ECLI:NL:TADRARL:2017:7 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-958

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:7
Datum uitspraak: 09-01-2017
Datum publicatie: 01-02-2017
Zaaknummer(s): 16-958
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzitter oordeelt de klacht over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Geen kennelijk valse en onjuiste informatie verstrekt in procedures tegen klaagster. Feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 9 januari 2017

in de zaak 16-958

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief met bijlagen van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland van 17 oktober 2016 met kenmerk K 15-DH02, door de raad ontvangen op 18 oktober 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    [Holding X] was enig aandeelhouder en bestuurder van [BV Y]. [Holding X] werd bestuurd door de heer [A] en hield via [BV Y] aandelen in diverse vennootschappen. Al deze vennootschappen samen vormden een vastgoedconcern (hierna: [het concern]) van de [familie C].

1.2    Klaagster wordt vertegenwoordigd door enig aandeelhouder en bestuurder mevrouw [B]. [B] is de dochter van [A].

1.3    Klaagster heeft eind 2011 aandelen overgenomen van [BV Y] in de besloten vennootschap Hotel Restaurant [BV Z].

1.4    Medio 2012 is [het concern] failliet gegaan.

1.5    De curatoren van [het concern] hebben in rechte vernietiging gevorderd van voornoemde aandelenovername door klaagster. Er zou sprake zijn van benadeling van schuldeisers (actio pauliana). De curatoren werden door verweerder bijgestaan.

1.6    Bij vonnis van 7 augustus 2013 heeft de rechtbank [plaatsnaam] de curatoren in het gelijk gesteld.

1.7    Klaagster heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

1.8    Korte tijd na het vonnis van de rechtbank is [BV Z] failliet verklaard.

1.9    Bij brief van 24 november 2015 heeft de [familie C] een klacht ingediend over verweerder bij de deken in het arrondissement [plaatsnaam]. Verweerder is tevens deken in het arrondissement [plaatsnaam]. De klacht is daarom doorgestuurd aan het Hof van Discipline. Het Hof heeft de klacht bij beslissing van 14 december 2015  voor vooronderzoek doorverwezen naar de deken in het arrondissement Gelderland.

1.10    De klacht van [familie C] ziet op het optreden van verweerder namens curatoren in meerdere procedures die in het kader van voornoemd faillissement van [het concern]  tegen (meerdere vennootschappen van) de familie aanhangig zijn gemaakt, waaronder tegen klaagster en [de Stichting] (een administratiekantoor van de familie). Tijdens het vooronderzoek heeft de deken bij brief van 7 maart 2016 de klachten gesplitst in de onderhavige klacht en de klacht van [de Stichting]. Laatstgenoemde klacht is bij de raad bekend onder zaaknummer 16-1097. De klacht van [de Stichting] blijft hier verder buiten beschouwing.

2    KLACHT

2.1    De klacht van klaagster houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door te handelen als hierna omschreven.

a)    Verweerder heeft de rechtbank verkeerd ingelicht over de financiële resultaten van [BV Z] in de periode 2004 tot en met 2011. Verweerder wist dat [BV Z] geen bijdrage zou leveren aan de boedel van [het concern] . [BV Z] was structureel verlieslatend.

b)    Verweerder heeft ten onrechte beweerd dat klaagster wist van het naderende faillissement van [het concern]. Verweerder heeft valse en onjuiste informatie verstrekt over de resultaten en ontwikkelingen van [het concern]. In strijd met de waarheid heeft verweerder gesteld dat het concern al jaren in financiële nood verkeerde.

c)    Verweerder heeft de rechtbank voorgelogen over de bedoelingen die de curatoren hadden met [BV Z]. Verweerder heeft de rechtbank de garantie gegeven dat de curatoren de exploitatie zouden voortzetten terwijl verweerder wist dat er geen potentiële kopers waren. Hierdoor is [BV Z] onnodig failliet verklaard. Uit r.o. 6.29 van het vonnis van de rechtbank blijkt dat verweerder de rechtbank onjuist en vals heeft geïnformeerd. Zo is later ook door een van de curatoren (mr. [naam]) in een andere procedure ter zitting van 1 maart 2016 toegegeven. Het gerechtshof heeft in een tussenarrest van 8 maart 2016 haar twijfels geuit over de motivering en de werkelijke reden van het opstarten van de actio-paulianaprocedure. Er is ook niets uit de boedel van [BV Z] aan [het concern] betaald.

d)    Verweerder heeft klaagster en haar familie ‘gecriminaliseerd’ en meegewerkt aan de ‘ontmanteling’ van [het concern] met als doel om de familie te vernietigen. Verweerder heeft in civiele procedures overleg gehad met het OM en bewust gebruik gemaakt van eenzijdige stukken uit het FIOD-dossier. Deze stukken zijn zonder hoor en wederhoor tot stand gekomen, evenals de door verweerder gebruikte eenzijdige faillissementsverslagen. Door gebruikmaking van deze stukken is een onjuist beeld van [familie C] geschetst.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt. 

3.1    Verweerder betwist dat hem in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Volgens verweerder is hij zijn handelingsvrijheid als advocaat van de wederpartij van klaagster niet te buiten gegaan. De rechtbank heeft de stellingen van verweerder en zijn cliënten gevolgd en de vorderingen toegewezen. Daaruit blijkt reeds dat verweerder de stellingen die hij destijds namens zijn cliënten op tafel heeft gelegd, redelijkerwijs kon innemen.

Ad klachtonderdeel a)

3.2    Verweerder betwist valse en onjuiste informatie naar voren te hebben gebracht ten aanzien van de financiële resultaten van [BV Z]. De standpunten van zijn cliënten werden gestaafd door onder meer een taxatierapport. De rechtbank heeft de betwistingen van klaagster, die zij thans herhaalt, reeds ondeugdelijk bevonden en terzijde gelegd. Verweerder verwijst naar r.o. 6.9 van het vonnis van de rechtbank.

Ad klachtonderdeel b)

3.3    Er zijn geen “zeer grove leugens” verstrekt over de negatieve financiële positie van [het concern]. Deze standpunten mocht verweerder namens zijn cliënten redelijkerwijs innemen. Deze standpunten waren voldoende onderbouwd en zijn door de rechtbank ook gevolgd, vergelijk r.o. 6.13 van het vonnis. Klaagster heeft – evenals tijdens de rechtbankprocedure – haar stelling op dit punt niet deugdelijk onderbouwd.

Ad klachtonderdeel c)

3.4    Verweerder betwist de rechtbank te hebben voorgelogen over de exploitatie van [BV Z] en te hebben gezegd dat de kopers voor [BV Z] in de rij stonden. Volgens verweerder konden curatoren op redelijke gronden menen dat [BV Z] – hoewel al jaren verlieslatend – met enige aanpassingen weer een gezonde onderneming kon worden. Dit standpunt is overgenomen en bevestigd door de rechtbank, zie r.o. 6.9 van voornoemd vonnis.

3.5    Uit r.o. 6.29 van datzelfde vonnis blijkt dat curatoren niet van plan waren [BV Z] te laten failleren zoals klaagster stelt. Verkoop aan een derde werd een reële optie geacht. Van een garantie tot verdere exploitatie was geen sprake en deze blijkt ook niet uit het vonnis. Klaagster heeft zich direct na het vonnis als bedrijfsleidster van [BV Z] ziek gemeld en alle crediteuren bericht dat betaling niet langer gegarandeerd was. Na aanstelling van een interim bestuurder bleek de financiële positie van [BV Z] zodanig verslechterd te zijn dat niet ontkomen werd aan surseance van betaling. Het niet uitkomen van de eerder uitgesproken verwachting tot verdere exploitatie is spijtig, doch kan verweerder niet verweten worden.

3.6    Mr. [naam] (curator) heeft in een andere zaak niet toegegeven dat verweerder de rechtbank onjuist en vals heeft geïnformeerd. Dit blijkt niet uit het proces-verbaal van de zitting op 1 maart 2016 waarop klaagster kennelijk doelt.

3.7    Het door klaagster genoemde tussenarrest van 8 maart 2016 heeft hier geen betekenis. Uit het eventueel afwijzen van de actio pauliana op de grond dat schuldeisers bij nader inzien niet zijn benadeeld, volgt niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

3.8    In tegenstelling tot wat klaagster stelt is er wel degelijk geld uit de boedel van [BV Z]  aan [het concern] betaald (verkoopopbrengst appartement en inventaris).

Ad klachtonderdeel d)

3.9    Verweerder betwist klaagster (en haar familie) te hebben ‘gecriminaliseerd’. Verweerder heeft geen overleg met het OM gehad. De processen-verbaal uit het FIOD-dossier heeft verweerder van zijn cliënten ontvangen. Hieruit bleken ernstige vermoedens die relevant waren voor de stellingnames van curatoren in de door hen geëntameerde procedure(s). Er was geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vermelde bevindingen. Verweerder mocht deze stukken aldus in de procedure inbrengen. Het was aan klaagster om een en ander gemotiveerd te betwisten hetgeen zij onvoldoende heeft gedaan (zie ook r.o. 6.14 van het vonnis). Klaagster jaagt een complottheorie na die niet op feiten berust.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    De klachtonderdelen a tot en met d zullen worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf. De klachtonderdelen a en b lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.3    Beide klachtonderdelen zien op het verwijt van klaagster dat verweerder de rechtbank bewust onjuist heeft ingelicht over a) de financiële resultaten van [BV Z] en b) de resultaten en ontwikkelingen van [het concern]  en de wetenschap van klaagster daarover. Verweerder heeft de stellingen van klaagster gemotiveerd betwist. Door klaagster zijn geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die het verwijt van klaagster aan het adres van verweerder onderbouwen, temeer niet nu het door verweerder aangehaalde vonnis van de rechtbank veeleer in een richting wijst die tegengesteld is aan hetgeen klaagster thans stelt. Die onderbouwing had wel op klaagsters weg gelegen.

4.4    Aldus is niet aan de voorzitter gebleken dat de door verweerder geponeerde feiten (a) onjuist waren en (b) dat verweerder - ten tijde van dat poneren - van die onjuistheid wist of redelijkerwijs kon weten. Hierbij dient in het oog te worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn/haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.5    Aldus is niet gebleken dat verweerder de grenzen van de vrijheid die hem als raadsman van de curatoren toekwam, heeft overschreden. Voor zover klaagster zich thans benadeeld voelt doordat zij (de) procedure(s) tegen de cliënten van verweerder heeft verloren, is ook dat geen grond om verweerder daarvan enig verwijt te maken. Dat leidt daarom niet tot een ander oordeel.

4.6    De verwijten van klaagster moeten op grond van het voorgaande, wat de klachtonderdelen a en b aangaat, kennelijk ongegrond worden geoordeeld.

Ad klachtonderdeel c)

4.7    Verweerder heeft de stelling van klaagster dat hij de rechtbank heeft voorgelogen over de bedoelingen van curatoren met (de exploitatie van) [BV Z]  gemotiveerd betwist. Klaagster heeft evenmin nadere feiten of omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van haar verwijten op dit punt. Meer concreet heeft klaagster niet duidelijk gemaakt door welke (citaten uit) stukken of passages haar stellingen worden onderbouwd.

4.8    De juistheid van genoemde stellingen van klaagster en de gegrondheid van de klacht is daarmee niet komen vast te staan. Dat leidt ertoe dat de voorzitter ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond zal verklaren.

Ad klachtonderdeel d)

4.9    Op grond van de gemotiveerde betwisting van verweerder en het niet, althans onvoldoende, feitelijk nader onderbouwen door klaagster van de gestelde ‘criminalisering’, valt niet  in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt.

4.10    Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerster als partijdige belangenbehartiger de stellingen en feiten namens zijn cliënten in de procedures aanvoeren zoals hij dat heeft gedaan. Ook hierbij dient in het oog te worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn/haar cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.11    In zijn algemeenheid hoeft de advocaat niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënten wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Dit is alleen anders indien de advocaat zich bedient van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.12    Verweerder heeft aangegeven de betreffende stukken van zijn cliënten te hebben ontvangen en dat er geen aanleiding was om aan de juistheid hiervan te twijfelen. De stukken waren relevant voor de te voeren gerechtelijke procedure. Door deze stukken in de procedure in te brengen heeft verweerder gehandeld zoals een partijdig advocaat van de wederpartij mag en wellicht zelfs dient te handelen. Dat het eenzijdige stukken betrof die zonder hoor en wederhoor tot stand zijn gekomen, doet daaraan niet af. Klaagster heeft in de procedure bovendien de gelegenheid gehad om de inhoud gemotiveerd te betwisten.

4.13    Niet aannemelijk is gemaakt dat verweerder gebruik heeft gemaakt van ongeoorloofde middelen of dat sprake is van een onevenredig nadeel van klaagster. Het zich gecriminaliseerd voelen is daarvoor, in het licht van het bovenstaande onvoldoende.

4.14    Ook dit klachtonderdeel wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 9 januari 2017.

griffier    voorzitter