ECLI:NL:TADRSGR:2017:10 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-981/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2017:10
Datum uitspraak: 06-02-2017
Datum publicatie: 07-02-2017
Zaaknummer(s): 16-981/DH/RO
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
  • Voorwaardelijke schorsing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Gegrond dekenbezwaar. Uit het dossier blijkt dat verweerder in zijn brieven, processtukken en ter zitting voornamelijk en onophoudelijk probeert om invloed uit te oefenen op de wijze waarop - in zijn visie - in algemene zin rechterlijke colleges moeten worden samengesteld en juridische procedures moeten worden gevoerd. In de betreffende processtukken komt het individuele, concrete belang van zijn cliënten niet naar voren, althans is dit volledig onderschikt geraakt aan de wijze waarop hij zijn visie op het rechtssysteem voor het voetlicht tracht te brengen. Verweerders brieven en processtukken zijn zeer lastig te lezen, maken een verwarde indruk en er wordt daarin lang en naar het zich laat aanzien onnodig uitgeweid over zaken die in het concrete geval juridisch niet van belang zijn. Verweerders toonzetting is daarbij vaak niet alleen onnodig scherp, maar ook zeer op de persoon gericht en overschrijdt meerdere keren het betamelijke. De raad leidt uit het dossier voorts af dat verweerder – kennelijk met het doel om algemene (politieke) aandacht te krijgen voor zijn eigen visie – stukken uit door hem behandelde zaken ter kennisgeving heeft verzonden aan derden die niet bij de betreffende zaak waren betrokken. Voorwaardelijke schorsing voor de  duur van 14 dagen en kostenveroordeling.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 6 februari 2017

in de zaak 16-981/DH/RO

naar aanleiding van het bezwaar van:

De deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Rotterdam

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 24 oktober 2016 met het kenmerk R2016/78 rm/bm, door de raad ontvangen op diezelfde datum, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam bij de raad een bezwaar ingediend tegen verweerder.

1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 5 december 2016 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- het klachtdossier;

- een brief van verweerder d.d. 16 december 2016;

- een brief van verweerder d.d. 18 november 2016 met daarbij een gesloten envelop met inhoud.

De raad heeft voornoemde enveloppe ongeopend en de inhoud daarvan buiten beschouwing gelaten aangezien zij deze, oordelend naar de toelichting door verweerder, niet relevant acht voor de te nemen beslissing.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft als advocaat van mevrouw X opgetreden in een procedure bij de rechtbank Rotterdam waarin was verzocht om haar ontheffing uit het ouderlijk gezag. Verweerder heeft in die zaak op 30 september 2014 een verweerschrift ingediend. De zaak is voor het eerst behandeld ter zitting van 29 oktober 2014. Op 18 december 2014 heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend.  De president van de rechtbank Rotterdam heeft op 18 december 2014 met de deken contact opgenomen over de wijze waarop verweerder bovengenoemde zaak behandelde en de inhoud van zijn verweerschriften. Naar aanleiding hiervan heeft de deken telefonisch contact met verweerder opgenomen en hem voorgehouden dat de aanpak van de zaak hem ongebruikelijk – en niet in het belang van zijn cliënte – voorkwam en dat de wijze waarop hij in het verweerschrift invloed probeerde uit te oefenen op de samenstelling van het rechterlijk college de nodige irritatie had opgeroepen. Bij beslissing van 16 januari 2015 heeft de rechtbank verweerders cliënte uit het ouderlijk gezag ontheven.

2.3 Verweerder heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. In mei 2015 heeft de president van het gerechtshof telefonisch contact opgenomen met de deken over het optreden van verweerder in deze beroepsprocedure, onder meer omdat verweerder in navolgende passage van het beroepschrift naar het oordeel van de president over de grenzen van het toelaatbare was gegaan:

“een element daaruit als extra waarschuwing: in de meer dan 20 jaar dat ik in de rechtszaal opereer heb ik nooit naar één rechter ook maar gehint met een wraking. Mocht mij edoch ook maar het verdere vermoeden bekruipen dat als de deken binnenkort bij mij op de koffie komt, dat er ook maar enige interesse van de deken in de behandeling van dit hoger beroep is, dat dan de rapen ook via de media goed gaar zijn! Dat zult u snel – en pijnlijk- merken wat de op sterven na dode onafhankelijke advocatuur nog vermag. Denk erom, ik kan meer bewijzen dan u denkt! Ook anderszins is dus uiterste omzichtigheid door uw hof, (meer dan de vorige keer achter het hekje in een strafzittingszaak, overigens) geboden!”

Verweerder heeft hierop het rechterlijk college dat de zaak zou gaan behandelen gewraakt. Op 3 juni 2015 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden tussen de president van het hof en verweerder in het bijzijn van de deken. Verweerder heeft hierna het wrakingsverzoek ingetrokken. Bij e-mail d.d. 9 juni 2015 aan de president van het hof, is verweerder inhoudelijk teruggekomen op het gesprek van 3 juni 2015. Deze heeft verweerder er bij brief d.d. 26 juni 2015 op gewezen dat hij alles wat betrekking had op de inhoud van de zaak diende voor te leggen aan de behandelend rechters en dat verweerder niet over de samenstelling van rechterlijke colleges gaat.

2.4 Op 2 september 2015 heeft verweerder  in de betreffende zaak een spoedverzoek ingediend om een voorlopige voorziening, “tevens voorwaardelijk wrakingsrekest en aanzegging aangifte rechtsweigering ten einde bruggen te bouwen”. Verweerder heeft de president bij e-mail van diezelfde datum  van de inhoud van dit verzoekschrift in kennis gesteld. Op 4 september 2015, voorafgaand aan de nader bepaalde mondelinge behandeling van de betreffende zaak, heeft verweerder opnieuw een wrakingsverzoek ingediend. Op 9 september 2015 heeft de deken wederom een gesprek met verweerder gehad op het Bureau van de Orde, waarbij deze er nogmaals op is gewezen dat hij door zijn wijze van optreden en de inhoud van zijn processtukken het vertrouwen in de advocatuur schaadde. Het wrakingsverzoek is bij beslissing van de Amsterdamse wrakingskamer d.d. 9 oktober 2015 afgewezen.

2.5 Op 21 september 2015 zond verweerder een e-mail aan het landelijk parket inhoudende een bezwaarschrift tegen een dagvaarding in een strafzaak. Verweerder zond deze e-mail tevens in cc aan de wrakingskamer van de rechtbank Amsterdam en aan twee politieke partijen in de Tweede Kamer. Van de zijde van het Landelijk Parket is hierover met de deken contact opgenomen en zijn bezwaren geuit.

2.6 Verweerder is in 2016 als toegevoegd raadsman opgetreden in een strafzaak. Op 24 april 2016, de dag voor de pro-forma behandeling van de zaak, heeft verweerder een e-mail van zeven pagina’s met bijlagen verzonden aan de behandelend voorzitter. Op 25 april 2016 heeft deze voorzitter de president van de rechtbank Rotterdam van die e-mail in kennis gesteld en -kort gezegd-   medegedeeld dat zij zich, gelet op de inhoud van deze e-mail, de daarbij behorende bijlagen, de niet aflatende stroom van brieven van verweerder aan het openbaar ministerie en diens wijze van optreden ter zitting, ernstig afvroeg of verweerder in staat was aan zijn cliënt de benodigde adequate rechtsbijstand te verlenen. Daarbij is aan de president in overweging gegeven om hiervan melding te maken bij de deken, hetgeen is gebeurd.

2.7 Naar aanleiding van een klacht d.d. 10 mei 2016 over verweerders optreden in een zaak met betrekking tot een machtiging gesloten plaatsing, heeft de deken wederom een bespreking gehad met verweerder. In vervolg op dit gesprek heeft op 26 mei 2016 een overleg plaatsgevonden tussen verweerder en de president van de rechtbank Rotterdam in het bijzijn van de deken. Verweerder heeft toen  te kennen gegeven zijn optreden te zullen wijzigen. Bij e-mail aan voornoemde president (in cc aan de deken) d.d. 5 juni 2016 is verweerder uitgebreid inhoudelijk teruggekomen op dit gesprek. Bij e-mail van 14 juni 2016 heeft de president verweerder medegedeeld dat de inhoud en toonzetting van zijn e-mail eerder wijzen op verharding van zijn standpunten dan op een aanpassing van zijn werkwijze en hem verzocht zich daarvan te onthouden. Verweerder heeft hierop nog diezelfde datum weer per e-mail gereageerd. De president heeft hierop opnieuw bij de deken over verweerder geklaagd.

2.8 Bij brief d.d. 19 augustus 2016 heeft de president van het gerechtshof zich nogmaals tot de deken gewend met de vraag onderzoek te doen naar het optreden van verweerder en zijn geschiktheid om als  advocaat op te treden. Verweerder heeft hierop bij e-mails d.d. 24 en 25 augustus 2016 aan de president gereageerd en bij e-mails d.d. 23, 26, 27 en 29 augustus 2016 aan de deken.

De deken heeft hierop een dekenbezwaar ingediend.

3 BEZWAAR

3.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel  46  Advocatenwet  en in strijd met diverse gedragsregels, waaronder in het bijzonder gedragsregels 1, 4, 5 en 6, door:

1. de wijze waarop hij in procedures optreedt en zijn wijze van omgang met de zittende en staande magistratuur;

2. de toonzetting van zijn betogen welke onbetamelijk is en de nodige irritatie veroorzaakt hetgeen niet in het belang is van zijn cliënten;

3. zich te bemoeien met de samenstelling van gerechtelijke colleges;

4. in zijn optreden onvoldoende de belangen van zijn cliënten te behartigen en voornamelijk zijn eigen visie en belangen naar buiten te brengen;

5. zijn geheimhoudingsplicht tegenover derden te schenden.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft als verweer – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.

4.2 Na consultatie van een collega heeft verweerder begrepen dat hij de fout heeft gemaakt personen en standpunten te verwarren en daarvoor schriftelijk zijn excuses aangeboden aan de presidenten van de rechtbank Rotterdam en het gerechtshof Den Haag. Na de adviezen goed te hebben overdacht zal verweerder er in de toekomst naar streven dat het nooit weer gebeurt.

4.3 Ter zitting heeft verweerder nog naar voren gebracht dat bij voortschrijdend inzicht het algemeen belang om geen roofbouw op het rechtssysteem te plegen heeft moeten prevaleren boven het belang van de cliënten en dat de bij nader inzien te confronterende wijze van procederen door hem niet meer zal worden gebruikt.

5 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1 Ter zitting heeft verweerder – zo begrijpt de raad althans het betoog – naar voren gebracht dat de deken niet ontvankelijk is in zijn bezwaar voor zover dit de klacht van de president van de rechtbank Rotterdam betreft omdat deze niet schriftelijk en ondertekend is ingediend.

5.2 Dit verweer slaagt niet. Vast staat dat voornoemde president de deken meerdere keren op de hoogte heeft gebracht van haar bezwaren jegens verweerder. De deken heeft met de president afgesproken om deze klachten mee te nemen in zijn dekenbezwaar, zonder deze als afzonderlijke formele klacht in behandeling te nemen. Ingevolge het bepaalde in artikel 46f van de Advocatenwet staat het de deken, buiten het geval van een (formeel ingediende) klacht, ook vrij om bezwaren tegen een advocaat waarvan hij op de hoogte is gebracht, zelfstandig ter kennis van de raad van discipline te brengen. De raad verwerpt het verweer.

5.3 Voorts wordt het volgende overwogen.

5.4 Een advocaat dient de hem opgedragen zaken zorgvuldig te behandelen. Het belang van de cliënt, niet enig eigen belang van de advocaat of een belang van andersoortige aard, is daarbij bepalend. De advocaat dient de hem opgedragen zaak ook zorgvuldig te behandelen en  te streven naar goed overleg met de betrokken partijen. De raad stelt voorop dat bij de beoordeling of aan deze vereisten is voldaan, rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar hij bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De raad overweegt dienaangaande het volgende.

5.5 Uit het dossier blijkt dat verweerder in zijn brieven, processtukken en ter zitting, voornamelijk en onophoudelijk probeert om invloed uit te oefenen op de wijze waarop - in zijn visie - in algemene zin rechterlijke colleges moeten worden samengesteld en juridische procedures moeten worden gevoerd. In de betreffende processtukken komt het individuele, concrete belang van zijn cliënten niet naar voren, althans is dit volledig onderschikt geraakt aan de wijze waarop hij zijn visie op het rechtssysteem voor het voetlicht tracht te brengen. Verweerders brieven en processtukken zijn zeer lastig te lezen, maken een verwarde indruk en er wordt daarin lang en naar het zich laat aanzien onnodig uitgeweid over zaken die in het concrete geval juridisch niet van belang zijn. Verweerders toonzetting is daarbij vaak niet alleen onnodig scherp, maar ook zeer op de persoon gericht en overschrijdt meerdere keren het betamelijke. Zo laat verweerder zich over de staande en zittende magistratuur uit in termen  als “geheim genootschap” (pg. 267 dossier) en “legistische satan” (pg. 89 dossier) en dreigt hij met wraking alsmede inzet van media en politiek om zijn standpunten door te drukken.

5.6   De raad leidt uit het dossier voorts af dat verweerder – kennelijk met het doel om algemene (politieke) aandacht te krijgen voor zijn eigen visie – stukken uit door hem behandelde zaken ter kennisgeving heeft verzonden aan derden die niet bij de betreffende zaak waren betrokken. Onder andere heeft verweerder in een strafzaak zijn bezwaarschrift tegen de dagvaarding ter kennis gebracht aan politieke partijen. Niet blijkt of daarvoor door de betreffende cliënt toestemming is verleend zodat naar het oordeel van de raad niet kan worden vastgesteld dat verweerder daarmee zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Verweerder mag processtukken uit een zaak echter enkel aan derden verstrekken indien dat het belang van zijn cliënt dient. Hij heeft bij de beoordeling ter zake een zelfstandige verantwoordelijkheid. Van een dergelijk belang van zijn cliënt is naar het oordeel van de raad niet gebleken zodat verweerders handelen ook in dit opzicht onzorgvuldig moet worden geacht.

5.7 Door te handelen als hierboven omschreven heeft verweerder in meerdere zaken zijn eigen en/of andersoortige belangen boven die van zijn cliënten gesteld en daarbij het individuele belang van zijn cliënten uit het oog verloren. Verweerder heeft evenmin de zorgvuldigheid betracht die een behoorlijk advocaat betaamt. Door zijn handelen heeft hij het vertrouwen in de advocatuur beschaamd. De raad zal het bezwaar derhalve gegrond verklaren.

5.8  Voor zover het bezwaar specifiek ziet op het schenden van de geheimhoudingsplicht door verweerder in de zaak met betrekking tot een machtiging gesloten plaatsing, zal dit onderdeel door de raad niet-ontvankelijk worden verklaard. De raad heeft daarover reeds in een afzonderlijke klachtprocedure (onder nummer 16-941/DH/RO) beslist.

6 MAATREGEL

6.1 De raad acht de maatregel van een voorwaardelijke schorsing passend en geboden. Verweerder is door de deken herhaaldelijk op zijn wijze van optreden aangesproken en er zijn meerdere formele bemiddelingsgesprekken belegd met de rechterlijke macht. Daarbij is aan verweerder aanvankelijk veel respijt gegund om zijn optreden aan te passen. Verweerder heeft tijdens die gesprekken steeds  te kennen gegeven dat hij begreep waar het om ging en dat hij zijn werkwijze zou veranderen. Uit het dossier blijkt evenwel dat hij na afloop van die gesprekken telkens weer de confrontatie heeft opgezocht en juist is verhard in zijn standpunten en optreden. Ook ter zitting van de raad heeft hij, nadat hij had meegedeeld dat zijn excuses jegens rechterlijke instanties en de deken nog steeds golden, zijn betoog weer op vergelijkbare voet voortgezet. Het is daarnaast de raad ambtshalve bekend dat verweerder bij gelegenheid van de behandeling van de klacht in de hiervoor onder 5.8 vermelde klachtprocedure de klager in die procedure beticht van voorliegen en leugenachtigheid. Herhaling is dan ook geenszins uit te sluiten. Met de op te leggen maatregel beoogt de raad dan ook verweerder in de toekomst van herhaling te weerhouden. Met het oog op het volledig voorwaardelijke karakter van de schorsing zal de raad evenwel bepalen dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot nihil.

7 KOSTENVEROORDELING

7.1  De raad ziet aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het bezwaar niet ontvankelijk voor zover dit betrekking heeft op schending van de geheimhoudingsplicht door verweerder in de zaak met betrekking tot het verzoek machtiging gesloten plaatsing (16-941/DH/RO);

-  verklaart het bezwaar voor het overige gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van veertien dagen, welke schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerder zich binnen een hierbij op twee jaar gestelde en heden ingaande proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging;

- bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot nihil;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, P.S. Kamminga, H.E. Meerman en M. Aukema, leden, bijgestaan door mr. A.M.T.A. Verhagen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2017.