ECLI:NL:TADRSGR:2017:183 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-458/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:183
Datum uitspraak: 14-09-2017
Datum publicatie: 19-09-2017
Zaaknummer(s): 17-458/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Het contact heeft (steeds) op initiatief van klaagster plaatsgevonden. Gelet daarop kan niet worden geconcludeerd dat verweerder zich met klaagster ‘in verbinding heeft gesteld’ als bedoeld in gedragsregel 18. Klacht ook voor het overige kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 14 september 2017

in de zaak 17-458/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 15 juni 2017 met kenmerk K294 2016 dk/smo, door de raad ontvangen op 16 juni 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klaagster is een oud-bestuurslid van [vereniging] (hierna: de vereniging). Tussen klaagster als oud-bestuurslid en het bestuur van de vereniging is een geschil gerezen. Verweerder treedt c.q. trad op als advocaat van de vereniging. De vereniging wordt vertegenwoordigd door  haar bestuur.

1.2 Op 18 november 2016 heeft een ledenvergadering van de vereniging plaatsgevonden. Klaagster was bij die vergadering aanwezig. Verweerder was op verzoek van het bestuur bij de vergadering aanwezig en heeft aldaar het woord gevoerd.

1.3 Bij brief van 21 december 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.4 De deken heeft verweerder op 27 maart 2017 verzocht om de notulen van de vergadering van 18 november 2016 in de klachtprocedure over te leggen. Op 18 april 2017 heeft verweerder aan dit verzoek voldaan.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat: 

a) hij in strijd met gedragsregel 18 heeft gehandeld doordat hij op 18 november 2016 zonder vooraankondiging is verschenen op de ledenvergadering van de vereniging en tijdens die vergadering rechtstreeks met klaagster in contact is getreden, waardoor hij klaagster bovendien de mogelijkheid heeft ontnomen om zich door haar advocaat te laten vertegenwoordigen;

b) hij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 3. Het optreden van verweerder stond lijnrecht op de onderhandelingen om het geschil in der minne te schikken. Deze oplossing heeft geen enkele zin meer nu verweerder richting de leden een eenzijdig en onjuist beeld heeft geschetst;

c) hij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 23 lid 2, aangezien het dossier in de onderliggende zaak binnen het advocatenkantoor waar verweerder werkzaam is, meerdere malen van advocaat tot advocaat is gegaan en de communicatie vanuit het kantoor zeer traag verliep. Het geheel wekt de indruk van eindeloos tijdschrijven. Aan de zijde van klaagster heeft dit geleid tot onnodige vertraging en kosten, omdat mensen niet goed ingelezen bleken en de advocaat van klaagster daarop heeft moeten acteren;

d) hij in strijd heeft gehandeld met de gedragsregels 10, 29 en 30.

2.2 Klaagster heeft haar klacht als volgt toegelicht. De komst van verweerder op 18 november 2016 was niet aangekondigd op de agenda van de vergadering, noch op enige andere wijze kenbaar gemaakt aan klaagster en haar advocaat. Toen de voorzitter bij aanvang van de vergadering verweerder voorstelde aan de leden, heeft klaagster direct mondeling bezwaar gemaakt en heeft zij zichzelf voorgesteld. De bezwaren van klaagster hadden geen effect. Tijdens de pauze hebben klaagster en verweerder elkaar kort gesproken, waarbij hij kenbaar maakte dat het bestuur hem op het laatste moment had verzocht om te komen. Na de pauze kreeg verweerder het woord van de voorzitter. Klaagster heeft toen nogmaals formeel bezwaar gemaakt en specifiek verzocht om haar bezwaar in de notulen op te nemen. Verweerder gaf aan dat hij dat een redelijk verzoek vond en vervolgens begon hij een inhoudelijk relaas over het geschil tussen het bestuur van de vereniging (de wederpartij van klaagster) en klaagster. Het bleef niet bij een algemeen verhaal – over nut en noodzaak van statuten – maar verweerder ging specifiek in op het geschil en hij vulde dit aan met interpretaties, meningen en verwijzingen naar jurisprudentie. Bovendien verkondigde hij minstens één volstrekt onjuiste doch zeer essentiële aanname om zijn mening te onderbouwen.

3 VERWEER

Klachtonderdeel a

3.1 Op 17 november 2016 kreeg verweerder van zijn cliënt het verzoek om aanwezig te zijn op de vergadering die de volgende dag zou plaatsvinden. De aanwezigheid van verweerder was vereist zodat interne problemen bij zijn cliënt konden worden voorkomen en opgelost. Verweerder heeft zich op die vergadering niet met klaagster in verbinding gesteld, hetgeen de kern van gedragsregel 18 is. Andersom is dat wel het geval: klaagster heeft verweerder in de pauze van de vergadering benaderd en hij heeft haar (kort) te woord gestaan. Dit valt echter niet onder de reikwijdte van gedragsregel 18. Het is zorgvuldig en fatsoenlijk dat als een wederpartij verweerder begroet, hij haar terug groet en reageert op haar opmerking over zijn aanwezigheid. De tweede keer dat klaagster hem direct benaderde, door een vraag aan hem te stellen, heeft verweerder dat direct afgehouden. Verweerder heeft zich aldus niet rechtstreeks tot klaagster gewend en al helemaal niet over het inhoudelijke geschil (de ‘aangelegenheid’ als bedoeld in gedragsregel 18 lid 1). 

Klachtonderdeel b

3.2 Klaagster en de cliënt van verweerder lagen te ver uit elkaar om tot een oplossing te komen. Er is geen belang van klaagster geschaad. Bovendien heeft klaagster in een dagvaarding d.d. 10 januari 2017 gesteld dat zij nog steeds ruimte ziet voor een oplossing met een gezamenlijk communiqué.

Klachtonderdelen c en d

3.3 Het is verweerder niet bekend waar klaagster haar opmerking dat sprake zou zijn van ‘eindeloos tijdschrijven’ op baseert. Van onderbouwing is geen sprake, terwijl klaagster bovendien geen belang heeft bij dit klachtonderdeel. Verweerder heeft gedragsregel 23 lid 2 noch andere gedragsregels geschonden.

4 BEOORDELING

4.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a 

4.2 Gedragsregel 18 bepaalt dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft om zich rechtstreeks tot diens cliënt te wenden.

4.3 Vast staat dat verweerder op verzoek van zijn cliënt, (het bestuur van) de vereniging, aanwezig was op de ledenvergadering van 18 november 2016. Klaagster was bij die vergadering eveneens aanwezig. Verweerder heeft gesteld dat hij zich tijdens de vergadering niet rechtstreeks tot klaagster heeft gericht, maar tot de aanwezigen in het algemeen. Als onbetwist staat vast dat het klaagster was die tijdens (de pauze van) de vergadering (meermalen) contact met verweerder zocht en een gesprek met hem begon. Het contact heeft aldus (steeds) op initiatief van klaagster plaatsgevonden. Gelet daarop kan niet worden geconcludeerd dat verweerder zich met klaagster ‘in verbinding heeft gesteld’ als bedoeld in gedragsregel 18. Reeds daarom is dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

4.4 Ten overvloede overweegt de voorzitter nog dat, hoewel klaagster stelt dat verweerder op de vergadering inhoudelijk heeft gesproken over het geschil tussen zijn cliënt en klaagster, zulks niet blijkt uit de notulen van de vergadering van 18 november 2016 (zie hierboven bij randnummer 1.4). De notulen bevestigen juist de stelling van verweerder dat hij tijdens de vergadering niet is ingegaan op het inhoudelijke geschil.

Klachtonderdeel b

4.5 Gedragsregel 3 schrijft voor dat een advocaat zich voor ogen dient te houden dat een regeling in der minne vaak de voorkeur verdient boven een proces.

4.6 Verweerder betwist dat hij heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 3. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat de standpunten van zijn cliënt enerzijds en de standpunten van klaagster anderzijds te ver uit elkaar lagen om een oplossing in der minne te bereiken.

4.7 Tegenover de gemotiveerde betwisting is dit klachtonderdeel onvoldoende nader onderbouwd althans geconcretiseerd. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond. 

Klachtonderdelen c en d

4.8 In deze klachtonderdelen verwijt klaagster verweerder dat hij heeft gehandeld in strijd met de gedragsregels 23 lid 2, 10, 29 en 30.

4.9 Deze klachtonderdelen zijn door klaagster onvoldoende onderbouwd c.q. geconcretiseerd en missen daarom feitelijke grondslag.

4.10 Van enig tuchtrechtelijk handelen van verweerder is niet gebleken. De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 14 september 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 14 september 2017 verzonden.