ECLI:NL:TADRARL:2017:39 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-1107

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:39
Datum uitspraak: 30-01-2017
Datum publicatie: 23-03-2017
Zaaknummer(s): 16-1107
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: klacht over optreden advocaat wederpartij in familiezaken. De voorzitter oordeelt de klacht kennelijk ongegrond, omdat de advocaat binnen de grenzen van de hem toekomende vrijheid om namens zijn cliënte op te treden, is gebleven.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 30 januari 2017

in de zaak 16-1107

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland  van 28 november 2016 met kenmerk 2016 KNN060, door de raad ontvangen op 30 november 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    De rechtbank heeft klager vervangende toestemming verleend tot erkenning van de uit zijn relatie met mevrouw X. geboren dochter, naar aanleiding waarvan klager op 25 april 2005 zijn minderjarige dochter heeft erkend.

1.2    Klager heeft daarna verschillende procedures gestart jegens mevrouw X., onder meer om ouderlijk gezag over de dochter te krijgen alsmede om een omgangsregeling met zijn dochter te bewerkstelligen. In 2015 heeft klager een verklaring voor recht gevorderd dat in deze procedures met mevrouw X. zijn rechten als vader zouden zijn geschonden.

1.3    Mevrouw X. werd aanvankelijk in die procedures van klager bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder. Sinds 2012 behartigt verweerder de belangen van mevrouw X.

1.4    Op 18 augustus 2015 heeft in de verklaring voor recht-procedure een zitting bij de rechtbank [naam], locatie [plaats], plaatsgevonden. Klager is verschenen, bijgestaan door zijn toenmalige advocaat. Verweerder is namens zijn cliënte verschenen.

1.5    Van deze zitting is proces-verbaal gemaakt. Daarin staat onder meer dat er door de rechter nota van wordt genomen dat de advocaat van de man toezegt dat er niets door klager wordt opgenomen. Tevens staat in het proces-verbaal:

“[Klager] voert steeds procedures tegen mevrouw [X]. [Klager] heeft alle raadsheren van het gerechtshof gewraakt. Er loopt nog een cassatieprocedure. Ook heeft de man een klacht ingediend tegen mevrouw [F]. In die procedure wil [klager] mevrouw [X] en haar nieuwe partner als getuige horen. Het is de levensvervulling van [klager] om procedures te voeren. Mevrouw [X] en het kind zijn het slachtoffer daarbij. (…) Deze procedure is juridische stalking. Daarom moet er een proceskostenveroordeling volgen. [Klager] procedeert iedere keer op toevoeging. [Klager] heeft zelfs een cassatieadvocaat. Mevrouw [X] moet haar eigen procedures betalen.” (afkortingen- voorzitter)

1.6    Bij vonnis van 21 oktober 2015 heeft de rechtbank  de vordering van klager afgewezen en klager in de proceskosten veroordeeld, daartoe overwegende:

“Hoewel het in deze procedure een familierechtelijke aangelegenheid betreft ziet de rechtbank aanleiding om [klager] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te veroordelen. Daarvoor is redengevend dat enerzijds [klager] weliswaar geacht kan worden in de zin van artikel 3:303 BW een voldoende belang bij zijn rechtsvordering te hebben, maar dat het anderzijds toch niet in de rede lag – en een ongerechtvaardigde belasting van [mevrouw X] vormt – om aan de veelheid aan vanaf 2004 reeds op initiatief van [klager] aanhangig gemaakte procedures, deze procedure nog toe te voegen. De rechtbank ziet gelet op de achtergronden van deze zaak en de ingrijpende gevolgen die de in het verleden op de verzoeken van [klager] genomen beslissingen (ook) op zijn leven hebben gehad, echter (nog) geen aanleiding om [klager] in de integrale kosten te veroordelen. De rechtbank zal het liquidatietarief in acht nemen.” (afkortingen-voorzitter)

1.7    Bij brief van 9 mei 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    tijdens de zitting op 18 augustus 2015 bij de rechtbank een onzuivere rechtsgang te veroorzaken en zijn eigen belang boven het belang van de minderjarige dochter van klager te stellen, met als gevolg zichtbaar toegenomen psychische schade bij de dochter;

b)    in strijd met de Wet Jeugdzorg en artikel 8 EVRM te stellen dat klager ten onrechte gebruik maakt van zijn recht om te procederen in het belang van zijn minderjarige dochter, terwijl verweerder zelf misbruik maakt van de procesregels:

i.    door in de verklaring voor recht-procedure het onderzoeksrapport uit 2014 van de deskundige in de omgangsprocedure te betrekken, te weten in de niet-omgangsprocedure,

ii.    door tijdens de zitting van 18 augustus 2015 het woord te voeren namens de afwezige mevrouw X. waardoor welbewust werd voorkomen dat mevrouw X zou kunnen worden geconfronteerd met haar eerdere onjuiste uitspraken tegenover de rechter;

iii.    door juridisch onjuiste uitspraken te doen over het verbod om geluidsopnames tijdens de zitting van 18 augustus 2015 te mogen maken;

iv.    door voortdurend gebruik te maken van vertragingstactieken en systematisch ondermijnen van de juistheid van bewijzen van klager;

c)    niet in belang van de minderjarige dochter van klager te handelen en haar te beschermen, maar in zijn eigen belang misbruik te maken van de positie en omstandigheden van de dochter om zijn eigen onjuiste verklaringen, alsmede van zijn voorganger, te verhullen;

d)    zich onheus en grievend uit te laten over klager en over de minderjarige dochter, onder meer door:

I.    tijdens de zitting op 18 augustus 2015 op spottende wijze te praten over het voeren van procedures door klager als zijnde diens levensvervulling en als zijnde obsessief;

II.    kind-onvriendelijke verklaringen te geven met betrekking tot zijn dochter zonder rekening te houden met haar geestelijk en lichamelijk welbevinden.

3    VERWEER

3.1    Verweerder betwist tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. Volgens hem dienen de verwijten van klager over ‘onzuivere rechtsgang’, ‘eigen belangen van verweerder’ en over ‘onjuiste verklaringen’ reeds als onvoldoende concreet en niet onderbouwd te worden afgewezen.

3.2    Klager is ruim 10 jaar tegen de cliënte van verweerder aan het procederen. In die procedures heeft verweerder haar als partijdig advocaat bijgestaan, zonder daarbij de redelijke belangen van klager en de belangen van de minderjarige dochter van partijen te negeren of te beschadigen.

3.3    Verweerder herkent zich verder niet in het beeld dat klager van hem schetst. Voor zover hij al een onjuiste voorstelling van zaken zou hebben gegeven waardoor de goede procesorde zou zijn geschonden, dan had een rechter hem daarop aangesproken, dan wel had de advocaat van klager zich daarover kunnen beklagen. Daarvan is geen sprake geweest.

3.4    Het stond verweerder vrij, en hij was daartoe ook in het belang van zijn cliënte gehouden, om het deskundigenbericht, zoals opgesteld op verzoek van het gerechtshof [naam] in de omgangsprocedure in 2013, in te brengen in de verklaring voor recht-procedure. Juist door dat rapport kreeg de rechter een neutraal beeld van de tussen partijen spelende (omgangs-) problematiek.

3.5    Gelet op de omstandigheid dat klager tijdens diverse eerdere zittingen met verweerder en zijn cliënte geluidsopnamen had gemaakt zonder voorafgaande toestemming van verweerder of van de rechter en klager daarmee tevens in strijd met artikel 3.4.1. van de Landelijke Persrichtlijn handelde, mocht verweerder daarnaar vragen bij aanvang van de zitting op 18 augustus 2015. Zoals blijkt uit het proces-verbaal was het maken van geluidsopnames niet toegestaan nadat aan de rechter was verzekerd door de advocaat van klager dat er geen opnames werden gemaakt. Verweerder ziet niet in op welke wijze hij aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Naar het oordeel van de voorzitter blijken de verwijten in dit klachtonderdeel niet uit de stukken en zijn deze ook onvoldoende onderbouwd door klager. Dat verweerder een ‘onzuivere rechtsgang’ zou kunnen worden verweten, strookt ook in het geheel niet met het vonnis van de rechtbank van 21 oktober 2015 in de verklaring voor recht-procedure. In afwijking van de gebruikelijke gang van zaken in familierechtelijke aangelegenheden heeft de rechtbank klager zelfs - na afwijzing van zijn vordering - in de proceskosten veroordeeld wegens de veelheid van door hem vanaf 2004 aanhangig gemaakte procedures, met daardoor een ongerechtvaardigde belasting voor mevrouw X. Andere feiten of omstandigheden waarom verweerder een onzuivere rechtsgang zou hebben veroorzaakt, zijn niet gesteld of gebleken.

4.3    Nu de feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, wordt dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond geoordeeld.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Uit de stukken is de voorzitter niet gebleken en de verwijten zijn ook onvoldoende door klager onderbouwd, dat verweerder klager zou hebben verweten dat hij geen recht had om te procederen in het belang van zijn dochter. Evenmin blijkt uit de stukken dat verweerder op enigerlei wijze misbruik heeft gemaakt van de procesregels. Niet valt in te zien in welke zin verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt door namens zijn cliënte in de verklaring voor recht-procedure een deskundigenrapport in te brengen uit een eerdere procedure tussen dezelfde partijen. Naar het verdere oordeel van de voorzitter moest verweerder, als partijdige belangenbehartiger van zijn cliënte, de stellingen aanvoeren en het deskundigenrapport overleggen zoals hij heeft gedaan. Het is voorts aan de advocaat om in overleg met zijn cliënte te bepalen of de cliënte mee zal gaan naar de zitting of niet. Niet is gebleken van een verschijningsplicht van partijen.   Wat betreft het verwijt van klager over de toelaatbaarheid van geluidsopnames ter zitting is de voorzitter van oordeel dat de uitspraken waarnaar klager verwijst, betrekking hebben op geheel andere gevallen, zodat die als niet ter zake doend buiten beschouwing blijven. Niet valt in te zien dat dat verzoek van verweerder tuchtrechtelijke verwijtbaar is, te meer niet nu daarover blijkens het proces-verbaal van de zitting van 18 augustus 2015 gesproken is en de advocaat van klager heeft toegezegd dat er niets door klager zou worden opgenomen.

4.5    Op grond hiervan is de voorzitter niet gebleken dat verweerder met zijn handelwijze de hem toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij heeft overschreden; daartoe is door klager onvoldoende gesteld. Op grond van het vorenstaande acht de voorzitter dit klachtonderdeel eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.6    De voorzitter volgt klager niet in zijn verwijt dat verweerder niet heeft gehandeld in het belang van de minderjarige dochter maar zijn eigen belang voorop heeft gesteld. Dat blijkt niet uit de stukken en is ook niet voldoende onderbouwd door klager. Ten aanzien van de stukken die de deken - volgens klager ten onrechte - niet aan het procesdossier heeft toegevoegd , wijst de voorzitter er op dat uit klagers omschrijving daarvan in zijn brief van 18 juli 2016 blijkt dat het gaat om verklaringen en rapportages die in eerdere procedures zijn gedaan dan wel zijn overgelegd en zoverre destijds een rol hebben gespeeld. Dat verweerder daarbij was betrokken, is de voorzitter niet gebleken. De rechter heeft destijds geoordeeld. Voor zover klager mocht menen dat er onjuiste beslissingen zijn genomen omdat er van onjuiste gegevens, rapporten of verklaringen van verweerder en diens cliënte is uitgegaan, dan had het op de weg van klager en zijn advocaat gelegen om daartegen op te komen. De voorzitter kan daarom het niet bij de stukken betrekken door de deken van de betreffende producties billijken en ziet geen reden om deze alsnog te laten inbrengen. Voor zover klager zich thans benadeeld voelt door de uitspraken in de verschillende procedures, is ook dat geen grond om verweerder daarvan een verwijt te maken. Dat verweerder psychische schade en mishandeling in stand houdt ‘als gevolg van de gevolgen van onjuiste verklaringen en van het afdekken daarvan’, ook van zijn voorganger, is de voorzitter evenmin gebleken. Daarmee oordeelt de voorzitter ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.7    Klager verwijt in dit klachtonderdeel dat verweerder zich onheus en grievend heeft uitgelaten tijdens de zitting van 18 augustus 2015 over klager en over de minderjarige dochter. Verweerder heeft deze stelling van klager gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken van onheuse of grievende uitlating door verweerder. De voorzitter wijst daarbij ook op de context waarin verweerder de vermeend kwetsende uitspraken over klager heeft gedaan, zoals blijkt uit het proces-verbaal. Omdat door klager geen nadere feiten of omstandigheden zijn gesteld en evenmin naderzins gebleken zijn, die het verwijt van klager aannemelijk maken, zal de voorzitter ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 30 januari 2017.

griffier                                                  voorzitter