ECLI:NL:TADRSGR:2017:208 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-099/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:208
Datum uitspraak: 06-11-2017
Datum publicatie: 10-11-2017
Zaaknummer(s): 17-099/DH/RO
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet. Klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 6 november 2017

in de zaak 17-099/DH/RO

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 11 mei 2017 op de klacht van:

klagers

gemachtigde: G.B.A. Snellers

tegen:

verweerder

gemachtigde: mr.

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 17 juli 2016 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 30 januari 2017 met kenmerk R 2017/04 cij/mb, door de raad ontvangen op 31 januari 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 11 mei 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaard.

1.4    Bij ongedateerde brief, door de raad ontvangen op 2 juni 2017, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 4 september 2017 in aanwezigheid van de gemachtigde van klagers, vergezeld van de heer [T], en verweerder, vergezeld van zijn gemachtigde.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 2 juni 2017 en de door de gemachtigde van klagers bij brief van 16 augustus 2017 toegezonden nadere stukken.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Klager sub 1 is bestuurder van klaagster sub 2. Klaagster sub 2 is eigenaresse (geweest) van een bedrijfsgebouw met daarin gevestigd een restaurant en een partycentrum. Het bedrijfsgebouw is verwoest als gevolg van een brand in de nacht van 15 juli 2013.

2.2    Klaagster sub 2 was voor brandschade aan het bedrijfsgebouw verzekerd bij twee verzekeringsmaatschappijen (hierna: de verzekeraars). Verweerder is de advocaat van de verzekeraars. Klaagster sub 2 heeft in kort geding tegen de verzekeraars geprocedeerd over betaling van een voorschot op een schadevergoeding. De voorzieningenrechter heeft de vordering bij vonnis van 18 november 2013 afgewezen. Uit het vonnis blijkt dat de verzekeraars zich (onder meer) op het standpunt hebben gesteld dat verzekerde, althans klager sub 1, de brand opzettelijk heeft veroorzaakt en dat verzekerde niet had voldaan aan een aantal garanties, waaronder het aanwezig hebben van een brandmeldinstallatie die voldeed aan de norm NEN 2535.

2.3    Klaagster sub 2 heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter. Het gerechtshof heeft bij de beoordeling van de zaak als uitgangspunt genomen dat de brandmeldinstallatie in het bedrijfsgebouw niet voldeed aan de door de verzekeraars voorgeschreven norm NEN 2535. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat, zakelijk weergegeven, de brand in een eerder stadium was ontdekt en de schade minder omvangrijk was geweest, indien een brandmeldinstallatie aanwezig zou zijn geweest die wel zou hebben voldaan aan de norm. Op deze grond en op grond van het volgens het gerechtshof voor de verzekeraars bestaande restitutierisico, is het vonnis van de voorzieningenrechter in hoger beroep bekrachtigd bij arrest van 10 juni 2014.

2.4    Klaagster sub 2 heeft een bodemprocedure ingesteld tegen de verzekeraars. De stand van zaken in deze bodemprocedure blijkt niet uit het klachtdossier.

2.5    In opdracht van de verzekeraars is door deskundigen onderzoek gedaan naar (de oorzaak van) de brand in de bedrijfsgebouwen. Van het (de) onderzoek(en) zijn rapporten opgesteld.

2.6    Bij volmacht van 14 maart 2014 heeft klager sub 1 de heer S., gemachtigde van klagers, gevolmachtigd om hem als bestuurder van klaagster sub 2 te vertegenwoordigen. In de volmacht is onder meer vermeld dat de volmacht zich uitstrekt tot alle handelingen waartoe de volmachtgever (klager sub 1) zelf gerechtigd is.

2.7    Uit een volmacht van 4 april 2014 blijkt dat de heer L. pandhouder is van de mogelijk door de verzekeraars aan klaagster sub 2 uit te keren schadevergoeding. De volmacht behelst, zakelijk weergegeven, het in rechte vorderen van die schadevergoeding door klaagster sub 2.

2.8    Bij brief van 3 juli 2016 hebben klagers bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2.9    Bij brief van 17 juli 2016 hebben klagers en de heer S. een klacht ingediend tegen de gemachtigde van verweerder, mr. B. Deze laatste klacht is ook aanhangig bij de raad en bekend onder zaaknummer 17-100/DH/RO.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerder dat hij klager sub 1 ten onrechte heeft beschuldigd van brandstichting.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klagers zich in het oordeel van de voorzitter niet kunnen vinden omdat dat niet in overeenstemming is met de feiten.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen het verzet en de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat de door klagers ter zitting aangevoerde stellingen met betrekking tot de ‘slow whoop’ geen deel uitmaken van de in het verzetschrift aangevoerde gronden, zodat daarop bij de beoordeling van het verzet niet zal worden ingegaan.

5.2    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij haar beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

5.3    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. M. Aukema en A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 november 2017.

Griffier    Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 6 november 2017 verzonden.