ECLI:NL:TADRSGR:2017:105 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-025/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:105
Datum uitspraak: 03-07-2017
Datum publicatie: 04-07-2017
Zaaknummer(s): 17-025/DH/RO
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht niet-ontvankelijk wegens overschrijding driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet. De raad merkt nog op dat uit de houding van verweerder weinig welwillendheid jegens zijn voormalige cliënt blijkt, doch spreekt de hoop uit dat partijen alsnog tot een voor beiden aanvaardbare oplossing zullen komen.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 3 juli 2017

in de zaak 17-025/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 12 juli 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief van 9 januari 2017 met kenmerk R 2016/95 edl/dh, door de raad ontvangen op 10 januari 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van 1 mei 2017 van de raad in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.4 De raad heeft kennis genomen van het klachtdossier.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klager heeft zich in 1994 tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan in onder andere een arbeidsrechtelijke procedure, aan welk verzoek verweerder gevolg heeft gegeven.

2.2 Bij brief van 12 juli 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2.3 Op 26 oktober 2016 heeft een bespreking plaatsgevonden op het Bureau van de Rotterdamse Orde van Advocaten. Bij dit gesprek waren klager, verweerder, de deken en een stafmedewerkster van de deken aanwezig. Dit gesprek heeft niet tot een oplossing geleid.

2.4 Bij brief van 18 november 2016 heeft de deken partijen zijn visie op de klacht kenbaar gemaakt.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij, ondanks diverse verzoeken van klager daartoe, klager zijn originele stukken niet wenst terug te geven. Deze stukken betreffen onder andere het testament van klager, de akte inzake de huwelijksvoorwaarden en diverse polissen. Klager heeft hierover sinds 2002 meerdere malen contact met verweerder opgenomen.

3.2 Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. In de periode tussen oktober 2002 en april 2010 heeft hij met behulp van verschillende dekens en advocaten getracht om verweerder ertoe te bewegen de betreffende stukken aan klager te retourneren. Ter zitting van 1 mei 2017 van de raad heeft klager verklaard dat hij, na zijn laatste poging in april 2010, niets meer heeft ondernomen om verweerder tot afgifte van de stukken te bewegen – tot aan de indiening van zijn onderhavige klacht bij de deken op 12 juli 2016.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft bij brief van 8 september 2016 laten weten dat klagers dossier omvangrijk was en door verweerder in 1999, 2000, 2005 en laatst opnieuw in 2007 is gearchiveerd. Het dossier is toen geschoond en verweerder weet niet of de door klager bedoelde stukken zich nog in het dossier bevinden. Volgens verweerder is de redelijke termijn om te klagen verstreken.

4.2 Volgens verweerder bevindt het dossier van klager zich thans in zijn archief in België. Verweerder is bereid om het dossier voor klager op te zoeken, maar in dat geval dient klager de kosten van die zoektocht te vergoeden. Verweerder schat de benodigde tijd voor die werkzaamheden op zo’n tien uur en geeft aan dat de kosten ongeveer EUR 2.500,- tot EUR 3.000,- exclusief btw zullen bedragen.

5 BEOORDELING

5.1 De eerste vraag die de raad dient te beantwoorden, is of klager zijn klacht tijdig heeft ingediend. Omtrent de verjaring van het klachtrecht bepaalt artikel 46g Advocatenwet dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

5.2 De raad overweegt als volgt.

5.3 Klager heeft ter zitting van de raad verklaard dat hij tussen april 2010 en juli 2016 niets heeft ondernomen om de door hem gewenste stukken van verweerder terug te krijgen. Derhalve is de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet ruimschoots overschreden. Hetgeen de deken op dit punt opmerkt in zijn visie, dat het een voortdurende kwestie is die partijen al lange tijd verdeeld houdt, maakt dit niet anders. Immers, dit zou de termijnoverschrijding wellicht kunnen rechtvaardigen indien telkens binnen drie jaar na de vorige ondernomen actie een nieuwe stap door klager jegens verweerder zou zijn gezet. Daarvan is wat betreft de periode vanaf 2010 geen sprake. Toen heeft klager gedurende ruim zes jaar de kwestie laten rusten, waarmee de redelijke termijn sowieso is overschreden. Dit leidt tot de conclusie dat de klacht niet-ontvankelijk is. Dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding desondanks verschoonbaar zou zijn, is de raad niet gebleken.

5.4 De raad merkt tot slot op dat uit de houding van verweerder weinig welwillendheid jegens zijn voormalige cliënt blijkt, doch spreekt de hoop uit dat partijen alsnog tot een voor beiden aanvaardbare oplossing zullen komen.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. H.E. Meerman en L.P.M. Eenens, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juli 2017.

Deze beslissing is in afschrift op 3 juli 2017 verzonden.