ECLI:NL:TADRARL:2017:93 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-269

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:93
Datum uitspraak: 10-05-2017
Datum publicatie: 26-07-2017
Zaaknummer(s): 17-269
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzoeker is kennelijk niet ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek. Wraking niet tijdig gedaan nu het verzoek ziet op de gang van zaken tijdens de zitting en het wrakingsverzoek ruim twee weken na de zitting is gedaan.

Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad)

van 10 mei 2017

in de zaak 17-269

naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen tuchtrechters van de raad, ingediend door

verzoeker

tegen

voorzitter en leden in de samenstelling van de raad van 10 februari 2017

verweerders

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de raad is een klacht van verzoeker aanhangig met zaaknummer 16-682, hierna: ‘de hoofdzaak’. Op 10 februari 2017 is de klacht ter zitting behandeld. De klachtzaak wordt behandeld door de tuchtrechters mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, en mrs. N.H.M. Poort en P.S. van Zandbergen, leden.

1.2    Na de zitting van 10 februari 2017 heeft verzoeker per e-mailberichten van 12 en 19 februari 2017 de griffier verzocht om toezending van het proces-verbaal van de zitting. Op 22 februari 2017 is namens de voorzitter per e-mail aan verzoeker bericht dat het proces-verbaal gelijktijdig met de uitspraak, welke uitspraak tijdens de zitting is bepaald op 10 april 2017, zal worden verstrekt. In reactie daarop heeft verzoeker per e-mailbericht van 22 februari 2017 opnieuw verzocht om toezending van het proces-verbaal. Namens de voorzitter is de ontvangst van laatstgenoemde e-mail aan verzoeker bevestigd en verwezen naar de eerdere mededeling dat het proces-verbaal gelijktijdig met de uitspraak zal worden toegezonden.

1.3    Op 26 februari 2017 is ter griffie van de raad ingekomen het (voorwaardelijke) verzoekschrift van verzoeker waarin hij de wraking heeft verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde tuchtrechters indien hij het proces-verbaal niet voor 1 maart 2017 heeft ontvangen. Het wrakingsverzoek van verzoeker is onvoorwaardelijk geworden; het proces-verbaal is niet voor 1 maart 2017 aan verzoeker toegezonden. De tuchtrechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten.

1.4    De raad/wrakingskamer zal thans beslissen op het wrakingsverzoek van verzoeker jegens verweerders.

2    BEOORDELING VAN HET WRAKINGSVERZOEK

2.1    Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de tuchtrechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering zijn ingevolge artikel 47 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van de raad. In het - openbare - wrakingsprotocol van de raden van discipline zijn de procedurele uitgangspunten vastgelegd die de raden van discipline in acht nemen bij de toepassing van de wettelijke regels over wrakingsverzoeken.

2.2    Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift zijn gronden voor wraking van genoemde tuchtrechters weergegeven. Deze gronden komen in de kern op het volgende neer.

-    Verweerders hebben ter zitting geweigerd om de pleitnota van verzoeker in ontvangst te nemen waardoor deze niet in de beslissing wordt meegenomen;

-    Het is tegen de wet dat verweerders de stukken die na 27 januari 2017 (buiten de termijn van twee weken vóór de zitting) zijn ingediend wel hebben meegenomen;

-    De zaak is ter zitting vertraagd door mr. [K], verweerder in de hoofdzaak, waardoor er geen tijd meer was voor de getuigen. Er is uitvoerig ingegaan op de ingeleverde stukken; en

-    Mr. [K] heeft verweerders ter zitting misleid door ter zitting toe te zeggen alsnog het dossier en een gespecificeerde urenverantwoording aan verzoeker te doen toekomen en dit vervolgens te weigeren en niet te reageren.

2.3    Volgens vaste rechtspraak staat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter voorop, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. Hof van Discipline 18-05-2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:146).

2.4    De raad constateert dat de wrakingsgronden van verzoeker zien op de gang van zaken tijdens de zitting van 10 februari 2017. Nu het wrakingsverzoek van verzoeker eerst op 26 februari 2017 door de raad is ontvangen, meent de raad dat het wrakingsverzoek niet tijdig is gedaan. Immers, een wrakingsverzoek dient te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden die daaraan ten grondslag liggen verzoeker bekend zijn geworden. In dit geval betekent dat dus dat verzoeker verweerders tijdens dan wel kort na de zitting had kunnen en - teneinde tijdig te zijn - moeten wraken. De raad volgt verweerders in hun verweer dat het enkele feit dat verzoeker het proces-verbaal na de zitting (nog) niet heeft ontvangen, niet betekent dat hij niet eerder had kunnen wraken. Wat de gestelde misleiding van verweerders door mr. [K] betreft, geldt dat weliswaar gesteld zou kunnen worden dat de misleiding verzoeker pas later – na de zitting – bekend is geworden, doch dit raakt de houding van verweerders tijdens de zitting niet, hetgeen door verzoeker als zodanig overigens ook niet is gesteld. Als al sprake zou zijn van enige misleiding dan betreft dit een verwijt aan het adres van mr. [K]. Verzoeker heeft daarom geen belang bij dit klachtonderdeel.

2.5    De raad oordeelt verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.

2.6    Zelfs als verzoeker wel ontvankelijk zou zijn in zijn verzoek, dan oordeelt de raad de wraking van verzoeker kennelijk ongegrond. De door verzoeker tegen de genoemde tuchtrechters aangevoerde bezwaren, kunnen niet de conclusie dragen dat sprake zou zijn van enige partijdigheid van (een van de) verweerders. Verweerders hebben gemotiveerd toegelicht dat en waarom de stukken van na 27 januari 2017 aan het dossier zijn toegevoegd (juist ter voorkoming van een uitvoerige discussie ter zitting) en dat en waarom de door verzoeker aan het einde van de zitting aangeboden nieuwe pleitnota geweigerd is (niet alles uit die pleitnota was ter zitting door verzoeker bepleit en bovendien had verzoeker reeds een ‘Samenvatting pleidooi’ van zes pagina’s ingebracht en deze ter zitting toegelicht). De raad is niet gebleken van enig handelen in strijd met enige wet- of regelgeving door verweerders zoals verzoeker heeft gesteld en overigens niet nader heeft onderbouwd. Daarnaast hebben verweerders gemotiveerd betwist dat sprake was van enige storende of verwijtbare vertraging door mr. [K] en toegelicht dat klager zelf heeft afgezien van zijn verzoek om getuigen te doen horen. Ook dit biedt aldus geen grond voor een gerechtvaardigde twijfel aan de niet-vooringenomenheid van verweerders ten aanzien van de behandeling van de door verzoeker ingediende klacht.

2.7    Het verzoek tot wraking behelst ook voor het overige geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde tuchtrechters schade zou kunnen lijden. Het verzoek is daarom ook kennelijk ongegrond.

2.8    Gelet op het hiervoor overwogene moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

-     wijst het verzoek tot wraking af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter en mrs. A.D.G. Bakker en J.A. Holsbrink, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Roorda als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2017.

griffier                                                                                   voorzitter

Verzonden d.d. 10 mei 2017