ECLI:NL:TADRSGR:2017:173 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-487/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:173
Datum uitspraak: 31-08-2017
Datum publicatie: 14-09-2017
Zaaknummer(s): 17-487/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk ongegrond omdat door advocaat is betwist en niet is gebleken dat er een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen tussen cliënt en advocaat.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 31 augustus 2017

in de zaak 17-487/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager 

tegen:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 22 juni 2017 met kenmerk R 2017/47 ml/dh, door de raad ontvangen op 23 juni 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager probeert al enige tijd ervoor te zorgen dat zijn echtgenote uit Marokko in Nederland een verblijfsvergunning krijgt.

1.2 Op 21 oktober 2016 heeft klager, of zijn oudste zoon, verweerster via het

e-mailadres ‘info@[advocatenkantoor verweerster].nl’ een e-mail gestuurd met daarin het verzoek om bij de Raad voor Rechtsbijstand een toevoeging aan te vragen op naam van mevrouw M.

1.3 Klager heeft verweerster via bovengenoemd e-mailadres op 3 november 2016 nogmaals een e-mail gestuurd, waarin hij haar onder meer meedeelt dat hij een brief van het UWV heeft ontvangen.

1.4 Ook op 15 november en 6 december 2016 heeft klager verweerster via bovengenoemd e-mailadres e-mailberichten gezonden. In zijn laatste e-mail verzoekt klager verweerster om hem terug te bellen. 

1.5 Op 7 december 2016 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerster. Verweerster heeft klager in dat gesprek aangegeven dat zij hem niet kende en geen e-mails of documenten van hem had ontvangen.

1.6 Bij e-mail van 13 december 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij tekort is geschoten in het opstellen van een bezwaarschrift betreffende de visumaanvraag van klager.

2.2 Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Op aanraden van een andere advocaat heeft klager contact opgenomen met verweerster met het verzoek hem te helpen bij het opstellen van een bezwaarschrift betreffende zijn visumaanvraag. Tijdens een telefoongesprek op 21 oktober 2016 heeft verweerster klager verzocht om haar de bestreden beschikking, kopieën van identiteitsbewijzen van klager en zijn vrouw en gegevens over het inkomen van klager toe te zenden. Klager heeft dat gedaan. Hoewel verweerster heeft toegezegd de zaak in behandeling te zullen nemen, heeft zij vervolgens geen contact met klager opgenomen. Na enige tijd nam zij toch telefonisch contact met klager op en gaf zij aan dat zij het bezwaarschrift naar de IND had gestuurd. Vervolgens heeft klager weer drie weken niets van verweerster gehoord. Hij heeft herhaaldelijk naar haar kantoor gebeld, maar werd – ondanks terugbelverzoeken – niet teruggebeld. Klager heeft op enig moment contact opgenomen met de IND omdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift was verstreken. Op 7 december 2016 liet verweerster klager tot zijn grote verbazing weten dat zij hem niet kende, dat zij hem nooit eerder had gesproken en dat zij de door klager opgestuurde documenten nooit had ontvangen.

2.3 Ten bewijze van de stelling dat er verschillende telefoongesprekken tussen klager en verweerster hebben plaatsgevonden, heeft klager bij zijn repliek afbeeldingen gevoegd van het logboek van de telefoongesprekken op zijn mobiele telefoon in de periode oktober tot en met december 2016. Deze gesprekken zijn gevoerd met het kantoor van verweerster (op 21 oktober, 9 november en 2, 5 en 7 december 2016) en het mobiele nummer van verweerster (op 9 en 30 november en 2, 6 en 7 december 2016).

3 VERWEER

3.1 Verweerster heeft aangevoerd dat zij klager nooit heeft gezien en dat hij nooit een cliënt van haar is geweest. Er is geen overeenkomst van opdracht tot stand gekomen. Zij heeft nooit toegezegd namens klager een bezwaarschrift te zullen indienen. 

3.2 De bij de klacht gevoegde e-mails waren verweerster niet bekend tot aan ontvangst van de klacht op 14 december 2016. Daarom heeft zij nooit op deze e-mails kunnen reageren.

3.3 Het standpunt van klager dat er verschillende telefoongesprekken tussen hem en verweerster hebben plaatsgevonden, is onjuist. Uit de bij de repliek gevoegde afbeeldingen kan niet worden opgemaakt dat telefoongesprekken hebben plaatsgevonden. De duur van de ‘gesprekken’ was enkele seconden. Alleen op 7 december 2016 is langer dan een minuut gecommuniceerd. Er heeft toen een gesprek plaatsgevonden tussen klager en de secretaris van het kantoor van verweerster, die heeft genoteerd dat klager had gebeld en zich in zeer onaardige bewoordingen had uitgelaten over verweerster en haar kantoor. Op 7 december 2016 heeft verweerster klager teruggebeld en geprobeerd om op een rustige wijze het gesprek te voeren. Dit bleek echter onmogelijk.

3.4 Bovendien blijkt, op één bijlage na, niet uit de bijlagen hoe laat er is gebeld. Indien er voor of na kantoortijden wordt gebeld, gaat de telefoon over op een automatisch antwoordsysteem. Ook is slechts sprake van uitgaande gesprekken.

4 BEOORDELING

4.1 In een klachtprocedure als de onderhavige is het in beginsel aan klager om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van gemotiveerde betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.2 Hoewel klager stelt dat tussen hem en verweerster een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, wordt dit door verweerster ten stelligste betwist. Klager heeft het bestaan van een dergelijke overeenkomst niet aannemelijk gemaakt. Weliswaar heeft hij bij zijn repliek afbeeldingen gevoegd van het logboek van zijn mobiele telefoon, maar op basis van die afbeeldingen kan – mede gelet op de zeer korte duur van de ‘telefoongesprekken’ – niet worden vastgesteld dat tussen verweerster en klager gesprekken hebben plaatsgevonden waarin verweerster een opdracht zou hebben aanvaard en dat over de zaak gesproken is. Bovendien ontbreekt op deze afbeeldingen belangrijke informatie, zoals de tijdstippen van de oproepen en de (volledige) telefoonnummers.

4.3 Evenmin kan op basis van het klachtdossier worden vastgesteld dat de door klager of zijn zoon verzonden e-mailberichten door verweerster zijn ontvangen. Daarbij komt dat niet aannemelijk is dat verweerster de opdracht (namens de echtgenote van klager) zou hebben aanvaard en een bezwaarschrift zou hebben ingediend zonder de zaak op enig moment uitvoerig met klager te bespreken.

4.4 De klacht is kennelijk ongegrond. 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 31 augustus 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 31 augustus 2017 verzonden.