ECLI:NL:TADRSGR:2017:106 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-045/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:106
Datum uitspraak: 03-07-2017
Datum publicatie: 04-07-2017
Zaaknummer(s): 17-045/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Klager heeft tijdig verzet ingesteld, maar heeft zijn verzetschrift niet voorzien van gronden of een motivering. Derhalve voldoet het verzetschrift niet aan de eisen die de Advocatenwet daaraan stelt. Verzet niet-ontvankelijk.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 3 juli 2017

in de zaak 17-045/DH/DH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van 3 maart 2017 van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij e-mail van 28 maart 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief gedateerd 12 januari 2016 (de raad begrijpt: 2017) met kenmerk K079 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 13 januari 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 3 maart 2017 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 3 maart 2017 is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief gedateerd 6 maart 2017, door de raad per e-mail ontvangen op

5 maart 2017 en per post op 15 maart 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van 1 mei 2017 van de raad in aanwezigheid van verweerder. Klager is, zonder bericht, niet verschenen.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 6 maart 2017 van klager en het

e-mailbericht van 8 april 2017 van verweerder. 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Naar aanleiding van een door BV X ingediend verzoek tot faillietverklaring heeft klager het kantoor waar verweerder destijds werkzaam was (Advocatenkantoor X) verzocht om hem op toevoegingsbasis bij te staan.

2.2 Bij e-mail van 16 maart 2015 heeft verweerder klager als volgt bericht:

“(…) U verzocht mij om u morgenochtend bij [te] staan in het verweer tegen een faillissementsverzoek. Uiteraard geef ik hier gehoor aan.

Aangezien u vorig jaar een toevoeging verstrekt heeft gekregen met een eigen bijdrage van € 340,00, treft u bijgaand een voorschotnota ter hoogte van dat bedrag aan. Dit bedrag dient te zijn voldaan alvorens de administratie mij toestaat met u naar de zitting te gaan.”

2.3 Ter zitting van 17 maart 2015 heeft verweerder namens klager om aanhouding van de behandeling verzocht teneinde klager in de gelegenheid te stellen een WSNP-verzoek in te dienen bij de rechtbank en een minnelijk traject bij de gemeente op te starten.

2.4 Bij e-mail van 18 maart 2015 heeft verweerder klager onder meer een link gestuurd naar de formulieren die van belang zijn voor het indienen van een verzoek om toelating tot de WSNP.

2.5 Bij brief van 24 maart 2015 heeft de Raad voor Rechtsbijstand klager bericht dat hij een eigen bijdrage van EUR 196,- aan verweerder diende te betalen.

2.6 Bij e-mail van 13 april 2015 heeft verweerder klager het volgende bericht:

“(…) Inmiddels heeft de rechtbank de aanhouding tot 12 mei a.s. aan mij bevestigd. Middels dit schrijven wijs ik er op dat het hoogst noodzakelijk is om alsdan het WSNP-verzoek klaar te hebben en dat de gemeente dan echt aan de slag moet zijn. (…)”

2.7 Bij e-mail van 14 april 2015 heeft verweerder klager het volgende laten weten:

“(…) Er is thans echt spoed bij het opstellen van de stukken. Daar de zitting 4 weken werd aangehouden dient de schuldhulp uiterlijk 11 mei a.s. rond te zijn. Indien dat niet lukt en de WSNP-formulieren niet zijn ingediend, zal de rechtbank uitspraak doen.”

2.8 Vervolgens heeft verweerder klager op 22 april 2015 per e-mail als volgt bericht:

“(…) Als u een faillissement wilt ontlopen, lijkt een minnelijke regeling mij de beste optie. Daarna een aanvraag WSNP. Deze moet uiterlijk op 11 mei a.s. zijn ingediend. Het lijkt mij verstandig om te zorgen dat de stukken in de week voor de zitting klaar zijn zodat deze dan bestudeerd en ingediend kunnen worden.”

2.9 Klager heeft verweerder bij e-mail van 29 april 2015 het volgende bericht:

“(…) Omdat het niet zeker is hoe de Rechter tegen de steunvordering aan kijkt, heb ik het bedrag van de afkoop op uw rekening laten boeken. Je kunt dan in ieder geval op de Rechtbank zeggen, dat op jullie rekening staat. (…)”

2.10 Daarop heeft verweerder bij e-mail van 29 april 2015 als volgt gereageerd:

“(…) Hier gaat mijn kantoor niet mee akkoord. Als kantoor mogen wij geen gelden van derden op de lopende rekening hebben. Het geld zal terug worden gestort (…). (…)”

2.11 Bij e-mail van 11 mei 2015 heeft klager verweerder als volgt bericht:

“(…) Op 29 april heeft de [stichting] 2.030 euro naar jullie (…)rekening overgeboekt. Wil je svp er voor zorgen dat dit vandaag wordt terug geboekt (…)”

2.12 Op 12 mei 2015 vond de tweede zitting in de faillissementsprocedure plaats. Klager werd op die zitting bijgestaan door verweerder of door diens toenmalige kantoorgenoot mr. D.

2.13 Op 12 mei 2015 heeft mr. D. namens klager een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Bij vonnis van 4 juni 2015 van de rechtbank Den Haag is klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek omdat een aantal vereiste documenten ontbrak.

2.14 Klager heeft op enig moment een civiele procedure jegens BV X aangespannen.

2.15 Bij e-mail van 13 mei 2015 heeft klager verweerder gevraagd om aan BV X een voorstel te doen tot betaling van EUR 2.000,- tegen finale kwijting en onder intrekking van de namens klager uitgebrachte dagvaarding. Voorts heeft klager verweerder verzocht om aan de advocaat van BV X een specificatie van de executiekosten te vragen.

2.16 Bij e-mail van 13 mei 2015 heeft verweerder klager bericht dat die dag zijn laatste werkdag was en dat klager zijn verdere correspondentie kon richten aan mr. D.

2.17 Vervolgens heeft klager mr. D. op 13 mei 2015 het volgende bericht gezonden:

“Hierbij de mail aan [verweerder]

Heb begrepen dat jij de zaak hebt overgenomen

Gaarne verneem ik”

2.18 Ter zitting van 16 juni 2015 is klager niet verschenen, maar werd hij vertegenwoordigd door mr. D. Bij vonnis van 16 juni 2015 heeft de rechtbank Den Haag klager, op verzoek van BV X, in staat van faillissement verklaard. Mr. D. heeft namens klager hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

2.19 Verweerder staat sinds 18 juni 2015 niet langer als advocaat op het tableau ingeschreven.

2.20 Op 6 juli 2015 heeft Advocatenkantoor X klager een factuur gestuurd ter hoogte van EUR 311,-.

2.21 Bij e-mail van 28 maart 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij klager bij aanvang van zijn werkzaamheden in maart 2015 niet heeft geïnformeerd over zijn vertrek uit de advocatuur in juni 2015;

b) hij eerst betaling van een voorschot vorderde alvorens hij klager op 17 maart 2015 ter zitting kon bijstaan;

c) hij een onjuiste factuur heeft gezonden voor wat betreft de eigen bijdrage;

d) hij klager heeft geadviseerd zich te wenden tot de gemeente voor schuldhulpverlening, terwijl klager daar – indien het faillissement is aangevraagd – naar eigen zeggen niet voor in aanmerking kan komen. Daaruit kan worden afgeleid dat verweerder niet deskundig was op het gebied van het insolventierecht;

e) hij heeft verzuimd het door klager op de kantoorrekening van Advocatenkantoor X gestorte bedrag ad EUR 2.044,- door te storten naar de deurwaarder ter voorkoming van klagers faillissement, alsmede heeft hij verzuimd de rechter op de zitting van 12 mei 2015 te informeren over deze betaling;

f) hij heeft verzuimd de advocaat van de wederpartij om een specificatie omtrent de executiekosten te vragen, alsmede heeft hij verzuimd een voorstel tegen finale kwijting te doen;

g) hij heeft verzuimd een volledig WSNP-verzoek in te dienen;

h) hij heeft verzuimd hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van 4 juni 2015;

i) hij nimmer de Algemene Voorwaarden van Advocatenkantoor X aan klager heeft verstrekt. 

3.2 Het verzetschrift van klager luidt:

“Geachte mevrouw,

Naar aanleiding van de beslissing d.d. 3 maart, bericht ik u dat hier tegen verzet aan teken. Binnenkort zal ik mijn verzet nader motiveren.”

3.3 De raad heeft nadien geen onderbouwing van het verzet, noch enig ander bericht van klager ontvangen. 

4 BEOORDELING

4.1 Op grond van de artikelen 46h en 46j van de Advocatenwet kan een klager tegen een voorzittersbeslissing binnen dertig dagen na de dag van verzending van die beslissing schriftelijk gemotiveerd verzet instellen bij de raad van discipline.

4.2 In de begeleidende brief bij de voorzittersbeslissing, die op 3 maart 2017 per aangetekende post, per gewone post en per e-mail aan klager is gezonden, staat:

“(…) Mocht u zich met deze beslissing niet kunnen verenigen, kunt u daartegen op grond van artikel 46h lid 1 Advocatenwet binnen 30 dagen schriftelijk verzet doen. (…) Als niet aan de voorwaarden is voldaan, bijv. als het verzet te laat of zonder motivering is ingediend, kan dit leiden tot niet-ontvankelijkheid.”

4.3 Gelet op het voorgaande staat vast dat het verzetschrift van klager niet voldoet aan de eisen die de Advocatenwet daaraan stelt, terwijl klager wel van die eisen op de hoogte moet zijn geweest. Het verzetschrift bevat geen gronden en is niet gemotiveerd. Dit leidt tot de conclusie dat het verzet niet-ontvankelijk is.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. H.E. Meerman en L.P.M. Eenens, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juli 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 3 juli 2017 verzonden.