ECLI:NL:TADRSGR:2017:153 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-408/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:153
Datum uitspraak: 08-08-2017
Datum publicatie: 04-09-2017
Zaaknummer(s): 17-408/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 8 augustus 2017

in de zaak 17-408/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 24 mei 2017 met kenmerk R 2017/39 ml/dh, door de raad ontvangen op 29 mei 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 De moeder van klager (hierna ‘de moeder’) is op [datum] overleden. Klager is in het testament van de moeder aangesteld als executeur. Verweerder staat de zuster van klager (hierna ‘de zuster’) bij in de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder.

1.2 De woning van de moeder is verkocht aan een derde. De zuster wenste niet mee te werken aan levering van de woning, onder meer omdat klager volgens haar weigert om haar inzage te geven in de door hem gemaakte kosten en omdat hij toezeggingen over teruggave van goederen niet nakomt.

1.3 Verweerder heeft namens de zuster een kort geding aangespannen en onder meer gevorderd klager te gelasten bepaalde goederen aan de zuster af te geven, alsmede alle financiële bescheiden ter zake de boedel van de moeder in kopie aan verweerder af te geven.

1.4 Op 20 mei 2016 heeft de zitting plaatsgevonden. Bij vonnis van 10 juni 2016 is klager veroordeeld om binnen een maand na betekening van het vonnis alle financiële bescheiden ter zake de boedel van de moeder aan verweerder af te geven.

1.5 Na het vonnis heeft verweerder klager namens de zuster verzocht uit de verkoopopbrengst van de woning van de moeder een bedrag van € 10.000,- in depot bij de notaris te houden. Klager is (uiteindelijk) met dit voorstel akkoord gegaan.

1.6 Op 6 december 2016 heeft verweerder namens de zuster bij de rechtbank Rotterdam een verzoek ingediend om klager te ontslaan als executeur.

1.7 Bij brief van 6 januari 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.8 Bij beschikking van 13 februari 2017 is klager als executeur ontslagen. De beschikking luidt, voor zover hier relevant:

“4.2 De kantonrechter is van oordeel dat er gewichtige redenen zijn om [klager] als executeur te ontslaan. De voornaamste reden is dat [klager] als executeur niet voldoet aan de op hem rustende verplichting alle door [de zuster] gewenste inlichtingen over de uitoefening van zijn taak als executeur aan haar te verstrekken, een verplichting die hij heeft op grond van artikel 4:148 BW. [Klager] is hiermee in gebreke gebleven, ook na het vonnis van de voorzieningenrechter van 10 juni 2016 (…)

4.3 Daar komt bij, [de zuster] stelt dit en [klager] betwist het niet, dat het niet mogelijk blijkt om met [klager] constructief overleg te voeren over de afwikkeling van de nalatenschap (…)”

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de afwikkeling van de nalatenschap tegenwerkt door geen gehoor te geven aan het kort gedingvonnis van 10 juni 2016 en hij klager daardoor heeft belemmerd in zijn taak als executeur;

b) klager heeft gechanteerd met een fotoalbum dat in zijn bezit was;

c) een opdringerige en onfatsoenlijke communicatie voerde;

d) data overschrijdt;

e) jegens klager beschuldigingen heeft geuit zonder gronden (en daarmee gedragsregel 30 en 31 heeft geschonden);

f) gedragsregel 29 heeft geschonden.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Klager verwijt verweerder allereerst dat hij de afwikkeling van de nalatenschap tegenwerkt door geen gehoor te geven aan het vonnis van 10 juni 2016 en klager daardoor heeft belemmerd in zijn taak als executeur.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat er in het vonnis van 10 juni 2016, behalve de veroordeling van klager om alle financiële bescheiden ter zake de boedel van de moeder aan verweerder af te geven, geen veroordelingen zijn opgenomen. Het verwijt van klager dat verweerder geen gehoor geeft aan het vonnis van 10 juni 2016 mist gelet hierop feitelijke grondslag. Dat verweerder overigens de afwikkeling van de nalatenschap tegenwerkt en/of klager heeft belemmerd in zijn taak als executeur is niet gebleken. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen b), c), d), e) en f)

4.4 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.5 De voorzitter overweegt dat, anders dan klager stelt, uit het klachtdossier niet blijkt dat verweerder klager heeft gechanteerd met een fotoalbum dat in zijn bezit was, hij een opdringerige en onfatsoenlijke communicatie met klager voerde, data heeft overschreden, jegens klager beschuldigingen heeft geuit zonder gronden en/of misverstand heeft laten bestaan over de hoedanigheid waarin hij optrad. Verweerder heeft zich in zijn correspondentie met klager zakelijk uitgelaten en gebruik gemaakt van de informatie die hij van zijn cliënte heeft ontvangen. Daarbij komt dat verweerder de rol vervult van partijdige belangenbehartiger. Dat impliceert dat het hem vrij staat om standpunten te verwoorden en keuzes te maken die strijdig kunnen zijn met de belangen van klager. Het is dan aan klager, eventueel daarin gesteund door een advocaat, om die standpunten te weerspreken en – waar nodig – in rechte te betwisten. Onontkoombaar is daaraan verbonden dat klager kosten moet maken. Dat enkele feit kan verweerder echter niet tuchtrechtelijk verweten worden.

4.6 Dit betekent dat ook klachtonderdelen b), c), d), e) en f) kennelijk ongegrond zijn.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 aanhef en onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 8 augustus 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 8 augustus 2017 verzonden.