ECLI:NL:TADRSGR:2017:102 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-375/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:102
Datum uitspraak: 03-07-2017
Datum publicatie: 04-07-2017
Zaaknummer(s): 17-375/DH/RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Anders
Inhoudsindicatie: Verzoek ex artikel 60ab Advocatenwe toegewezen. Verweerder is zwaar depressief en opent zijn post niet, hij communiceert niet met zijn cliënten en houdt zich niet aan afspraken met de deken. Verweerder reageert niet op verzoeken van de deken en anderen. Verweerder voldoet hij niet aan zijn betalingsverplichtingen. Er bestaat een ernstig vermoeden dat verweerder niet de zorg betracht die hij moet betrachten ten aanzien van degenen wier belangen aan hem zijn toevertrouwd en dat hij ook overigens zijn praktijk niet uitoefent zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 3 juli 2017

in de zaak 17-375/DH/RO

naar aanleiding van  het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet van:

de deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Rotterdam

ambtshalve

klager

tegen:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 12 mei 2017 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) een verzoek ingediend strekkende tot onmiddellijke schorsing van verweerder op grond van artikel 60ab Advocatenwet.

1.2    Het verzoek is behandeld ter zitting van de raad van 19 juni 2017 in aanwezigheid van de deken. Verweerder is zonder bericht niet ter zitting verschenen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Verweerder is sinds 4 december 1985 ingeschreven als advocaat.

2.2    Op 13 juni 2016 heeft de deken een ambtshalve bezwaar ingediend tegen verweerder bij de raad. De zaak is bij de raad bekend onder nummer 16-606/DH/RO. De zaak betreft, zakelijk weergegeven, het niet afdoende reageren op verzoeken van de deken tot het verstrekken van informatie naar aanleiding van een kantoorbezoek. De zaak is voor mondelinge behandeling gepland op de zitting van de raad op 19 december 2016. De dag vóór de zitting meldde verweerder dat hij door persoonlijke omstandigheden niet aanwezig kon zijn. De zaak is niettemin mondeling behandeld en de raad heeft het bezwaar bij beslissing van 20 februari 2017 gegrond verklaard, met oplegging van de maatregel van berisping.

2.3    Tijdens een bemiddelingsgesprek tussen verweerder en de deken op 12 december 2016 heeft verweerder te kennen gegeven dat hij mogelijk manisch depressief is en/of een burn-out heeft en dat zijn arbeidsongeschiktheidsverzekeraar hem een coach had aangeboden.

2.4    Op 26 januari 2017 heeft de deken een ambtshalve bezwaar ingediend tegen verweerder. Deze zaak is bij de raad bekend onder nummer 17-088/DH/RO. Het bezwaar ziet erop dat verweerder niet reageerde op een door een cliënt tegen hem ingediende klacht. Op de zitting van de raad van 20 maart 2017 is de zaak mondeling behandeld. Verweerder is niet ter zitting verschenen. De raad heeft het bezwaar bij beslissing van 22 mei 2017 gegrond verklaard, met oplegging van de maatregel van voorwaardelijke schorsing voor de duur van één maand.

2.5    Enige uren na de zitting op 20 maart 2017 heeft verweerder het volgende aan de deken geschreven:

“(…) ik begrijp dat er vanmiddag een zitting was bij de raad van discipline.

ik heb de post al enige tijd niet geopend, uit angst ................

u bent bekend met mijn ziekmelding/arbeidsongeschiktheid toen ik in december bij u was.

Ik had vanmiddag - na te lange tijd - een eerste gesprek met de coach die mij is toegewezen vanuit Movir.

haar diagnose: ik zit in een ernstige depressie, als gevolg van meerdere badlife events en andere oorzaken (geen verslavingsproblematiek maar een opeenstapeling van tegenvallers gedurende de laatste twee jaar en veel te lang te hard gewerkt ......................

met haar de afspraak gemaakt om de komende maanden 15 uur per week te werken (dat doe ik overigens al geruime tijd) om aldus gas terug nemen op kantoor,en werken aan mijn eigen problemen,met snelle hulp van psycholoog en medicatie, en verdere coaching door haar.

ik zit al maandenlang in een neerwaartse spiraal en en zit in een hoek waar alle klappen vallen maar ik had veel eerder aan de bel moeten trekken,maar schijnt het advocaten-eigen te zijn om daar zo lang mogelijk mee te wachten (van haar begreep ik dat ik niet de enige advocaat ben met die klacht/tekortkoming).

ik wil snel beter worden,en zal daar mijn uiterste best voor doen.

Ik ben in ieder geval blij met de coach en dat de hulpverlening nu gaat lopen.

ik wil immers ook werkzaam blijven in de advocatuur: geen twijfel mogelijk ook al zie ik het soms niet meer zitten.

ik zou het ook erg op prijs stellen indien ik vanuit de Orde een soort van hulp of begeleiding kan krijgen, naast de coaching van Movir en de psycholoog.

al is het maar een klankbord/intervisie. (…)”

2.6    In maart 2017 heeft de heer H. de deken schriftelijk verzocht om hulp of bemiddeling. Uit de brief van de heer H. blijkt dat hij zich voor juridische bijstand heeft gewend tot verweerder. Omdat hij ontevreden was over de bijstand door verweerder, heeft hij een andere advocaat benaderd. De heer H. en de andere advocaat hebben verweerder verzocht om overdracht van het dossier. Verweerder heeft, zo schrijft de heer H. aan de deken, daarop niet gereageerd. Op 17 maart 2017 heeft de deken de brief van de heer H. doorgestuurd aan verweerder met het verzoek om uiterlijk 24 maart 2017 te reageren.

2.7    Op 22 maart 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de deken en verweerder. Verweerder heeft daarbij meegedeeld dat geconstateerd is dat hij voor 65-80% arbeidsongeschikt is en verder dat hij de brief van de raad over de zitting op 20 maart 2017 niet heeft geopend. De afspraken die de deken met verweerder heeft gemaakt op 22 maart 2017 zijn vastgelegd in de brief van 23 maart 2017 van de deken aan verweerder. Deze brief heeft onder meer de volgende inhoud:

“(…) ln navolging op onze bespreking van gisteren bevestig ik u hierdoor de gemaakte afspraken in de diverse dossiers die bij mij in behandeling zijn:

- [Mevrouw V.] (mijn ref.(…)): U zult [mevrouw V.] uiterlijk 27 maart 2017 bevestigen dat u voornemens bent binnen de  daarvoor bestaande termijn bezwaar in te dienen tegen de afwijzende beslissing op het ingediende herzieningsverzoek. U zult een kopie van deze reactie aan mij toezenden.

- [De heer S] (mijn ref. (…)): U bericht [de heer S] binnen één week na heden dat er bij u geen lopende zaken meer zijn en stuurt mij een kopie van dit bericht. Tevens zult u binnen deze termijn contact opnemen met mr. (…). Ik zal [de heer S] vandaag berichten dat u binnen een week contact met hem, dan wel met zijn nieuwe advocaat op zal nemen.

- [De heer H] (mijn ref. (…)): U neemt binnen één week na heden contact op  met mr. (…) en bevestigt hem dat u het dossier binnen één week zult toezenden. U zult een kopie van dit bericht aan mij toezenden.

- [Mevrouw C] (mijn ref. (…)): U reageert uiterlijk 27 maart 2017 op de klacht van [mevrouw C] en tracht tevens een oplossing met haar te bereiken. Mocht een dergelijke oplossing niet mogelijk blijken, zal ik u beiden na ontvangst van het verweer uitnodigen voor een bespreking op mijn Bureau.

- [De heer F] (mijn ref. (…)): ln deze kwestie heb ik op 26 januari 2017 mijn visie gegeven. Nadien heb ik geen reactie ontvangen van [de heer F], zodat ik zal overgaan tot sluiting van mijn dossier.

Verder spraken wij af dat een volgende bespreking zal plaatsvinden op 25 april 2017 om 14.00 uur op mijn Bureau. Naar aanleiding van ons gesprek van gisteren wil ik u ten slotte adviseren om in de tussenliggende periode in het geheel geen nieuwe zaken aan te nemen en u te richten op de reeds lopende zaken. (…)”

2.8    Op 24 maart 2017 heeft verweerder de deken bericht dat hij heeft gesproken met de heer H. “om mogelijke onvrede over en weer uit de wereld te helpen” en om de dossierstukken te overhandigen.

2.9    Op 27 maart 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd naar de heer S., zoals afgesproken op 22 maart 2017. In zijn reactie van 29 maart 2017 op deze e-mail uit de heer S. zijn ongenoegen over de wijze waarop verweerder zijn zaken heeft behandeld. De heer S. heeft zijn reactie cc aan de deken gezonden. 

2.10    Zoals uit de hiervoor weergegeven brief van 23 maart 2017 blijkt heeft mevrouw C. een klacht ingediend tegen verweerder. De deken heeft verweerder bij brieven van 20 en 24 februari 2017 tevergeefs in de gelegenheid gesteld om te reageren op de klacht van mevrouw C. Op 13 maart 2017 heeft de deken verweerder verzocht om uiterlijk op 27 maart 2017 te reageren. Dit is herhaald in de brief van 23 maart 2017. Bij e-mail van 27 maart 2017 heeft verweerder gereageerd op de klacht van mevrouw C. Mevrouw C. heeft op 30 maart 2017 geantwoord op de e-mail van verweerder van 27 maart 2017. Verweerder heeft in zijn reactie van dezelfde dag aan mevrouw C. meegedeeld dat hij “begin volgende week” inhoudelijk op haar e-mail zal reageren. Op 12 april 2017 heeft mevrouw C. de deken geschreven dat zij geen nadere reactie van verweerder heeft ontvangen. Bij brief van 13 april 2017 aan verweerder heeft de deken hem in de gelegenheid gesteld afsluitend schriftelijk te reageren op de door mevrouw C. ingediende klacht, uiterlijk op 4 mei 2017. Verweerder heeft niet gereageerd.

2.11    Bij e-mail van 7 april 2017 heeft mr. A. de deken als volgt bericht:

“(…) Eind februari jl. heb ik een zaak overgenomen van [verweerder]. Ik heb deze overname aan hem bericht, hij wilde dat eerst nog met cliënte bespreken. Cliënte heeft [verweerder] vervolgens laten weten dat zij wilde dat ik haar zaken verder zou behartigen. Dit heb ik aan [verweerder] bericht en verzocht om dossiers/overige stukken/informatie over lopende procedures/toevoegingen. Met veel moeite en via een telefoontje van uw kantoor, kreeg ik uiteindelijk de dossiers. Duidelijkheid over procedures en toevoegingen bleef echter achter. Deze duidelijkheid is er tot op heden, ondanks herhaald verzoek nog steeds niet.

Afgelopen dinsdag heb ik [verweerder] gebeld, maar hij was er niet. Ik heb een terugbelverzoek achter gelaten. Tevens heb ik een mail gezonden met een termijn, daarin heb ik aangegeven dat indien ik geen reactie zou krijgen, ik de Deken om bemiddeling zou verzoeken. Zojuist heb ik nogmaals telefonisch contact gezocht, maar wederom is [verweerder] niet beschikbaar.

Middels deze mail, verzoek ik dan ook om bemiddeling van de Deken. Volgens cliënte heeft [verweerder] toevoegingen aangevraagd. Dat betekent dat ik deze toevoegingen moet overnemen, mijn inschatting is dat het er 3 of 4 zijn. lk heb echter geen kopie daarvan en de Raad voor Rechtsbijstand geeft mij geen informatie. ik wil duidelijkheid hebben over het bestaan van deze toevoegingen, om financiële risico's voor cliënte en mijzelf te vermijden. Daarnaast wil ik duidelijkheid over lopende procedures en mis ik nog een verweerschrift. Dit is van groot belang nu er op 25 april as, een zitting zal zijn (voorlopige voorziening ex artikel 223 RV), volgens de wederpartij (…) heeft [verweerder] een verweerschrift ingediend, maar zij heeft dit nimmer ontvangen en ik ook niet. Uiteraard heb ik de Rechtbank inmiddels schriftelijk verzocht om opheldering, maar dat kost tijd. Daarnaast heeft [verweerder] mij vergeten te melden dat er een zaak van cliënte voor fourneren stond, met als gevolg dat deze procedure bij het Hof Den Haag is geroyeerd.

De bovengenoemde problemen hadden voorkomen kunnen worden als [verweerder] simpelweg een volledig dossier aan mij had overgedragen. Een goede en volledige dossieroverdracht is niet alleen professioneel, maar ook verplicht vanuit het tuchtrecht. Bij deze wil ik u dan ook verzoeken om een bemiddeling van de Deken op dat ik kan beschikken over de toevoegingen, stukken en duidelijkheid over de verschillende procedures. (…)”

2.12    De deken heeft de e-mail van mr. A aan verweerder doorgezonden met het verzoek daar uiterlijk op 11 april 2017 op te reageren. Op 13 april 2017 heeft de deken verweerder een herinnering gezonden. Op 13 april 2017 heeft verweerder naar zijn zeggen tevergeefs telefonisch contact gezocht met mr. A. Bij e-mail van 18 april 2017 heeft mr A. de deken bericht dat zij op 4 april 2017 bij verweerder kenbaar heeft gemaakt welke stukken nog ontbraken in het (zo begrijpt de raad) gedeeltelijk overgedragen dossier en dat zij er niet in is geslaagd om na 14 april telefonisch contact te krijgen met verweerder. De deken heeft de e-mail dezelfde dag doorgezonden naar verweerder met het verzoek om op 19 april 2017 om 14.00 uur telefonisch contact op te nemen.

2.13    In een brief van 25 april 2017 schrijft de deken het volgende aan verweerder:

“(…) Via de president van de rechtbank vernam ik dat u, althans uw kantoor, de afgelopen maanden een aantal dwangbevelen heeft ontvangen inzake niet voldaan griffierecht.

Naar aanleiding hiervan wil ik u verzoeken mij hierover een schriftelijke toelichting te geven. Graag ontvang ik deze reactie binnen twee weken na heden, dat wil zeggen uiterlijk 9 mei 2017(…)”

2.14    Bij e-mail van 25 april 2017 aan de deken heeft verweerder meegedeeld ziek te zijn (“griep of wellicht longontsteking”) en de afspraak afgezegd.

2.15    Op 26 april 2017 heeft de deken het volgende aan verweerder geschreven:

“(…) ln goede orde ontving ik uw e-mail van 25 april 2017, waarin u aangeeft vanwege ziekte niet bij de op die datum geplande bespreking aanwezig te kunnen zijn.

Wij bespraken op 22 maart 2017 dat ik mij ernstige zorgen maakte over uw functioneren en bespraken dat in de afgelopen weken een aantal zaken uw aandacht verdiende. Het feit dat u nu naast de geconstateerde gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid ook nog ziek bent, maakt deze zorgen enkel groter. lk heb vastgesteld dat u weliswaar in de in mijn brief van 23 maart 2017 genoemde dossiers heeft gereageerd, doch heb in een paar zaken vernomen dat het bij deze enkele reactie is gebleven. Ook heb ik in de tussenliggende periode wederom twee signalen ontvangen van een advocaat, mr. (…), en een cliënt, [de heer V], dat u nog altijd zeer slecht bereikbaar bent en niet reageert op verzoek contact op te nemen.

Tijdens onze bespreking van 22 maart 2017 vroeg ik u wie u – gezien uw arbeidsongeschiktheid en het “wegloopgedrag” dat wij bespraken – controleert. U gaf mij aan dat u bezig was te zien of u zich aan zou kunnen sluiten bij een ander kantoor in Spijkenisse, doch dat er op dit moment geen actieve waarneming is. Graag verneem ik zo spoedig mogelijk of er inmiddels een waarnemer voor uw praktijk is, die ook op de hoogte is van de ontstane situatie.

Tenslotte heb ik een nieuwe datum gepland voor onze bespreking, te weten dinsdag 2 mei 2017 om 16.00 uur op het Bureau van de Orde. Graag verzoek ik u per omgaande te bevestigen dat u alsdan aanwezig zult zijn. (…)

2.16    In een e-mail van 1 mei 2017 aan de deken maakt de Raad voor Rechtsbijstand melding van een aanzegging tot beslaglegging ten laste van verweerder in verband met een huurachterstand.

2.17    Verweerder is op 2 mei 2017 niet bij de deken verschenen.

3    VERZOEK

3.1    De deken heeft de raad verzocht om verweerder met onmiddellijke ingang te schorsen op grond van artikel 60ab van de Advocatenwet. De deken legt aan het verzoek ten grondslag dat, zakelijk weergegeven, verweerder door zijn (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid en zijn wegloopgedrag, thans niet in staat is om de belangen van zijn cliënten adequaat te behartigen en om zijn praktijk uit te oefenen op een wijze die een redelijk handelend advocaat betaamt.

4    BEOORDELING

4.1    Op grond van artikel 60ab van de Advocatenwet kan de raad op verzoek van de deken een advocaat jegens wie een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 van de Advocatenwet beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad met onmiddellijke ingang schorsen indien enig door artikel 46 van de Advocatenwet beschermd belang dit vergt.

4.2    De raad stelt vast dat verweerder niet is verschenen en geen verweer heeft gevoerd tegen het verzoek van de deken. Dit betekent dat de juistheid van de feiten die de deken aan zijn verzoek ten grondslag legt moet worden aangenomen.

4.3    Uit die feiten volgt –zakelijk weergegeven- dat verweerder te kennen heeft gegeven dat hij zwaar depressief is en dat hij zijn post niet opent. Tevens blijkt daaruit dat hij niet communiceert met zijn cliënten, zich niet houdt aan afspraken met de deken en niet reageert op verzoeken van de deken en anderen. Ook voldoet hij niet aan zijn betalingsverplichtingen.

4.4    De raad is met de deken van oordeel dat uit deze feiten volgt dat minst genomen een ernstig vermoeden bestaat dat verweerder niet de zorg betracht die hij moet betrachten ten aanzien van degenen wier belangen aan hem zijn toevertrouwd en dat hij ook overigens zijn praktijk niet uitoefent zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Deze feiten laten ook zien dat sprake is van spoedeisendheid, die rechtvaardigt dat de gewone tuchtprocedure niet wordt afgewacht en dat onmiddellijk wordt ingegrepen om de in het geding zijnde belangen van cliënten te waarborgen 

4.5    De raad wijst het verzoek van de deken toe.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    schorst verweerder op de voet van artikel 60ab van de Advocatenwet in de uitoefening van de praktijk als advocaat met onmiddellijke ingang;

-    bepaalt dat de deken de aan het onderhavige verzoek ten grondslag gelegde bezwaren binnen zes weken na dagtekening van deze beslissing schriftelijk ter kennis van de raad brengt.

Aldus beslist door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. J.A. van Keulen, R. de Haan, J.G. Colombijn-Broersma en A.B. van Rijn, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juli 2017.

Griffier    Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 3 juli 2017 verzonden.