ECLI:NL:TADRSGR:2017:172 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-423/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:172
Datum uitspraak: 31-08-2017
Datum publicatie: 14-09-2017
Zaaknummer(s): 17-423/DH/RO
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. De verwijten hebben betrekking op handelen van verweerder in een procedure waarin hij namens zijn cliënte optrad tegen de moeder van klager. Klager was daarbij geen partij en heeft daarom geen eigen, rechtstreeks belang bij de klacht. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 31 augustus 2017

in de zaak 17-423/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 1 juni 2017 met kenmerk R 2017/43 edl/dh, door de raad ontvangen op 2 juni 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 De hoogbejaarde en dementerende moeder van klager huurde een appartement in een appartementencomplex voor senioren van de stichting G. (hierna: de stichting). Medio 2015 heeft de stichting bekendgemaakt dat het gehele gebouw waarin de moeder van klager een appartement huurde, gerenoveerd zou worden. Gelet op die verbouwing dienden de bewoners van het gebouw tijdelijk in een andere woning te verblijven. De door de stichting toegewezen vervangende woning was voor klager en zijn familie niet acceptabel, omdat het – vanwege haar dementie – voor de moeder van klager belangrijk was dat haar tijdelijke en definitieve woning zoveel mogelijk op haar oorspronkelijke woonsituatie zouden lijken.

1.2 Tussen de stichting en de familie van klager is een geschil gerezen omdat de moeder van klager haar oorspronkelijke appartement niet had verlaten.

1.3 Op 26 mei 2016 heeft een schikkingsoverleg plaatsgevonden in het appartementencomplex. Bij dat overleg waren de moeder van klager, haar kinderen en haar juriste aanwezig. De deurwaarder heeft op die datum op verzoek van verweerder een kort gedingdagvaarding aan de moeder van klager betekend.

1.4 Op 8 juni 2016 heeft de mondelinge behandeling in het kort geding plaatsgevonden bij de kantonrechter te […]. De wederpartij van klager  werd bijgestaan door verweerder. Klager, zijn moeder, zus en zwager waren eveneens aanwezig. Zij werden bijgestaan door een juriste. Tijdens die mondelinge behandeling hebben de betrokken partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. De zaak is vervolgens doorgehaald.

1.5 Bij brief van 14 februari 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij zich in woord en geschrift onnodig grievend, beschamend en beschadigend heeft uitgelaten doordat hij irrelevante stellingen heeft geponeerd, relevante informatie heeft weggelaten en onvolledige, dan wel pertinent onjuiste informatie heeft verstrekt, waardoor verweerder bovendien ook de rechtbank heeft beledigd;

b) hij de deurwaarder opdracht heeft gegeven om de dagvaarding bij de moeder van klager te laten betekenen, terwijl de juriste van klager verweerder had aangegeven dat de eventuele dagvaarding bij haar betekend kon worden;

c) hij geen rekening heeft willen houden met de namens de moeder van klager opgegeven verhinderdata in het kader van het door verweerder aangekondigde kort geding.

Met betrekking tot klachtonderdeel a) heeft klager in zijn klachtbrief van 14 februari 2017 een opsomming gemaakt van de onjuistheden die verweerder in zijn processtukken heeft opgenomen. Dit betreffen feitelijke onjuistheden en onvolkomenheden in zowel de dagvaarding als de pleitnota. Bovendien heeft verweerder bij herhaling geponeerd dat de door klager en zijn familie ingeschakelde juriste geen advocaat is. Ook heeft hij tijdens de mondelinge behandeling op 8 juni 2016 de objectiviteit van een verklaring van een deskundige, kantoorhoudende op hetzelfde adres als de juriste, in twijfel getrokken.

3 VERWEER

3.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet klachtwaardig heeft gehandeld.

Klachtonderdeel a

3.2 Verweerder heeft geen onjuiste stellingen ingenomen en heeft – vanwege de hoge leeftijd van de moeder van klager – juist meer dan gebruikelijk rekening gehouden met de belangen van de wederpartij. Mede om die reden is de zaak geschikt, terwijl de vordering voor toewijzing gereed lag. Klager lijkt verweerder bepaalde woordkeuzes te verwijten in plaats van de stellingen die hij namens zijn cliënte, de stichting, heeft ingenomen.

Klachtonderdeel b

3.3 Op verzoek van verweerder heeft de deurwaarder de dagvaarding betekend tijdens een overleg tussen de bestuurders van de stichting, de kinderen van de moeder van klager, en verweerder. Deze bespreking vond plaats in het appartementencomplex. De deurwaarder heeft zich eerst bij het overleg gevoegd en is daarna, samen met de kinderen van de moeder van klager, naar haar woning gelopen. Daar heeft hij het exploot in de brievenbus gedaan. Het was wettelijk gezien niet mogelijk om de dagvaarding aan het adres van de juriste van de moeder van klager te betekenen.

Klachtonderdeel c

3.4 Verweerder heeft bij brief van 2 mei 2016, die in ieder geval op 9 mei 2016 door de juriste van de moeder van klager is ontvangen, de verhinderdata van de moeder van klager opgevraagd. Pas op 17 mei 2016 – nadat een datum voor kort geding was gevraagd – ontving verweerder de verhinderdata van de juriste, die inhielden dat zij de volledige maanden mei en – op 3 dagen na – juni verhinderd was. Toen de juriste de rechtbank verzocht om een andere datum te bepalen, heeft verweerder zich daar bij brief van 25 mei 2016 tegen verzet omdat zijn cliënte en haar bewoners een spoedeisend belang hadden bij de vordering en verder uitstel tot grote schade zou kunnen leiden. De oorspronkelijke zittingsdatum bleef vervolgens gehandhaafd.

4 BEOORDELING

4.1 Het klachtrecht is niet in het leven geroepen voor een ieder, maar slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De voorzitter is van oordeel dat klager geen eigen, rechtstreeks belang heeft bij de klacht. De door klager gemaakte verwijten hebben immers betrekking op handelen van verweerder in een procedure waarin hij namens zijn cliënte optrad tegen de moeder van klager. Klager was daarbij geen partij. De klacht is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

4.2 Ten overvloede overweegt de voorzitter dat de klacht, indien deze ontvankelijk zou zijn, kennelijk ongegrond zou worden verklaard. Aan een advocaat van een wederpartij komt een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Op basis van de stukken heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen dat verweerder bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte de grenzen van de hem toekomende vrijheid heeft overschreden. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat verweerder niet verantwoordelijk is voor het handelen van de verhuurder (en door de verhuurder ingeschakelde derden) en dat de juriste die namens de moeder van klager verweer heeft gevoerd tijdens het kort geding de door verweerder in de dagvaarding en bij de behandeling van het kort geding ingenomen stellingen heeft kunnen weerspreken.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j, lid 1, aanhef en onder b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 31 augustus 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 31 augustus 2017 verzonden.