ECLI:NL:TADRSGR:2017:14 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-941/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:14
Datum uitspraak: 06-02-2017
Datum publicatie: 08-02-2017
Zaaknummer(s): 16-941/DH/RO
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
  • Berisping
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht van voogdij-instelling tegen advocaat van minderjarige. Verweerder heeft als raadsman van de minderjarige opgetreden in een procedure met betrekking tot een verzoek om een civiele machtiging gesloten jeugdhulp. De raad overweegt dat verweerders optreden er onevenredig op was gericht om - middels deze individuele zaak - aan te tonen dat sprake is van misstanden in het huidige onderwijssysteem en aandacht te krijgen voor een in de ogen van verweerder tekortschietende jeugdzorg in het algemeen. Verweerder heeft zich onvoldoende gericht op het concrete belang van zijn cliënt in deze individuele zaak en de ter zake dienende juridisch relevante criteria. Hij heeft de zaak van zijn minderjarige cliënt gebruikt om aandacht te vragen voor een - zijns inziens - hoger doel, te weten het aan de kaak stellen van misstanden binnen de jeugdzorg, het onderwijssysteem en de gerechtelijke procedure, ten koste van de behartiging van het individuele belang van zijn minderjarige cliënt. De raad acht de klacht deels gegrond en legt aan verweerder een berisping op. Tevens kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 6 februari 2017

in de zaak 16-941/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 10 mei 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 7 oktober 2016 met kenmerk R 2016/73 ml, door de raad ontvangen op 10 oktober 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 december 2016 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van het klachtdossier.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder is op last van de rechtbank Rotterdam toegevoegd als advocaat aan de minderjarige X  en heeft als diens raadsman opgetreden in een procedure met betrekking tot een verzoek om een civiele machtiging gesloten jeugdhulp. X is sinds 29 februari 2012 onder voogdij gesteld van klaagster, die de rechtbank om de machtiging gesloten plaatsing heeft verzocht.

2.3 Voorafgaand aan de zitting heeft verweerder, tijdens een bespreking met X, een video-opname gemaakt waarbij hij met X praat en samen met hem tekent en naar muziek luistert. Op 18 april 2016 heeft verweerder deze opname als DVD toegezonden aan de rechtbank Rotterdam ten behoeve van de behandeling ter zitting van 25 april 2016.

2.4 De DVD is door verweerder ook  ter kennis gebracht van verschillende instanties die niet bij de procedure waren betrokken, onder andere aan de Nationale Kinderombudsman en wiskundeleraar Y.

2.5 Bij beschikking d.d. 29 april 2016 heeft de kinderrechter een machtiging gesloten jeugdhulp verleend. De door verweerder ingebrachte DVD is niet bij de beoordeling betrokken omdat naar het oordeel van de kinderrechter, gelet op de daaromtrent gegeven toelichting van verweerder, niet viel in te zien waarom deze relevant kon zijn voor de te nemen beslissing. De kinderrechter heeft in haar beslissing voor X een bijzonder curator benoemd, mede vanwege de naar haar oordeel eenzijdige benadering van de zaak door verweerder.

2.6 Op 29 april 2016 heeft de rechtbank ambtshalve de aan verweerder verstrekte last tot toevoeging ingetrokken. Verweerder heeft daartegen bezwaar gemaakt bij de Raad voor Rechtsbijstand.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 5 door niet het belang van zijn cliënt bepalend te laten zijn voor de wijze waarop hij de zaak behandelde, maar door zijn eigen belang voorop te stellen;

b) gedragsregel 4 heeft geschonden door de hem opgedragen zaak niet zorgvuldig te behandelen;

c) heeft gehandeld in strijd met de gedragsregels 1 en 30 door zich te beroepen op feitelijke gegevens waarvan hij wist of behoorde te weten dat deze onjuist zijn, waarmee het vertrouwen in de advocatuur ernstig is geschaad.

3.2 Ter onderbouwing van de klacht heeft klaagster het volgende naar voren gebracht.

Ad a)

Verweerder heeft bij de behandeling van zijn zaak zijn eigen belang, te weten het ontwikkelen en toepassen van een “praktische bewijsmethode”, zoals ook staat omschreven op de website van zijn kantoor, voorop gesteld en gedurende de behandeling ter zitting willen bewijzen dat de problematiek van kinderen met ADHD alleen terug te voeren is op tekortschietend onderwijs. Hij heeft zich eenzijdig toegelegd op de gedragskundige aspecten van  ADHD-problematiek en getracht de problematiek van een falend schoolsysteem op de politieke agenda te krijgen.

Ad b)

Verweerder heeft zich niet gericht op juridisch relevante aspecten van de zaak en bij X voor onrust gezorgd doordat hij bij hem verwachtingen heeft gewekt die evident niet conform het te verwachten civiele traject waren en zijn geheimhoudingsplicht geschonden door de DVD ter kennis te brengen van verschillende instanties.

Ad  c)

Verweerder heeft gedurende de procedure standpunten ingenomen die contrair zijn aan de diagnostiek van X en strijdig zijn met diens belangen, waarbij hij zich veelvuldig beroept op zijn eigen standpunten ten aanzien van de oorzaak en behandeling van ADHD, die niet wetenschappelijk zijn onderbouwd.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft als verweer – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.

Ad a)

Het algemeen belang van ADHD-ers is ook het specifieke belang van X. Ongebruikelijke methodes bieden inherente kans op succes en er is sprake van moed in plaats van eigen belang. Verweerder heeft met zijn methode ook succes geboekt omdat X maar zo kort gesloten geplaatst is geweest.

Ad b)

Verweerder heeft willen aantonen dat X evident leerbaar is, dat nergens uit valt af te leiden dat de leerachterstand van X aan enige stoornis is toe te schrijven, dat  vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de diagnose ADHD en dat er met X niet zoveel aan de hand is als er oordeelskundig met hem wordt omgesprongen. Het is belangrijker om de DVD besproken te krijgen dan aandacht te besteden aan juridisch formele bijzaken. Er zijn slechts twee juridisch relevante aspecten: het belang van het kind en de ambtshalve noodzaak om alternatieven te zoeken voor een gesloten plaatsing van X. Verweerder is niet op de stoel van de deskundige gaan zitten. Zijn visie berust op gezond verstand. In subsidiaire zin is aangestuurd op een verwijzing van de zaak naar de MK zodat andere deskundigen ingeschakeld konden worden. Betwist wordt dat onrust bij X is veroorzaakt. Het verspreiden van de DVD naar deskundigen zoals de Kinderombudsman, dient het belang van X.

Ad c)

Verweerder heeft geen onwaarheden geuit. Het verschillen van mening is niet klachtwaardig.

4.2 Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verweerder aangegeven dat de door hem geuite excuses voor zijn handelen over de afgelopen periode blijven staan, maar dat deze niet gelden ten aanzien van klaagster. Verweerder stelt dat klaagster als voogdijinstelling jarenlang welbewust de kinderrechters die betrokken zijn in de dossiers van zijn minderjarige cliënt valselijk heeft voorgelogen. Verweerder stelt daarnaast onder meer dat de inhoud van de schriftelijke repliek zijdens klaagster in deze klachtprocedure kennelijk leugenachtig is.

5 BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a en b.

5.1 Een advocaat dient de hem opgedragen taak zorgvuldig te behandelen. Het belang van de cliënt, niet enig eigen belang van de advocaat of enig belang van andersoortige aard staat daarbij voorop. Bij de beoordeling van deze criteria moet rekening worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar hij bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De advocaat dient te streven naar een goed overleg met de bij het proces betrokken partijen, temeer indien het een zaak van een minderjarige betreft.

5.2 De raad overweegt dienaangaande het volgende.

5.3 Uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt naar het oordeel van de raad dat verweerders optreden er onevenredig op was gericht om – middels deze individuele zaak - aan te tonen dat sprake is van misstanden in het huidige onderwijssysteem en aandacht te krijgen voor een in de ogen van verweerder tekortschietende jeugdzorg in het algemeen. Daarbij heeft hij zich tevens gefocust op de introductie van een door hem ontwikkelde nieuwe bewijsmethode ter beoordeling van zaken door deskundigen en de rechterlijke macht.

5.4 Verweerder heeft zich onvoldoende gericht op het concrete belang van zijn cliënt in deze individuele zaak en de ter zake dienende juridisch relevante criteria. Verweerder heeft niet adequaat gerespondeerd op hetgeen door de voogd, pleegouders en directe hulpverleners omtrent deze criteria en de gronden van het verzoek naar voren is gebracht. Niet blijkt dat hij op enigerlei wijze constructief heeft getracht met hen tot een nader overleg te komen. Dit terwijl zij allen ook uitdrukkelijk zijn belast met de behartiging van het belang van X. Verweerder heeft zich voorts als gedragsdeskundige gepresenteerd door zijn standpunten met betrekking tot de problematiek van X enkel te stoelen op zijn eigen waarnemingen en gezond verstand en deze niet met contra-expertises nader te onderbouwen. Naar het oordeel van de raad had het verweerder op voorhand duidelijk moeten zijn dat hij daarmee in de procedure niet kon volstaan, reeds omdat zijn taak was om de juridische merites van het geval te bewaken. Dat verweerder met zijn betoog subsidiair ten doel had om de rechtbank te bewegen een deskundige te benoemen, zoals thans in verweer naar voren wordt gebracht, blijkt naar het oordeel van de raad niet. De rechtbank heeft het pleidooi van verweerder ook niet in die zin opgevat.

5.5    Voor zover verweerder betoogt dat met de toezending van de video-opname aan derden het belang van zijn minderjarige cliënt werd gediend, was hij niettemin gehouden om hierover voorafgaand overleg te voeren met diens wettelijke vertegenwoordigers. Door dit na te laten heeft verweerder niet de zorgvuldigheid betracht die van hem mocht worden verwacht en bovendien zijn geheimhoudingsplicht geschonden.

5.6   Op grond van het bovenstaande is de raad van oordeel dat verweerder zijn eigen dan wel een andersoortig belang boven dat van zijn cliënt heeft gesteld en voorts niet de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijk advocaat betaamt. Daarmee heeft hij het vertrouwen in de advocatuur beschaamd. De raad zal de klacht in zoverre gegrond verklaren.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.7  Een advocaat dient zich te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn. Het enkele feit dat verweerder een andere visie heeft op de wijze van benadering/behandeling van zijn cliënt welke bovendien contrair is aan die van deskundigen, is naar het oordeel van de raad evenwel nog niet klachtwaardig. Dat verweerder in dit verband evidente onjuistheden naar voren heeft gebracht is voorts naar het oordeel van de raad niet gebleken. Dit onderdeel van de klacht zal derhalve ongegrond worden verklaard.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft de zaak van zijn minderjarige cliënt gebruikt om aandacht te vragen voor een - zijns inziens - hoger doel, te weten het aan de kaak stellen van misstanden binnen de jeugdzorg, het onderwijssysteem en de gerechtelijke procedure, ten koste van de behartiging van het individuele belang van zijn minderjarige cliënt. Het argument van verweerder dat zijn cliënt maar kort gesloten heeft gezeten maakt dit niet anders. Ten eerste is dit door klaagster betwist en ten tweede zou hiermee nog niet automatisch gezegd zijn dat het belang van zijn cliënt is gediend. Voorts heeft de rechtbank mede in het optreden van verweerder ter zitting aanleiding gezien om een bijzonder curator te benoemen om de belangen  van X te waarborgen. De raad rekent het verweerder tevens aan dat hij zich in de zaak meermaals onbetamelijk heeft uitgelaten tegenover de bij het proces betrokken partijen, onder andere door de vraag op te werpen in hoeverre het handelen van klaagster een wezenlijke bijdrage zou kunnen hebben geleverd aan het vroegtijdig overlijden van de moeder van X. Ook ter zitting heeft hij, nadat hij had aangegeven dat zijn excuses ten aanzien van de deken en rechterlijke instanties nog steeds golden, maar niet ten aanzien van klaagster, zijn betoog weer op vergelijkbare voet voortgezet en klaagster onder meer beticht van voorliegen en leugenachtigheid. Hoewel verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, acht de raad de maatregel van berisping derhalve passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gedeeltelijk gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2  De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50,00 aan reiskosten.

7.3  De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond;

- verklaart klachtonderdeel c ongegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van berisping;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50,00 aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 50,00 aan klaagster;

- verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, P.S. Kamminga, H.E. Meerman en M. Aukema, leden, bijgestaan door mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 6 februari 2017 verzonden.