ECLI:NL:TADRSGR:2017:109 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-954/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:109
Datum uitspraak: 03-07-2017
Datum publicatie: 06-07-2017
Zaaknummer(s): 16-954/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden. Verzet ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 3 juli 2017

in de zaak 16-954/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van 16 december 2016 van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline op de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij e-mail gedateerd 10 november 2015, door de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) ontvangen op

16 februari 2016, heeft de gemachtigde van klaagster (de heer S.) namens klaagster een klacht over verweerder ingediend.

1.2 Bij brief van 13 oktober 2016 met kenmerk K286 2015 dk/ksl, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 16 december 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 16 december 2016 is verzonden aan klaagster.

1.4 Bij faxbericht van 2 januari 2017, door de raad op diezelfde datum ontvangen, heeft de gemachtigde van klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 1 mei 2017 van de raad in aanwezigheid van verweerder en de gemachtigde van klaagster.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 2 januari 2017 en het door de gemachtigde van klaagster nagezonden e-mailbericht van 10 april 2017 met bijlage.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster is een besloten vennootschap. De heer S. was (indirect) bestuurder van deze vennootschap. Voorts was de heer S. (indirect) bestuurder van SG B.V. Verweerder heeft voor beide vennootschappen werkzaamheden verricht.

2.2 Tussen verweerder en de vennootschappen is op een zeker moment discussie ontstaan over de hoogte van de declaraties van verweerder. Omdat betaling van de declaraties uitbleef, heeft verweerder de vennootschappen voor de kantonrechter laten dagvaarden. De kantonrechter heeft in zijn vonnis geoordeeld dat beide vennootschappen voor het openstaande bedrag hoofdelijk aansprakelijk waren.

2.3 Omdat betaling ook toen uitbleef, heeft verweerder na het verkrijgen van een executoriale titel de deurwaarder ingeschakeld. Toen bleek dat dit niet het gewenste effect had, heeft verweerder het faillissement van SG B.V. aangevraagd.

2.4 Op 16 juni 2015 heeft een faillissementszitting plaatsgevonden. De heer S. heeft op die zitting een door de bank ten behoeve van SG B.V. afgegeven bankgarantie aan de rechter overhandigd.

2.5 SG B.V. is op 16 juni 2015 failliet verklaard. Het faillissement van klaagster is op 29 maart 2016 uitgesproken.

2.6 Bij e-mail gedateerd 10 november 2015, door de deken ontvangen op

16 februari 2016, heeft de heer S. namens klaagster een klacht ingediend over verweerder.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) SG B.V. schade heeft geleden door het rauwelijks indienen van het faillissementsverzoek door verweerder; 

b) SG B.V. nodeloos failliet is verklaard omdat verweerder heeft gepersisteerd en de aangeboden bankgarantie heeft geweigerd;

c) er sprake was van een samenzwering tussen verweerder en mr. B., welke samenzwering heeft geleid tot het faillissement van SG B.V.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergeven, in dat klaagster zich met de beslissing van de voorzitter en de gronden waarop die berust, niet kan verenigen.   

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd.

5 BEOORDELING

5.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en alle relevante omstandigheden van het geval bij de beoordeling heeft betrokken. Klaagster heeft in het verzet geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Dit leidt tot de conclusie dat de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk heeft bevonden.

5.2 Het verzet is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. H.E. Meerman en L.P.M. Eenens, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juli 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 3 juli 2017 verzonden.