ECLI:NL:TADRARL:2017:94 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-168

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:94
Datum uitspraak: 12-04-2017
Datum publicatie: 12-07-2017
Zaaknummer(s): 17-168
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De advocaat van de wederpartij heeft niet de grenzen van de haar toekomende vrijheid overschreden. De voorzitter kan vermeende afspraken over schikkingsvoorstellen niet vaststellen.  Er is sprake van diverse  contactmomenten met klager geweest, waarna een procedure in het belang van de cliente van verweerster noodzakelijk was . Klachten kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 12 april 2017

in de zaak 17-168

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 21 februari 2017 met kenmerk 2016 KNN145, door de raad ontvangen op 22 februari 2017.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    In 2009 heeft de rechtbank aan klager een alimentatieverplichting opgelegd ten behoeve van zijn ex-echtgenote, welke uitspraak in hoger beroep is bekrachtigd. In 2012 heeft de rechtbank de alimentatie ten laste van klager op nihil gesteld. Daarna is tussen klager en zijn ex-echtgenote een geschil ontstaan over haar pensioenaanspraken. Verweerster staat de ex-echtgenote van klager bij.

1.2    Bij brief van 5 april 2016 heeft klager aan verweerster diverse informatie over zijn pensioen verstrekt en zijn brief geëindigd met de zin: “Dus ophouden mij te sommeren en ik zou zeggen op naar de Rechtbank met dit verhaal.”

1.3    Op 31 mei 2016 is klager door verweerster gedagvaard om te verschijnen ter zitting van 20 juli 2016.

1.4    Bij brief van 31 mei 2016 heeft klager diverse stukken aan verweerster toegezonden en een schikkingsvoorstel gedaan. In reactie hierop heeft verweerster op 14 juni 2016 klager verzocht om aanvullende informatie en tevens aangegeven te zullen overleggen met haar cliënte om te komen tot een wellicht minnelijke oplossing van de kwestie en in dat geval daartoe een voorstel te doen. Op 8 en 11 juli 2016 hebben klager en verweerster over aanvullende gegevens gecorrespondeerd.

1.5    Bij verstekvonnis van 14 september 2016 heeft de rechtbank een deel van de vorderingen van de cliënte van verweerster toegewezen en klager veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de wederpartij. Op 21 september 2016 is het vonnis aan klager betekend.

1.6    Bij brief van 27 september 2016 heeft verweerster klager ingelicht over de laatste stand van zaken en een schikkingsvoorstel gedaan. Klager heeft daar niet op gereageerd.

1.7    Bij brief van 11 oktober 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    ondanks haar toezegging niet met een voorstel voor een minnelijke regeling te komen ter voorkoming van een procedure, terwijl klager de door haar per e-mail van 14 juni 2016 verzochte stukken heeft aangeleverd bij e-mails van 16 juni, 8 en 12 juli 2016;

b)    zonder enige waarschuwing in de overlegfase de procedure bij de rechtbank te starten en deze procedure voort te zetten. Klager heeft zich daardoor niet kunnen laten bijstaan door een advocaat waardoor hij door de rechtbank op 14 september 2016 bij verstek is veroordeeld, onder meer in de proceskosten;

c)    pas na het vonnis van de rechtbank bij brief van 27 september 2016 een voorstel voor een minnelijke regeling aan klager te doen en daarin onjuiste aantijgingen jegens klager te doen.

2.2    Volgens klager is hij als gevolg van dit onzorgvuldig handelen van verweerster in een zinloze procedure door de rechtbank ten onrechte veroordeeld en tevens in de proceskosten veroordeeld van € 625,05. Als gevolg van haar nalatigheid dient verweerster hem dat bedrag te vergoeden.

3    VERWEER

Ad klachtonderdelen a) tot en met  c)

3.1    Verweerster betwist de juistheid van de verwijten van klager. Tijdens een telefoongesprek met klager is slechts de wens uitgesproken dat partijen er onderling uit zouden kunnen komen, maar is door haar geen toezegging gedaan. Gelet op de houding van klager in de onderhavige procedure maar ook in eerder gevoerde procedures was geen zicht op de mogelijkheid van een minnelijke regeling met klager. Dit laatste blijkt ook uit de brief van klager van 5 april 2016 aan verweerster, waarin juist klager heeft aangestuurd op een gerechtelijke procedure. Omdat het daarna door klager op 31 mei 2016 gedane voorstel voor haar cliënte onacceptabel was, was het in het belang van haar cliënte noodzakelijk om een procedure te starten.

3.2    Dat klager, ondanks de mededeling in de dagvaarding over de verplichte procesvertegenwoordiging bij de rechtbank, ervoor heeft gekozen om geen advocaat in te schakelen en evenmin na het verstekvonnis alsnog verzet heeft laten aantekenen onder meer tegen de proceskostenveroordeling, kan verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten. Hangende de procedure heeft klager ook verder niet duidelijk gecommuniceerd. Verweerster heeft in die periode en totdat uitspraak is gedaan door de rechtbank vanwege de niet bereidwillige houding van klager geen aanleiding gezien om namens haar cliënte een voorstel te doen. Na de betekening van de uitspraak van de rechtbank van 14 september 2016 heeft verweerster namens haar cliënte bij brief van 27 september 2016 aan klager een redelijk voorstel gedaan. Klager heeft daarop gereageerd met indiening van de onderhavige klacht.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdelen a) en c)

4.2    De voorzitter is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de haar, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Dat verweerster op enig moment zou hebben toegezegd om namens haar cliënte met een schikkingsvoorstel te komen, kan de voorzitter, tegenover de betwisting daarvan door verweerster, niet vaststellen. Uit de overgelegde correspondentie is de voorzitter gebleken dat verweerster meermaals contact heeft gehad met klager, ook na betekening van de dagvaarding en voor de zittingsdatum. Dat het niet tot een minnelijke regeling is gekomen, noch voor, noch ná het vonnis van de rechtbank, kan verweerster echter niet worden verweten. Als partijdige belangenbehartiger wordt immers van haar verwacht dat zij de belangen van haar cliënte voorop stelt, niet de belangen van klager. Nu bij gebreke van voldoende onderbouwing met concrete feiten niet is gebleken dat verweerster met haar handelwijze de belangen van klager onnodig of onevenredig heeft geschaad of onjuiste beschuldigingen over of jegens klager heeft geuit, kan verweerster van haar handelen geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Daarmee oordeelt de voorzitter klachtonderdelen a) en c) kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster niet de grenzen van de haar toekomende vrijheid overschreden door namens haar cliënte een procedure jegens klager aan te spannen. Uit de toonzetting in de brief van 5 april 2016 van klager mocht verweerster naar het oordeel van de voorzitter afleiden dat schikken weinig kans van slagen zou hebben en dat, kennelijk ook voor klager, in een procedure het lopende geschil beslecht moest worden. Dat de dagvaarding onverwacht kwam, kan klager dan ook niet volhouden. Ook na betekening van de dagvaarding heeft verweerster diverse keren met klager gecorrespondeerd, wat niet tot een oplossing heeft geleid. Na 11 juli 2016 en hangende de procedure bij de rechtbank heeft klager kennelijk geen contact meer met verweerster opgenomen. Evenmin heeft verweerder zich in de procedure bij de rechtbank laten vertegenwoordigen, waardoor hij bij verstek is veroordeeld in de proceskosten van de wederpartij. Tevens is als onweersproken gebleken dat klager op het schikkingsvoorstel van 27 september 2016 van verweerster niet meer heeft gereageerd. Nu klager in elk geval in de dagvaarding had kunnen lezen dat een advocaat verplicht was voorgeschreven bij de rechtbankprocedure, kunnen de gevolgen van zijn handelwijze in deze niet aan verweerster worden verweten. Dat betekent dat de proceskosten ook voor zijn eigen rekening dienen te blijven.

4.4    Nu de overige verwijten van klager, tegenover de betwisting daarvan door verweerster, onvoldoende feitelijk zijn onderbouwd, is de voorzitter van oordeel dat verweerster als advocaat van de wederpartij van klager voldoende zorgvuldig te werk is gegaan. Daarmee oordeelt de voorzitter ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 12 april 2017.

griffier                                                  voorzitter

Verzonden d.d. 12 april 2017