ECLI:NL:TADRSGR:2017:11 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-818/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:11
Datum uitspraak: 06-02-2017
Datum publicatie: 07-02-2017
Zaaknummer(s): 16-818/DH/DH
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. De raad verklaart de klacht in al haar onderdelen niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 6 februari 2017

in de zaak 16-818/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1. Bij brief van 12 februari 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

1.2. Bij brief aan de raad van 19 augustus 2016, met kenmerk K036 2016 dk/sh, door de raad ontvangen op 22 augustus 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3. De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 december 2016 in aanwezigheid van klager, verweerder en diens gemachtigde. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4. De raad heeft kennis genomen van het klachtdossier. 

2. FEITEN

2.1. Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.2. Verweerder heeft klager en zijn ex-echtgenote in 2011 als advocaat/mediator bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. In die procedure heeft verweerder voor partijen een echtscheidingsconvenant opgesteld. Op  27 oktober 2011 is dit echtscheidingsconvenant door partijen ondertekend. Vervolgens is op verzoek van de ex-partner van klager een tweede gewijzigd convenant opgesteld. Beide partijen hebben dit tweede convenant  op 8 december 2011 ondertekend. Op 22 december 2015 heeft klager verweerder aansprakelijk gesteld wegens geleden schade als gevolg van verweerders advisering ter zake het tweede convenant.

3. KLACHT

3.1. De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klager heeft geïntimideerd bij de ondertekening van het tweede convenant;

b) klager inhoudelijk onjuist en onvolledig heeft geadviseerd.

3.2. Ter onderbouwing van de klacht heeft klager –zakelijk weergegeven– het volgende toegelicht.

Ad a) Na ondertekening van het eerste convenant heeft verweerder klager al zijn bezittingen laten overschrijven en daarna zijn ex-echtgenote er op gewezen dat zij alsnog alimentatie kon eisen. Zij heeft dit ook gedaan en er is een nieuw convenant opgesteld. Verweerder heeft klager daarbij intimiderend toegesproken en deze heeft onder protest moeten instemmen.

Ad b) Verweerder trad op als bemiddelaar en had ook klagers belangen in acht moeten nemen. Hij heeft nagelaten klager te adviseren om zijn bezittingen pas over te schrijven op het moment dat de echtscheidingsbeschikking was afgegeven en het convenant definitief was. In het tweede convenant is geen waarde meer toegekend aan de door klager overgedragen aandelen in ruil voor afstand van partneralimentatie. Klager is ook niet geïnformeerd over de mogelijkheid van een niet wijzigingsbeding waardoor uiteindelijk een hoger bedrag aan alimentatie is vastgesteld dan in het convenant was opgenomen.  Het eerste echtscheidingsconvenant is niet opgenomen in de echtscheidingsbeschikking.

4. VERWEER

4.1. Primair:

Beide klachtonderdelen zijn vanwege tijdsverloop niet ontvankelijk.

4.2. Subsidiair:

Klagers ex-partner kon zich niet vinden in het eerste convenant en dit is derhalve tussen partijen opnieuw besproken. Klager heeft de nieuwe versie door een eigen advocaat laten controleren alvorens te ondertekenen. Betwist wordt dat werd afgesproken dat klager al zijn vermogen zou hebben overgedragen aan de vrouw in ruil voor het afzien van alimentatie. Een niet wijzigingsbeding is niet standaard en gelet op de onderhandelingen lag het opnemen daarvan niet voor de hand. De advocaat die het convenant voor klager heeft gecheckt heeft dit ook niet te berde gebracht.

5. BEOORDELING

5.1. De ontvankelijkheid van de klacht.

5.2. De raad stelt vast dat beide klachtonderdelen betrekking hebben op door verweerder in 2011 verleende rechtsbijstand. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van een advocaat waarop de klacht betrekking heeft, dient de klacht niet ontvankelijk te worden verklaard. Na verloop van de drie jarentermijn blijft een niet-ontvankelijkverklaring evenwel achterwege als de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klaagschrift binnen een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aangemerkt. De raad overweegt dienaangaande het volgende.

5.3. Ten aanzien van klachtonderdeel a.

5.4. Klager heeft in de klacht en ter zitting naar voren gebracht dat hij zich door het intimiderend optreden van verweerder gedwongen voelde om het tweede convenant op 8 december 2011 te ondertekenen. Klager was derhalve reeds op genoemde datum met het door hem aan verweerder verweten intimiderende handelen bekend. Pas op 12 februari 2016, bijna vijf jaren later, heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend. Naar het oordeel van de raad valt niet in te zien waarom klager niet eerder, binnen bovengenoemde termijn van 3 jaren, heeft kunnen klagen. De klacht zal op dit onderdeel niet ontvankelijk worden verklaard.

5.5. Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.6. Met betrekking tot klachtonderdeel b heeft klager gesteld dat de gevolgen van verweerders advisering hem pas in maart 2015 duidelijk zijn geworden, nadat uit de definitieve alimentatiebeschikking van de rechtbank de voor klager ongunstige gevolgen van het ontbreken van een niet-wijzigingsbeding waren gebleken. Dit heeft hij eerst laten bezinken. Vervolgens heeft hij advies ingewonnen bij een aantal andere advocaten hetgeen aanleiding is geweest voor het indienen van de klacht op 12 februari 2016.

5.7. Voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op verweerders advisering ter zake klagers vermogen overweegt de raad het volgende. Ter zitting heeft klager verklaard dat hij het tweede convenant heeft laten beoordelen door een andere advocaat voordat hij tot ondertekening is overgegaan. Aangezien hij echter al voor de ondertekening zijn vermogen had overgedragen aan zijn ex-partner was het leed  al  geschied en kon hij, in zijn visie, niet anders dan ondertekenen. Hieruit volgt dat klager op het moment van de ondertekening van het tweede convenant reeds bezwaren had tegen verweerders advisering dienaangaande, zodat van hem kon worden verwacht daartegen binnen 3 jaar een klacht in te dienen indien hij dat wenselijk achtte.

5.8. De klacht ziet voorts op het –door verweerders toedoen– ontbreken van een niet-wijzigingsbeding als gevolg waarvan klagers wederpartij haar alimentatie-eis kon verhogen. Met verweerder is de raad van oordeel dat de datum van de alimentatiebeschikking (maart 2015) hier niet bepalend is voor de vraag of de klacht op dit punt tijdig is ingediend. Aan deze beschikking is immers een verzoekschriftprocedure voorafgegaan zodat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat klager reeds uit hoofde van dit verzoekschrift en de daarop volgende procedure, meer dan één jaar voor het indienen van de klacht redelijkerwijze bekend mocht worden verondersteld met de omstandigheid dat het tweede convenant kon leiden tot wijziging van zijn alimentatieverplichting. Bovendien heeft klager ter zitting verklaard dat hij zelfs al veel eerder, snel na de ondertekening van het tweede convenant, de nadelige gevolgen van verweerders advisering ondervond omdat de wederpartij reeds einde 2012/ begin 2013 de alimentatieverplichting opnieuw ter sprake bracht. Klager heeft verklaard dat hij in de loop van de daaropvolgende jaren met verschillende alimentatiezaken werd geconfronteerd en dat hij hieromtrent meerdere advocaten heeft geraadpleegd. Gelet op het voorgaande mocht klager reeds einde 2012 redelijkerwijs bekend worden verondersteld met de gevolgen van verweerders advisering en heeft hij de klacht te laat ingediend. Dat klager de beschikking van de rechtbank van maart 2015 heeft afgewacht en vervolgens ook nog een periode van bezinning heeft genomen alvorens een klacht in te dienen, komt voor zijn risico. Dat klager pas in maart 2015 op de hoogte is geraakt van de definitieve omvang van de alimentatie is daarbij naar het oordeel van de raad niet relevant.

5.9. Op grond van het voorgaande zal de raad de klacht in al haar onderdelen niet ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in al haar onderdelen niet ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, P.S. Kamminga, H.E. Meerman en M. Aukema, leden, bijgestaan door mr.  A.M.T.A. Verhagen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 6 februari 2017 verzonden.