ECLI:NL:TADRARL:2017:99 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-028

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:99
Datum uitspraak: 12-06-2017
Datum publicatie: 12-07-2017
Zaaknummer(s): 17-028
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Klaagster klaagt over de door verweerder verleende diensten. Deze waren onvoldoende en niet adequaat. Verweerder was bovendien niet of nauwelijks bereikbaar voor klaagster. Verweerder zond klaagster wel een forse nota maar heeft daar volgens dat haar niets voor gedaan. De raad oordeelt dat de klachten terecht zijn. Uit de vele e-mails blijkt dat verweerder slecht bereikbaar was. Na bestudering van het dossier heeft hij klaagster op geen enkele wijze geïnformeerd op zijn visie op de zaak en welke aanpak hij adviseerde. Zijn nota heeft hij zonder tijdregistratie opgesteld aan de hand van de stukken in het dossier. Verweerder heeft niet gehandeld zoals een van een redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Verweerder krijgt een voorwaardelijke schorsing van 8 weken en een bijzondere voorwaarde inhoudende dat hij een gedeelte van de door klaagster betaalde nota moet terug betalen.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 12 juni 2017

in de zaak 17-028

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 12 april 2016 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 5 januari 2017 met kenmerk 51/16/028, door de raad ontvangen op 9 januari 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 april 2017 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Van september 2013 tot juli 2014 heeft verweerder klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure.

2.2    Verweerder heeft klaagster op 12 augustus 2014 een declaratie voor zijn werkzaamheden gezonden tot een totaalbedrag van € 3.030,30. Op die declaratie heeft verweerder het door klaagster betaalde voorschot van € 3000 in mindering gebracht. Het restant heeft hij weg geboekt. Bij de declaratie is een specificatie van verweerders werkzaamheden gevoegd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij niet of nauwelijks bereikbaar was voor klaagster noch telefonisch noch per e-mail. Dit heeft nadelige gevolgen gehad voor de (in)boedelscheiding;

b)    verweerder heeft klaagster niet adequaat geadviseerd. Ondanks een nadrukkelijk verzoek van klaagster was verweerder niet aanwezig bij een afspraak tussen partijen;

c)    verweerder een bedrag van € 3000 in rekening heeft gebracht terwijl hij niets voor klaagster heeft gedaan. Hij heeft niet geadviseerd en is niet aanwezig geweest bij gesprekken. Ook heeft hij geen processtukken behoeven te maken.

4    VERWEER

Het verweer komt voor zover relevant voor de beoordeling van de klacht hierna bij de bespreking van de klachtonderdelen aan de orde.

5    BEOORDELING

5.1    Klaagster verwijt verweerder tekort geschoten te zijn in de dienstverlening aan haar. Volgens de vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dienen verweerders werkzaamheden te voldoen aan datgenen wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Uit de door klaagster overgelegde e-mails blijkt dat klaagster veel moeite moest doen om van verweerder een reactie te krijgen. In mei 2014 doet klaagster expliciet haar beklag hierover bij verweerder. Hij reageert daarop door te schrijven: “U hebt gelijk. U hoort van mij.” Ruim een week later heeft klaagster nog steeds geen bericht van verweerder ontvangen. Voorts heeft verweerder nagelaten klaagster een ‘spoorboekje’ te verschaffen van wat zij mocht verwachten en wanneer. Naar het oordeel van de raad is dit handelen van verweerder onprofessioneel. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3    Klaagster verwijt verweerder dat hij haar niet heeft adequaat bijgestaan. Hij heeft haar niet van advies gediend op het punt van de inboedelscheiding en is niet bij een afspraak tussen partijen daarover aanwezig geweest ondanks het uitdrukkelijke verzoek van klaagster. Daargelaten of dit laatste tot de taak van een advocaat moet worden gerekend is, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen, het (algemene) verwijt naar het oordeel van de raad terecht. Uit niets blijkt wat verweerder na zijn uitvoerige bestudering van het dossier aan klaagster heeft geadviseerd. Het door de wederpartij ingediend processtuk in reactie op het zogenaamde zelfstandige verzoek heeft hij zonder enig commentaar doorgestuurd aan klaagster. Ook heeft hij klaagster niet geadviseerd of bijgestaan bij de perikelen rond de (in)boedelscheiding. Dit gebrek aan optreden van verweerder strookt naar het oordeel van de raad niet met hetgeen van een redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Dit onderdeel van de klacht is gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.4    Verweerder heeft voor het eerst na de beëindiging van zijn werkzaamheden een declaratie aan klaagster gezonden voor die werkzaamheden. Ter zitting is gebleken dat verweerder achteraf aan de hand van het dossier de specificatie die bij de declaratie hoort, heeft gemaakt. Daarbij heeft hij algemene tijdsbestedingsnormen gehanteerd die bestaan voor het bestuderen van stukken per bladzijde. Dit is in strijd met hetgeen als professionele standaard binnen de advocatuur wordt gehanteerd nu aldus elke aansluiting bij de realiteit wordt gemist. Verweerder heeft immers niet, zoals gebruikelijk, telkens bijgehouden hoeveel tijd hij aan de werkzaamheden voor klaagster heeft besteed. Bovendien blijkt niet uit het dossier dat de gedeclareerde werkzaamheden ook daadwerkelijk zijn verricht. Verweerder heeft een groot aantal uren besteed aan het bestuderen van het aan hem overgedragen dossier. Van een weerslag van die bestudering is niet gebleken. Dit geldt eveneens voor de tijd die blijkens de specificatie besteed is aan de bestudering van het processtuk van de wederpartij. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder aan klaagster excessief gedeclareerd, althans heeft gepoogd van haar een betaling te verkrijgen die in geen verhouding tot de door verweerder verrichte inspanningen stond. Dit klachtonderdeel is eveneens gegrond.    

5.5    Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt voor de raad tot de conclusie dat de klacht in al haar onderdelen, zoals omschreven onder randnummer 3.1 hiervoor, gegrond is.

6    MAATREGEL

6.1    Het disciplinaire verleden van verweerder mede in aanmerking nemend acht de raad gezien de aard van de klachten de maatregel van een voorwaardelijke schorsing op zijn plaats. Daaraan verbindt de raad de volgende bijzondere voorwaarde. Verweerder dient binnen 4 weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een gedeelte van het door klaagster aan verweerder betaalde bedrag aan honorarium, bureaukosten en BTW terug te betalen en wel een bedrag dat de raad naar redelijkheid begroot op € 2.229,73.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van of € 50,00 aan reiskosten.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht gegrond;

-    legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van acht weken;

-     bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders zal bepalen op de grond dat verweerder binnen de hierna te vermelden proeftijd zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging dan wel op de grond dat verweerder zich niet heeft gehouden aan de hierna te noemen bijzondere voorwaarde;

-     bepaalt dat de bijzondere voorwaarde inhoudt dat verweerder binnen 4 weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een bedrag van EUR 2.229,73 aan klaagster op een door haar op te geven rekening betaalt en dat verweerder binnen 5 weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak bewijsstukken daarvan aan de deken zendt;

-      stelt de proeftijd op een periode van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt;

-     bepaalt dat de in artikel 8a, derde lid, van de Advocatenwet bedoelde termijn wordt verkort tot twee jaar;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van  € 50,00 aan klaagster;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus gewezen door mr. mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. J. A. Holsbrink, M.L.C.M. van Kalmthout, H.J.P. Robers, A.S.M. Zweerman, leden, bijgestaan door mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 juni 2017.

Griffier                                             Voorzitter

Verzonden d.d. 12 juni 2017.