ECLI:NL:TADRSGR:2017:215 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-403/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:215
Datum uitspraak: 13-11-2017
Datum publicatie: 14-11-2017
Zaaknummer(s): 17-403/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Verweerder heeft in een echtscheidingszaak opgetreden voor de man en voor de vrouw. Dit is niet ongeoorloofd, maar grote behoedzaamheid is geboden. Verweerder heeft zich er onvoldoende van vergewist dat het (ook) de wens was van klaagster dat verweerder haar en de man tezamen bijstond. Klaagster is onvoldoende betrokken bij de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant en klaagster heeft onvoldoende tijd gehad om zich te bezinnen op het convenant. Verweerder heeft klaagster verder onvoldoende geïnformeerd over bijstand op toevoegingsbasis. Klacht gegrond, berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 13 november 2017

in de zaak 17-403/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder.

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 2 december 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 22 mei 2017 met kenmerk R 2017/36 edl/dh, door de raad ontvangen op 23 mei 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 september 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerder.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de brief van 28 augustus 2017 met twee producties van de zijde van verweerder.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder heeft klaagster en haar ex-echtgenoot (hierna: de man) bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Klaagster en de man hebben twee meerderjarige kinderen. Klaagster en de man waren getrouwd op huwelijkse voorwaarden.

2.2    De man was ondernemer en had in die hoedanigheid eerder al gebruik gemaakt van de diensten van verweerder.

2.3    Op 8 oktober 2015 heeft verweerder een ‘intakebrief’ gezonden naar klaagster en de man. Bij de brief was een conceptechtscheidingsconvenant gevoegd. Verweerder heeft onder meer het volgende geschreven in deze brief:

“(…) De achterliggende tijd heb ik contact gehad met [de man], alsmede met uw beide kinderen. Uit deze gesprekken is mij gebleken dat u beiden wenst te scheiden en dat u over alle punten overeenstemming hebt bereikt.

Bijgaand doe ik u toekomen een concept convenant waarin deze afspraken staan vermeld.

Graag verneem ik of u beiden met dit convenant kunt instemmen. Indien zulks het geval is, verzoek ik u zulks bij mij op kantoor gezamenlijk te bespreken op 15 oktober a.s. om 9:30 uur waarna de convenanten tevens ondertekend kunnen worden door beide partijen. Bij deze bespreking zullen ook uw beide kinderen aanwezig zijn. Indien u wenst dat ik daartoe overga, verzoek ik u tevens deze opdrachtbevestiging voor akkoord ondertekend mij tijdens deze bespreking te retourneren.

Hierbij bericht ik u dat ik - naast het voorbereidend opstellen van het convenant - voor u een verzoekschrift zal indienen tot echtscheiding bij de rechtbank. Na het wijzen van beschikking van de rechtbank zal door mij worden zorggedragen voor inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de Burgerlijke Stand.

Tevens bericht ik u dat ik mijn werkzaamheden bij u op betalende basis in rekening zal brengen voor een uurtarief van € 200 per uur, exclusief 7% kantoorkostenopslag voor moeilijk specificeerbare kosten alsmede 21% BTW.

Hierbij bericht ik u nog dat u rekening zal moeten houden met overige kosten zoals eventuele deurwaarderskosten en griffierecht.

De mogelijkheid bestaat dat u in aanmerkingkomt voor gefinancierde rechtshulp. In dat geval worden de advocaatkosten deels van rechtswege vergoed en dient u een financiële bijdrage te voldoen. Door mij is medegedeeld dat de zaak door mij niet op deze basis in behandeling zal worden genomen. In geval u wenst dat de zaak op toevoegingsbasis wordt verricht dient u zich derhalve tot een andere advocaat te wenden. Meer informatie over gefinancierde rechtshulp kunt u vinden op de website www.rvr.org of kan bij ondergetekende worden ingewonnen. (…)

Op grond van de Wet Identificatie bij Dienstverlening zijn advocaten verplicht hun cliënten te vragen zich in persoon te legitimeren en een kopie van het identiteitsbewijs in het dossier te hebben. Door deze verzoek ik u om een kopie van uw identiteitsbewijs zo spoedig mogelijk naar mij op te sturen. (…)”

2.4    De brief van 8 oktober 2015 is ondertekend door verweerder en door de man. Uit de brief blijkt dat klaagster en de man op 8 oktober 2015 op verschillende adressen woonden.

2.5    Op 15 oktober 2015 heeft op het kantoor van verweerder overleg plaatsgevonden waarbij klaagster, de man en hun kinderen aanwezig waren. Bij gelegenheid van deze bespreking hebben klaagster en de man een echtscheidingsconvenant ondertekend.

2.6    Bij factuur van 31 december 2015 heeft verweerder bij klaagster en de man een bedrag van € 3.433,54 in rekening gebracht.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder is tekortgeschoten in het verstrekken van informatie over de gevolgen van de afspraken uit het echtscheidingsconvenant. Er zijn geen duidelijke afspraken gemaakt en er is geen partneralimentatie berekend. Het gevolg daarvan is dat klaagster thans financiële problemen heeft.

b)    Verweerder heeft klaagster niet bericht dat zij voor een toevoeging in aanmerking zou (kunnen) komen. Als gevolg daarvan heeft klaagster onnodige (advocaat)kosten gemaakt.

3.2    Op de stellingen die klaagster aan haar klacht ten grondslag heeft gelegd zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Op zijn verweer zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

5    BEOORDELING

5.1    Voor de beoordeling van de klachtonderdelen is van belang of klaagster de brief van 8 oktober 2015 heeft ontvangen. Klaagster heeft dit ontkend. De raad overweegt het volgende.

5.2    Verweerder heeft ter zitting onweersproken verklaard dat hij klaagster slechts één maal een brief heeft gestuurd; de brief van 8 oktober 2015 met daarbij gevoegd het conceptconvenant. Klaagster heeft ter zitting verklaard dat ze voorafgaand aan de bespreking op 15 oktober 2015 kennis had genomen van het conceptconvenant. Volgens haar eigen verklaring heeft klaagster het conceptconvenant ontvangen via de post en vervolgens gelezen. Klaagster heeft ter zitting ook verklaard dat zij een kopie van haar paspoort bij zich had toen zij op 15 oktober 2015 naar verweerder ging. De raad stelt vast dat verweerder in zijn brief van 8 oktober 2015 heeft verzocht om een kopie van het legitimatiebewijs van klaagster en dat het adres van klaagster op de intakebrief correct is. Alles overziend acht de raad aannemelijk dat klaagster de brief van 8 oktober 2015 heeft ontvangen en dit zal bij de beoordeling van de klachtonderdelen dan ook als uitgangspunt gelden.

Klachtonderdeel a)

5.3    De raad stelt voorop dat een advocaat zich niet met de behartiging van de belangen van twee partijen mag belasten indien de belangen van deze partijen tegenstrijdig zijn of een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is. In echtscheidingszaken geldt een uitzondering voor de advocaat die op uitdrukkelijke wens van beide echtgenoten de echtscheiding regelt. De advocaat dient in dat geval voor ogen te houden dat naast het gemeenschappelijke belang, de echtscheiding, ook sprake is van de eigen belangen van de echtgenoten en dat deze belangen tegenstrijdig kunnen zijn. Dit brengt met zich dat de advocaat die in echtscheidingszaken voor beide echtgenoten optreedt een grote behoedzaamheid past.

5.4    Het voorgaande betekent onder meer dat de advocaat zich er bij aanvang van zijn werkzaamheden van moet verzekeren dat het de wens is van beide partijen dat hij voor hen gezamenlijk optreedt. De advocaat zal verder zo veel als mogelijk op gelijke wijze en gelijktijdig met beide echtelieden moeten communiceren. De advocaat zal zich ervan moeten vergewissen dat partijen de inhoud en de gevolgen van de vast te leggen regeling begrijpen. De raad voegt daaraan nog toe dat een advocaat er in zijn algemeenheid voor zal moeten waken dat partijen niet overhaast handelen.

5.5    Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de dochter van klaagster contact met hem heeft opgenomen naar aanleiding van de voorgenomen echtscheiding van haar ouders. Volgens verweerder had de dochter met zowel klaagster als de man contact over de echtscheiding. Verweerder heeft meerdere gesprekken gevoerd met de dochter, soms was de man daarbij aanwezig. De dochter heeft verweerder voorzien van alle voor het adviseren over (de gevolgen van) de echtscheiding en het opstellen van het convenant noodzakelijke informatie. Verweerder stelt dat de dochter klaagster op de hoogte stelde van de vorderingen die werden gemaakt in het echtscheidingsdossier.

5.6    Klaagster heeft aangevoerd dat de man tezamen met zijn zus het eerste contact heeft gelegd met verweerder. Klaagster heeft betwist dat zij door haar dochter op de hoogte werd gesteld van de voortgang in het echtscheidingsdossier.

5.7    De raad stelt op grond van het over en weer gestelde vast dat de klaagster geen betrokkenheid heeft gehad bij het eerste contact met verweerder. Naar het oordeel van de raad had het op de weg van verweerder gelegen om na het eerste verzoek tot bijstand in de echtscheidingszaak van de zijde van de man contact op te nemen met klaagster, teneinde zich ervan te vergewissen dat de bijstand van verweerder ook haar wens was. Verweerder heeft dat in feite pas gedaan tijdens de bijeenkomst op 15 oktober 2015 en dat is naar het oordeel van de raad te laat.

5.8    Op grond van het over en weer gestelde stelt de raad verder vast dat voorafgaand aan het opstellen van het conceptconvenant geen overleg heeft plaatsgevonden met klaagster. Het overleg dat heeft plaatsgevonden werd, volgens de verklaring van verweerder, gevoerd met de man en de dochter. Verweerder heeft klaagster tussentijds niet op eigen initiatief op de hoogte gesteld van het overleg. Verweerder heeft hiermee niet gehandeld volgens de normen die binnen de beroepsgroep als professionele standaard gelden. Die professionele standaard veronderstelt dat een advocaat handelt met de zorgvuldigheid die in de gegeven omstandigheden van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Naar het oordeel van de raad had verweerder klaagster moeten uitnodigen om aan het overleg deel te nemen of haar ten minste op de hoogte moeten stellen van (de inhoud van) het overleg.

5.9    Het conceptconvenant heeft verweerder zonder toelichting naar klaagster gezonden. Het convenant is vervolgens besproken en aangepast in aanwezigheid van klaagster, de man en hun kinderen. Volgens de onweersproken verklaring van verweerder had klaagster bij gelegenheid van de bespreking geen vragen over de inhoud en de gevolgen van het convenant. Het convenant is aan het eind van de bespreking ondertekend door klaagster en de man.

5.10    De raad is van oordeel dat verweerder er beter aan gedaan om de ondertekening van het convenant enige tijd na de bespreking op 15 oktober 2015 te laten plaatsvinden. Verweerder had het belang van partijen, in het bijzonder klaagster die bij de totstandkoming van het conceptconvenant niet was betrokken, moeten dienen door hen de gelegenheid te geven om zich na de uitleg over het convenant (nogmaals) te bezinnen op de inhoud en de gevolgen ervan. Door de ondertekening van het convenant te laten plaatsvinden bij gelegenheid van de voor klaagster eerste bespreking van het convenant, heeft verweerder zich er onvoldoende van vergewist dat klaagster de inhoud en strekking van het convenant heeft begrepen en dat zij daarmee heeft ingestemd. De raad heeft bij dit oordeel in aanmerking genomen dat klaagster en de man in het eerste jaar na de echtscheiding al hun inkomstenbronnen, waaronder de AOW-uitkering van de man, gelijk hebben verdeeld. Daarmee werd, aldus klaagster, uitvoering gegeven aan de afspraken die zij met de man had gemaakt en die volgens haar overtuiging waren vastgelegd in het convenant. Pas na ongeveer een jaar is klaagster duidelijk geworden dat een AOW-uitkering niet voor verdeling in aanmerking komt. Uit een en ander volgt dat klaagster (en mogelijk ook de man) een onjuiste voorstelling van zaken had ten aanzien van de verdeling en dat verweerder in zoverre is tekortgeschoten in zijn voorlichting aan klaagster over de gevolgen van het convenant. 

5.11    Uit het voorgaande blijkt dat verweerder naar het oordeel van de raad op verschillende momenten bij de behandeling van de echtscheidingszaak niet heeft gehandeld met de behoedzaamheid die een advocaat die de belangen van twee echtelieden behartigt betaamt. Verweerder is, samengevat, tekortgeschoten in de informatievoorziening en communicatie met klaagster. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar en de klacht is in zoverre gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.12    De raad stelt voorop dat een advocaat de verplichting heeft een (toekomstige) cliënt erop te wijzen dat deze mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp. De advocaat moet de cliënt ook wijzen op de gevolgen indien de cliënt afziet van de mogelijkheid van rechtsbijstand op toevoegingsbasis.

5.13    Uitgangspunt bij de beoordeling van dit klachtonderdeel is dat klaagster, zoals hiervoor toegelicht, de brief van 8 oktober 2015 heeft ontvangen en dat zij daarvan ook heeft kennis heeft genomen.

5.14    Tegen de stelling van klaagster dat verweerder haar onvoldoende heeft geïnformeerd over de mogelijkheid van het aanvragen van een toevoeging heeft verweerder primair aangevoerd dat hij op grond van de gegevens die hem via de man en de kinderen van klaagster bekend waren over de financiële situatie van klaagster en de man goede gronden had om aan te nemen dat klaagster niet voor een toevoeging in aanmerking zou komen. Subsidiair heeft verweerder aangevoerd dat hij klaagster, zakelijk weergegeven, voldoende heeft geïnformeerd.

5.15    De raad stelt vast dat verweerder klaagster in de brief van 8 oktober 2015 heeft gewezen op de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor rechtsbijstand op toevoegingsbasis. Verweerder heeft daarbij kort, maar duidelijk uitgelegd wat rechtsbijstand op toevoegingsbasis betekent (“In dat geval worden de advocaatkosten deels van rechtswege vergoed en dient u een financiële bijdrage te voldoen”). Verweerder heeft in de brief meegedeeld dat hij geen zaken op toevoegingsbasis behandelt, maar dat hij voor zijn werkzaamheden per uur € 200,- te vermeerderen met kantoorkosten en btw in rekening zal brengen. Verweerder heeft klaagster voor nadere informatie over rechtsbijstand op toevoegingsbasis verwezen naar de website van de Raad voor Rechtsbijstand en heeft te kennen gegeven dat hij klaagster ook kan voorzien van nadere informatie.

5.16    Naar het oordeel van de raad heeft verweerder klaagster voldoende duidelijk geïnformeerd over de mogelijkheid om gebruik te maken van gefinancierde rechtsbijstand en de gevolgen van het afzien van gebruik van rechtsbijstand op basis van een toevoeging, althans van het afzien van het doen van onderzoek daarnaar.

5.17    Nu verweerder klaagster voldoende heeft geïnformeerd over rechtsbijstand op basis van een toevoeging geldt dat klachtonderdeel b ongegrond is.

5.18    Bij deze stand van zaken behoeft het primaire verweer dat verweerder, zakelijk weergegeven, goede grond had om aan te nemen dat klaagster niet in aanmerking zou komen voor een toevoeging en hetgeen verweerder in dit verband naar voren heeft gebracht geen bespreking. 

6    MAATREGEL

6.1    De raad is tot de slotsom gekomen dat verweerder zich er niet tijdig van heeft vergewist dat het (ook) de wens van klaagster was dat hij klaagster en de man tezamen bijstond bij hun voorgenomen echtscheiding. Verweerder heeft klaagster vervolgens onvoldoende (tijdig) betrokken bij de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant. Verweerder heeft klaagster verder onvoldoende tijd gegund om zich te bezinnen op aan haar verstrekte informatie over de inhoud en gevolgen van het convenant. Verweerder heeft aldus niet de behoedzaamheid betracht die een behoorlijk advocaat betaamt in kwesties als deze. Gelet op de ernst van het handelen en nalaten van verweerder en de omstandigheid dat verweerder in het verleden ook al tuchtrechtelijk is veroordeeld acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast grond om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, van de Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25,- aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens grond om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000,- en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b ongegrond;

-    legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van EUR 25,- aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.F. Laning, J.H.M. Nijhuis, P. Rijpstra, C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 november 2017.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 november 2017 verzonden.