeft te kennen gegeven dat, zodra een opvolgend advocaat in beeld was, deze advocaat verweerder een overnamebrief diende te sturen zodat verweerder zorg kon dragen voor overdracht van alle dossiers. De volgende dag heeft verweerder er alsnog voor gekozen om de dossiers klaar te leggen voor afgifte aan klaagster. Klaagster is daarvan door het kantoor van verweerder telefonisch op de hoogte gesteld. Diezelfde dag meldde zich een opvolgend advocaat bij verweerder, met het verzoek tot overname van de dossiers. Verweerder heeft vervolgens alle dossiers naar de opvolgend advocaat verzonden.

Klachtonderdeel c

4.7 De sfeer tussen verweerder enerzijds en klaagster en haar dochter anderzijds werd in de loop van de tijd steeds grimmiger. Toen klaagster en haar dochter, nadat verweerder uitleg had gegeven over de stand van zaken in de lopende dossiers, nogmaals op een verwijtende toon zeiden dat verweerder er een rommeltje van had gemaakt, heeft hij te kennen gegeven dat er wat hem betreft sprake was van een vertrouwensbreuk. Verweerder heeft het stokje overgedragen aan de opvolgend advocaat, zodat de belangen van klaagster onverkort werden en worden behartigd. Derhalve is geen sprake van een benadeling van klaagster.

5 BEOORDELING

5.1 Voorop dient te staan dat de tuchtrechter gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daar over klaagt. Wel zal de tuchtechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes – zoals over procesrisico en kostenrisico – waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a

5.2 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij sinds medio 2014 onvoldoende heeft gecommuniceerd. Eén van de verwijten die klaagster verweerder in dit kader maakt, is dat zij verschillende keren geen afschrift heeft ontvangen van correspondentie tussen verweerder en diverse partijen.

5.3 Volgens verweerder hebben klaagster en haar dochter hem op een gegeven moment bericht dat hij niet meer alle (proces)stukken in afschrift aan klaagster hoefde te zenden.

5.4 De raad overweegt als volgt.

5.5 Gedragsregel 4 bepaalt dat een advocaat de hem opgedragen zaken zorgvuldig dient te behandelen. Daarnaast is een advocaat gehouden zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en dient hij, waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen (vergelijk gedragsregel 8).

5.6 De stelling van verweerder dat hij met klaagster was overeengekomen dat hij haar niet alle processtukken en correspondentie in afschrift hoefde toe te zenden, is door klaagster ter zitting van de raad uitdrukkelijk betwist. Het bewijsrisico van een niet vastgelegde afspraak berust bij de advocaat. De raad moet het er daarom voor houden dat verweerder, zonder de ondubbelzinnige instemming van klaagster en zelfs tegen de wens van klaagster in, klaagster niet in alle zaken die hij voor haar heeft behartigd in alle gevallen een afschrift van processtukken dan wel correspondentie heeft toegezonden. Verweerder heeft in zoverre tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

5.7 Voor de overige geldt dat de in klachtonderdeel a gemaakte verwijten door verweerder gemotiveerd zijn betwist, terwijl de raad op basis van de onderhavige stukken de juistheid van deze verwijten niet kan vaststellen. Daarom is dit klachtonderdeel voor het overige ongegrond.

5.8 Ten aanzien van het verwijt dat klaagster een extra bedrag van ongeveer EUR 1.000,- moet betalen overweegt de raad als volgt. Het was de eigen verantwoordelijkheid van klaagster om, zodra de dagvaarding aan haar huisadres werd betekend, verweerder daarvan op de hoogte te stellen. Verweerder ontving immers niet automatisch een kopie van de dagvaarding, zodat hij voor zijn informatievoorziening in dezen afhankelijk was van klaagster. Hem kan in dit opzicht dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Klachtonderdeel b

5.9 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat zij geen urenspecificaties ontving, alsmede dat verweerder de dossiers niet aan klaagster wilde overhandigen na het beëindigen van zijn werkzaamheden. 

5.10 De raad overweegt hieromtrent als volgt.

5.11 In zijn beslissing van 19 juni 2015 onder nummer 7415 (ECLI:NL:TAHVD:2015:213) heeft het Hof van Discipline overwogen dat de vraag of een op toevoeging procederende cliënt recht heeft op een urenspecificatie afhankelijk is van de aard van de opdracht, de verhouding tussen partijen en het belang van de cliënt bij de urenspecificatie. Er dient derhalve een beoordeling plaats te vinden aan de hand van alle omstandigheden van het geval.

5.12 Gelet op de ter zitting gegeven toelichting door de dochter van klaagster is de raad van oordeel dat het motief van klaagster om deze urenspecificaties op te vragen vermoedelijk is ingegeven door het feit dat de (vertrouwens)relatie tussen partijen op het desbetreffende moment zeer slecht was. Verweerder heeft te kennen gegeven dat hij in het heetst van de strijd weliswaar heeft geweigerd om de specificaties te verstrekken, maar dat hij deze spoedig aan de opvolgend advocaat heeft verstrekt nadat deze zich bij verweerder had gemeld. Mede in het licht van de genoemde uitspraak van het Hof van Discipline is de raad van oordeel dat de omstandigheden van het geval rechtvaardigden dat verweerder de verzochte urenspecificaties niet direct aan klaagster verschafte.

5.13 Ten aanzien van het verwijt dat verweerder de dossiers niet aan klaagster wilde overhandigen na de beëindiging van zijn werkzaamheden, geldt dat uit de onderhavige stukken blijkt dat verweerder spoedig nadat de nieuwe advocaat van klaagster zich bij hem had gemeld, de dossiers aan die advocaat heeft overgedragen.

5.14 Alles overziend is de raad van oordeel dat het onder dit klachtonderdeel bedoelde handelen van verweerder in overeenstemming was met de voor hem geldende regels. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel c

5.15 Gedragsregel 9 lid 2 bepaalt dat indien tussen de advocaat en zijn cliënt een verschil van mening bestaat over de wijze waarop de zaak moet worden behandeld en dit geschil niet in onderling overleg kan worden opgelost, de advocaat zich dient terug te trekken. Het bestaan van wederzijds vertrouwen tussen een advocaat en een cliënt is immers essentieel voor een behoorlijke beroepsuitoefening. De advocaat mag evenwel niet op een ongelegen moment zijn opdracht neerleggen. Hij zal alsdan zorgvuldig te werk moeten gaan om de belangen van zijn cliënt niet te schaden.

5.16 Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerder de belangen van klaagster heeft geschaad bij het neerleggen en vervolgens overdragen van de zaken. Hij heeft klaagster immers bericht dat zij zich tot een andere advocaat diende te wenden en haar daarvoor een termijn van twee weken gegund. Onder die omstandigheden kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van de wijze waarop hij de behandeling van de zaken heeft neergelegd. Ook dit laatste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 De raad acht, rekening houdend met alle feiten en omstandigheden, de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2  De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25,- aan reiskosten.

7.3  De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gedeeltelijk gegrond, namelijk voor zover klaagster verweerder verwijt dat hij niet alle correspondentie en stukken in afschrift aan haar heeft gezonden;

- verklaart klachtonderdeel a voor het overige ongegrond;

- verklaart de klachtonderdelen b en c ongegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 25,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. J.H.M. Nijhuis, M.F. Laning, L.Ph.J. baron van Utenhove en C.A. de Weerdt , leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 februari 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 13 februari 2017 verzonden.