ECLI:NL:TADRSGR:2017:207 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-638/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:207
Datum uitspraak: 31-10-2017
Datum publicatie: 03-11-2017
Zaaknummer(s): 17-638/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: voorzittersbeslissing; klacht tegen advocaat wederpartij in huurgeschil, onder meer omdat verweerder bij de raad voor rechtsbijstand bezwaar heeft ingediend tegen een aan klager verleende toevoeging

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 31 oktober 2017

in de zaak 17-638/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 21 augustus 2017 met kenmerk K252 2016 dk/sh, door de raad ontvangen op 21 augustus 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    De heer W (hierna: verhuurder) is eigenaar van een woning, die hij voor bepaalde tijd van zes maanden, eindigend op 31 augustus 2016, heeft verhuurd aan klager. Klager heeft de woning, met medeweten en instemming van de verhuurder, onderverhuurd.

1.2    Verweerder is advocaat van de verhuurder.

1.3    Verweerder heeft namens de verhuurder een procedure ingesteld tegen de onderhuurders strekkend tot ontruiming van de woning. De vordering is bij verstek toegewezen. Klager raakte op de dag van de ontruiming van de woning, 2 februari 2016, op de hoogte van het ontruimingsvonnis.

1.4    Op 29 februari 2016 heeft klager de verhuurder in kort geding gedagvaard. De vordering strekt tot nakoming van de huurovereenkomst. In voorwaardelijke reconventie, voor zover de kantonrechter oordeelt dat tussen klager en de verhuurder nog een huurovereenkomst bestaat, is door verweerder namens zijn cliënt ontbinding van die huurovereenkomst gevorderd en veroordeling van klager tot betaling van boetes en een schadevergoeding van € 62.681,99.

1.5    Bij vonnis van 15 maart 2016 heeft de kantonrechter de (conventionele) vordering van klager afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 600,- aan proceskosten. Omdat de voorwaarde voor de reconventionele vordering niet was ingetreden, heeft de kantonrechter niet over die vordering geoordeeld. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de kantonrechter van 15 maart 2016.

1.6    Bij e-mail van 16 maart 2016 aan de advocaat van klager heeft verweerder verzocht om betaling van de proceskosten, uiterlijk op maandag 21 maart 2016. Verweerder schrijft dat hij een faillissementsrekest zal indienen, indien niet binnen de gestelde termijn wordt betaald.

1.7    Bij e-mail van 8 april 2016 heeft de advocaat van klager verweerder geïnformeerd dat namens klager hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van de kantonrechter van 15 maart 2016. De advocaat verzoekt om, zakelijk weergegeven, in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep geen executiemaatregelen te treffen.

1.8    Bij brief van 17 april 2016 aan de advocaat van klager heeft verweerder verzocht om betaling van een bedrag van € 62.681,99 te vermeerderen met rente. Verweerder schrijft dat bij gebreke van betaling van het bedrag een faillissementsrekest zal worden ingediend.

1.9    In de e-mail van 20 april 2016 heeft de advocaat van klager, zakelijk weergegeven, afwijzend gereageerd op het betalingsverzoek van verweerder. In de e-mail uit de advocaat, namens klager, ongenoegen over de wijze van handelen van verweerder. Verder zegt de advocaat in de e-mail toe dat de proceskosten van € 600,- binnen 7 dagen zullen worden voldaan.

1.10    In zijn reactie van 20 april 2016 heeft verweerder meegedeeld dat de deurwaarder is ingeschakeld in verband met de incasso van de proceskosten.

1.11    Verweerder heeft 27 juli 2016 bij de Raad voor Rechtsbijstand bezwaar ingediend in verband met een aan klager verleende toevoeging. Grond voor het bezwaar is dat de toevoeging ten onrechte is verleend aan klager omdat hij, zakelijk weergegeven, meer inkomen heeft dat hij opgeeft en omdat het van de zijde van klager een bedrijfsmatig geschil betreft.

1.12    Bij brief van 26 oktober 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft een procedure tot ontruiming gevoerd tegen de onderhuurders. De vordering is door toedoen van verweerder op oneigenlijke gronden toegewezen.

b)    Verweerder heeft de verhuurder geadviseerd om geen contact te hebben met klager. De verhuurder is, daartoe geadviseerd door verweerder, in contact getreden met de onderhuurders en heeft daarbij meegedeeld dat klager een crimineel is.

c)    Verweerder heeft zich op diverse momenten onnodig grievend uitgelaten over klager.

d)    Verweerder heeft klager gesommeerd om binnen een korte termijn een fors bedrag aan de verhuurder te voldoen. 

e)    Verweerder heeft ondanks de toegezegde vrijwillige betaling van de proceskosten de deurwaarder ingeschakeld.

f)    Verweerder heeft bezwaar ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand en heeft aan dat bezwaar onjuiste informatie over klager ten grondslag gelegd.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft de klacht betwist. Op het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht richt zich tegen de wederpartij van klager. Dit betekent dat de klacht moet worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt, maar kan onder meer worden begrensd indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten naar voren brengt waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet in ogenschouw worden genomen dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2    De voorzitter zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a)

4.3    Klager stelt, zo begrijpt de voorzitter, dat verweerder jegens hem een procedure tot ontruiming van de woning had moeten instellen en niet tegen de onderhuurders.

4.4    Volgens verweerder was de huurovereenkomst tussen klager en de verhuurder op 31 augustus 2016 geëindigd. De voorzitter begrijpt dat verweerder zich, namens de verhuurder, in het kort geding tegen de onderhuurders op het standpunt heeft gesteld dat de onderhuurders zich zonder recht of titel in de woning bevonden.

4.5    Daargelaten de juistheid van dit standpunt, dat is niet ter beoordeling van de tuchtrechter, geldt dat het instellen van een kort geding tegen de onderhuurders op grond van de stelling dat zij zich zonder recht of titel in de woning bevinden jegens klager niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klachtonderdeel a is kennelijk ongegrond. 

Klachtonderdeel b)

4.6    Klager stelt dat verweerder de verhuurder heeft geadviseerd om contact op te nemen met de onderhuurders en hen te adviseren om, zakelijk weergegeven, geen contact te onderhouden met klager omdat hij een crimineel is en zowel de verhuurder als de onderhuurders tot slachtoffer van maakt.

4.7    Het stond verweerder vrij om zijn cliënt, de verhuurder, te adviseren om geen contact te hebben met klager. Of verweerder de verhuurder heeft geadviseerd om contact op te nemen met de onderhuurders en hen aan te raden ook geen contact te hebben met klager kan de voorzitter niet vaststellen. Klager heeft zijn klacht op dat onderdeel onvoldoende feitelijk onderbouwd. Klachtonderdeel b is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.8    Volgens klager heeft verweerder in de conclusie van antwoord, ingediend in de het door klager ingestelde kort geding, gesteld dat klager een “voortvluchtige crimineel” is die “voor soortgelijke oplichtingspraktijken is veroordeeld”. Verweerder heeft volgens klager tijdens het kort geding gesteld dat klager veroordeeld is tot een gevangenisstraf van vijf jaar, dat zijn met oplichting en fraude vergaarde kapitaal verbeurd is verklaard, dat klager de draad van zijn oplichtingspraktijk weer heeft opgepakt en dat de verhuurder daarvan het slachtoffer is.

4.9    De voorzitter begrijpt het verweer aldus dat zijn uitlatingen over de, zakelijk weergegeven, malafide praktijken van klager verweerder zijn gebleken uit diverse krantenartikelen en dat verweerder deze artikelen met de verhuurder heeft gedeeld.

4.10    Het hiervoor weergegeven toetsingskader in aanmerking genomen heeft verweerder door in zijn advisering aan de verhuurder en in procedures tegen klager gebruik te maken van (negatieve) informatie over klager uit openbare bronnen niet gehandeld op een wijze die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt. Klachtonderdeel c is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel d)

4.11    Klager stelt, zo begrijpt de voorzitter, dat het jegens hem tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat verweerder hem heeft gesommeerd tot betaling van de schadevergoeding, terwijl de kantonrechter niet tot toewijzing van dit bedrag is gekomen en aldus voor vordering van dat bedrag geen titel bestond.

4.12    De stelling dat een sommatie pas geoorloofd als een executoriale titel tot betaling bestaat berust op een misvatting. Het stond verweerder vrij om klager te sommeren tot betaling van een schadevergoeding van € 62.681,99. Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld jegens klager. De omstandigheden dat klager zich onder druk gezet voelde door de sommatie en dat de vordering, gelet op de omvang ervan, summier was onderbouwd, doet aan het oordeel van de voorzitter niet af. Klachtonderdeel d is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel e)

4.13    Verweerder heeft klager in de e-mail van 16 maart 2016 een termijn van vijf dagen gegeven voor betaling van de proceskosten. De omvang van het bedrag in aanmerking genomen is dit een redelijke termijn. De voorzitter begrijpt dat verweerder de deurwaarder reeds had ingeschakeld in verband met de incasso van de proceskosten toen verweerder op 20 april 2016 bericht van klager ontving dat hij voor betaling van de proceskosten zou zorgen. Gelet op een en ander is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager dat verweerder de opdracht aan de deurwaarder niet heeft ingetrokken of opgeschort. Klachtonderdeel e is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel f)

4.14    Volgens klager heeft verweerder in zijn bezwaarschrift geschreven dat het inkomen van klager aanzienlijk hoger is dan klager aan de Belastingdienst opgeeft. Volgens klager is sprake van een valse beschuldiging.

4.15    Verweerder heeft aangevoerd dat klager in de procedure in hoger beroep procedeert op basis van een toevoeging. Verweerder stelt dat hem meerdere huurovereenkomsten onder ogen zijn gekomen “waaruit opgemaakt kan worden dat op basis van het inkomen geen recht op toevoeging bestaat”.

4.16    Voorop staat dat het een advocaat vrij staat om misstanden (die verband houden met de advocatenpraktijk) onder de aandacht van betrokken (derde) partijen te brengen. Dit geldt ook als geen of slechts een afgeleid verband bestaat met een aan de zorg van de advocaat toevertrouwde kwestie. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan sprake zijn van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, bijvoorbeeld als de advocaat handelt met het uitsluitende doel om de belangen van een ander te schaden, als hij willens en wetens onjuiste standpunten inneemt of als hij zich onnodig grievend uitlaat.

4.17    De voorzitter begrijpt dat verweerder met of namens zijn cliënt, dit blijkt niet ondubbelzinnig, bezwaar heeft ingediend bij de raad voor rechtsbijstand op grond van het vermoeden dat klager op onterechte gronden gebruik maakt van gesubsidieerde rechtsbijstand en dat dit is gebeurd met als doel om onjuist gebruik van gemeenschapsgeld onder de aandacht te brengen. Het bezwaar is aldus niet ingediend met het uitsluitende doel om de belangen van klager te schaden.

4.18    Dat de gronden van dit bezwaar voor verweerder kenbaar onjuist zijn is de voorzitter niet gebleken. De enkele stelling van klager dat sprake is van een valse beschuldiging is onvoldoende om dat aan te nemen. Verder geldt dat verweerder zich in het bezwaarschrift van 27 juli 2016 niet onnodig grievend heeft uitgelaten over klager.

4.19    Gelet op een en ander heeft verweerder niet gehandeld op een wijze die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt. Klachtonderdeel f is kennelijk ongegrond.

Slotsom

4.20    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A. Tijs als griffier op 31 oktober 2017.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 31 oktober 2017 verzonden.