ECLI:NL:TADRSGR:2017:178 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-320/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:178
Datum uitspraak: 02-08-2017
Datum publicatie: 13-09-2017
Zaaknummer(s): 17-320/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat niet hij, maar zijn kantoorgenoot klager heeft bijgestaan. Uit het klachtdossier blijkt weliswaar dat verweerder aanwezig is geweest bij een bespreking tussen klager en de kantoorgenoot, maar dat betekent niet dat verweerder (ook) de advocaat van klager is geweest. De klacht is om die reden kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 2 augustus 2017

in de zaak 17-320/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 24 april 2017 met kenmerk K282 2016 ab/ksl, door de raad ontvangen op 26 april 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is bij brief van 3 september 2015 door zijn werkgever ontslagen en heeft zich in verband daarmee tot het kantoor van verweerder gewend.

1.2 Op 28 oktober 2015 heeft een kantoorgenoot van verweerder klager een brief gestuurd met als onderwerp “bevestiging in zaak tegen werkgever”. In die brief heeft de kantoorgenoot van verweerder klager onder meer gewezen op de risico’s van een procedure tegen zijn werkgever en hem verzocht om een reactie.

1.3 Bij brief van 3 november 2015 heeft de kantoorgenoot van verweerder, mede namens verweerder, klager onder meer het volgende meegedeeld:

“Zoals wij vorige week al uitvoerig bespraken samen met [verweerder], bevestig ik u bij dezen dat voor u op uw uitdrukkelijk verzoek de dagvaardingsprocedure zal worden gestart. Wij spraken al over hetgeen u hieromtrent moet kunnen aanvoeren en wat u wilt c.q. waaróm. Voor deze zaken en de consequenties hiervan verwijs ik naar de door u ondertekende bevestigingsbrief (…)

U heeft zowel met mij als met mijn kantoorgenoot [verweerder] (in verband met de taalbarrière en een second opinion voor u in verband met de juridische consequenties van dagvaarding) de zaak uitvoerig besproken en ondanks de risico’s wenst u de werkgever te dagvaarden. In dit kader zend ik u mijn concept-dagvaarding. (…)

Kunt u mij dan ook uw visie geven over het bijgesloten concept?”  

In de bij de brief gevoegde concept-dagvaarding staat (alleen) de kantoorgenoot van verweerder als advocaat van klager genoemd.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) het dossier van klager in strijd met de gewenste zorg heeft behandeld;

b) heeft verzuimd een arbeidszaak en een letselschadezaak voor klager te behandelen;

c) valsheid in geschrifte heeft gepleegd;

d) geen originele stukken aan de opvolgend advocaat van klager heeft gestuurd.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a), b) en d)

4.1 Deze klachtonderdelen zien op de wijze waarop de belangen van klager zijn behartigd. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat niet hij, maar zijn kantoorgenoot klager heeft bijgestaan (in een arbeidsgeschil). Uit het klachtdossier blijkt weliswaar dat verweerder aanwezig is geweest bij een bespreking tussen klager en de kantoorgenoot, maar dat betekent niet dat verweerder (ook) de advocaat van klager is geweest. De kantoorgenoot van verweerder is tuchtrechtelijk als enige verantwoordelijk voor de behandeling van de zaak. Klachtonderdelen a), b) en d) zijn reeds gelet hierop kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.2 Dit klachtonderdeel ziet, zo begrijpt de voorzitter, op de brief van de kantoorgenoot van verweerder van 28 oktober 2015 (zie hiervoor, 1.2), die kennelijk met een handtekening van klager aan (de kantoorgenoot van) verweerder retour is gezonden. Volgens klager is zijn handtekening op de brief vervalst.

4.3 De voorzitter overweegt dat het oordeel over de vraag of verweerder valsheid in geschrifte heeft gepleegd is voorbehouden aan de strafrechter. Bovendien heeft klager zijn stellingen op dit punt op geen enkele wijze onderbouwd. Dit betekent dat ook klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van N.M. van Trijp als griffier op 2 augustus 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 2 augustus 2017 verzonden.