ECLI:NL:TADRARL:2017:38 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-1122

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:38
Datum uitspraak: 01-02-2017
Datum publicatie: 23-03-2017
Zaaknummer(s): 16-1122
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Eigen advocaat heeft op zorgvuldige en deskundige wijze binnen de grenzen van de opdracht gehandeld in het belang van klaagster. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 1 februari 2017

in de zaak 16-1122

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement  Noord-Nederland van 1 december 2016 met kenmerk 2016 KNN086, door de raad ontvangen op 5 december 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster trad sinds medio 2016 op als opvolgend advocaat van klaagster in een procedure tegen een gemeente ter verkrijging van een bijstandsuitkering, die zij gedurende zeven maanden niet had ontvangen. 

1.2    Op 15 juni 2016 heeft een eerste bespreking plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster. Verweerster heeft het betreffende dossier bij de gemeente opgevraagd en in afwachting daarvan diezelfde dag aan de gemeente verzocht om de voor 16 juni 2016 geplande hoorzitting uit te stellen.

1.3    Verweerster heeft daarna het dossier van de gemeente ontvangen en een nieuwe datum voor de hoorzitting is vastgesteld op 23 juni 2016 om 10:00 uur.

1.4    Op 21 juni 2016 hebben verweerster en klaagster de zaak inhoudelijk besproken.

1.5    De gemeente heeft verweerster kort daarna telefonisch verzocht om nadere informatie van klaagster ten behoeve van de hoorzitting. Verweerster heeft met de gemeente afgesproken dat die nadere informatie - al dan niet na de hoorzitting - aangeleverd zou worden.

1.6    In de periode van 21 juni 2016 -  23 juni 2016 16:02 uur hebben klaagster en verweerster elkaar e-mails gestuurd over de door de gemeente opgevraagde stukken, de vermeende leugens van de gemeente en het al dan niet doorgang laten vinden van de op 23 juni 2016 om 10:00 uur geplande hoorzitting.

1.7    Klaagster geeft aan dat zij op 23 juni 2016 nog een e-mail van verweerster heeft ontvangen maar pas om 11:18 uur, terwijl verweerster meldt dat zij aan klaagster een e-mail heeft gestuurd om 09:31 uur. In deze e-mail staat:

“Omdat ik u telefonisch niet te pakken krijg en ik geen mail meer van u heb ontvangen, ga ik zo wel naar de hoorzitting. Ik ben van oordeel dat dat voor uw recht op een uitkering het beste is. Wel zal ik nadrukkelijk aangeven dat u het recht wilt behouden om een tweede hoorzitting te houden als er nog weer nadere vragen zijn. Ik zie u dan om 11:15 uur.”

1.8    Verweerster heeft op 23 juni 2016 om 10:00 uur de hoorzitting buiten aanwezigheid van klaagster bijgewoond.

1.9    Na de hoorzitting heeft de gemeente bij brief van 23 juni 2016 aan verweerster laten weten dat nog tot uiterlijk 8 juli 2016 aanvullende bewijsstukken namens klaagster mogen worden ingeleverd en dat de beslistermijn over de verstrekking van de uitkering aan klaagster wordt opgeschort tot de ontvangst van die nadere informatie.

1.10    Klaagster heeft haar opdracht bij verweerster ingetrokken. Per e-mail van 27 juni 2016 om 12:01 uur heeft verweerster de sluiting van het dossier aan klaagster bevestigd.

1.11    Bij ongedateerde brief, door de deken ontvangen op 30 juni 2016, heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

niet te handelen zoals klaagster haar heeft opgedragen door te weigeren bepaalde informatie van klaagster aan de gemeente door te geven en door zonder instemming van klaagster de hoorzitting van de gemeente bij te wonen.

2.2    Ter toelichting hierop stelt klaagster dat verweerster heeft geweigerd om de gemeente te wijzen op de door klaagster geconstateerde onregelmatigheden die bij de aanvraag van de bijstandsuitkering zijn voorgevallen. Ondanks het feit dat klaagster uitdrukkelijk geen toestemming heeft gegeven aan verweerster, maar juist per e-mail aan verweerster had laten weten uitstel van de hoorzitting nodig te achten nadat de gemeente twee dagen voor de zitting ineens nieuwe gegevens van haar had opgevraagd, heeft verweerster de hoorzitting op 23 juni 2016 toch bijgewoond. Door tegen haar instructies in te handelen, heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld jegens klaagster.

3    VERWEER

3.1    Tijdens de eerste bespreking op 21 juni 2016 heeft zij klaagster uitgelegd dat als klaagster wilde dat verweerster de zaak zou doen, zij dat op haar deskundige manier zou doen en dus anders dan haar voorganger. Prioriteit voor verweerster was om zo snel mogelijk een bijstandsuitkering voor klaagster te verkrijgen die al maandenlang geen geld kreeg. Uit het dossier kwam voor verweerster naar voren dat de gemeente deels terechte en deels onterechte vragen stelde, maar duidelijk was dat meer informatie, met name over de vermogenspositie van klaagster, moest worden verstrekt voordat de gemeente tot het verstrekken van een uitkering over zou gaan. Verweerster heeft klaagster duidelijk en meermaals laten weten haar niet bij te staan bij het doen van aangifte tegen medewerkers van de gemeente of door het voeren van kansloze juridische procedures. Wat haar betreft was van onregelmatigheden aan de zijde van de gemeente geen sprake. Klaagster heeft haar opdracht daarna niet ingetrokken, zodat verweerster haar werkzaamheden voor klaagster is gestart.

3.2    Tijdens diezelfde eerste bespreking is met klaagster ook afgesproken dat verweerster op 23 juni 2016 om 10:00 uur namens klaagster naar de hoorzitting zou gaan; klaagster wilde dat zelf niet. Daarna zou klaagster om 11:15 uur bij verweerster op kantoor komen om bij te praten. Na de bespreking op 21 juni 2016 werd verweerster gebeld door een gemeentemedewerker die liet weten dat er nog onduidelijkheden over het vermogen van klaagster bestonden en deze vroeg verweerster op een aantal onderdelen nog terug te komen tijdens de hoorzitting. Daarna ontspon zich een mailwisseling met klaagster die de hoorzitting wilde uitstellen, terwijl verweerster heeft geprobeerd om haar ervan te overtuigen dat zij er wel namens klaagster heen moest gaan om haar belangen te behartigen. Omdat verweerster klaagster in de vroege ochtend voor de zitting op 23 juni 2016 tot twee keer toe telefonisch niet te pakken kreeg en zij niet meer op haar e-mail reageerde van 09:31 uur, heeft verweerster in het belang van klaagster besloten om naar de hoorzitting te gaan om in gesprek met de gemeente te komen. De belangen van klaagster zijn daardoor bovendien niet geschaad omdat de gemeente al de mogelijkheid had gegeven om daarna nog stukken in te dienen. Bovendien was een tweede hoorzitting altijd nog mogelijk. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake geweest, aldus verweerster.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat een advocaat de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak. De verhouding tussen de advocaat, als opdrachtnemer, en de cliënt, als opdrachtgever, (op grond van artikel 7:402 lid 1 BW) brengt mee dat de advocaat in beginsel gehouden is de instructies van zijn cliënt op te volgen. Indien de advocaat uitvoering van een instructie van zijn cliënt onverenigbaar acht met de op hem rustende verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden, en dit verschil van mening niet in onderling overleg kan worden opgelost, dan kan de advocaat niet zijn eigen wil doorzetten, maar dient hij zich uit de zaak terug te trekken (aldus artikel 7:402 lid 2 BW en de daarmee strokende gedragsregel 9 lid 2).

4.2    Naar het oordeel van de voorzitter valt niet in te zien dat verweerster door te handelen als zij heeft gedaan voor klaagster een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Zij heeft klaagster duidelijk gewezen op haar werkwijze bij behandeling van dit soort zaken en haar deskundigheid daarin. Uit het dossier komt ook naar voren dat dit voor verweerster betekende dat zij niet bereid was om vermeende onregelmatigheden richting de gemeente te benoemen of zinloos te procederen. Indien klaagster het daarmee niet eens was geweest, had zij de opdracht bij verweerster kunnen weghalen. Dat heeft zij echter niet gedaan.

4.3    Evenmin treft verweerster een tuchtrechtelijk verwijt doordat zij namens klaagster naar de hoorzitting is gegaan. Gebleken is dat verweerster, nadat het haar niet meer was gelukt om klaagster kort voor de hoorzitting op 23 juni 2016 te spreken om uitsluitsel te krijgen over het al dan niet bijwonen van de hoorzitting, heeft besloten om in die omstandigheden als haar belangenbehartiger de hoorzitting toch bij te wonen. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster, en moest verweerster, die keuze ook maken en dat heeft zij zorgvuldig en deskundig gedaan. Daar komt nog bij dat de belangen van klaagster daardoor in geen enkel opzicht konden worden (en ook niet zijn) geschaad. Nu klaagster voor het overige heeft nagelaten om haar verwijt over de dienstverlening van verweerster met concrete feiten te onderbouwen, zal de klacht kennelijk ongegrond verklaard worden.

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 1 februari 2017.

griffier                                                                    voorzitter