ECLI:NL:TADRARL:2017:36 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-517

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2017:36
Datum uitspraak: 30-01-2017
Datum publicatie: 22-03-2017
Zaaknummer(s): 16-517
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ontvankelijkheid van beide klagers. Niet is gebleken dat de advocaat van de wederpartij een apert onjuist advies heeft gegeven aan haar cliënte. Interpretatie van een artikel voorbehouden aan civiele rechter. Evenmin gebleken dan feitelijke onjuistheden van verweerster bij verweer. Klacht ongegrond.

Beslissing van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 30 januari 2017

in de zaak 16-517

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 8 januari 2016, aangevuld bij brieven van 23 januari 2016, 23 maart 2016 en 2 mei 2016, hebben klagers bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 2 juni 2016 met kenmerk K 16/03, door de raad ontvangen op 3 juni 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 december 2016 in aanwezigheid van klager en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klaagster is eigenaar van één van de vier appartementen in een flatgebouw in [plaats]. Klager, haar echtgenoot, onderhoudt namens klaagster de contacten met de Vereniging van Eigenaars (hierna verder: de VvE) en vertegenwoordigt haar in de vergadering van eigenaars.

2.2    De beheerder van de VvE van het gebouw waar het appartement van klaagster deel van uitmaakt (hierna: de beheerder), heeft op 9 oktober 2015 aan verweerster een vraag voorgelegd over de interpretatie van artikel 35 uit het Modelreglement bij Splitsing in Appartementsrechten van november 1983. Artikel 35 luidt:

“lid 1: Indien een appartementsrecht aan meer eigenaars toekomt zullen dezen hun stemrecht in de vergadering slechts kunnen uitoefenen door middel van één hunner of van een derde, daartoe schriftelijk aangewezen.”

2.3    Bij e-mail van 12 oktober 2015 heeft verweerster, ter vervanging van haar kantoorgenoot, aan de beheerder laten weten dat indien twee van drie eigenaren van een appartementsrecht hun stemrecht in een VvE- vergadering willen uitoefenen, er geen verplichting voor de derde eigenaar bestaat om een schriftelijke machtiging af te geven, nu de geldende splitsingsakte geen afwijkende bepaling van artikel 35 bevat. 

2.4    De beheerder heeft deze e-mail van verweerster aan alle appartementseigenaren, waaronder klaagster, doorgestuurd. 

2.5    Daarop is een e-mailwisseling tussen klagers en de beheerder en klagers en verweerster gevolgd over de juridische interpretatie van artikel 35.

2.6    In de e-mail van 26 oktober 2015 aan klager laat de beheerder weten geen directe partij binnen de VvE te zijn en dat het vooral aan de andere eigenaren is om de vertegenwoordiging te regelen, dan wel dat voor een bindende uitspraak de rechter zal moeten worden ingeschakeld.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    inhoudelijk een onjuist en zinloos advies te hebben uitgebracht op 12 oktober 2015 en daarin ook nog te blijven volharden na de e-mails van klagers daarover;

b)    in deze klachtzaak in haar brief aan de deken van 1 maart 2016 twee aantoonbaar onjuiste feiten te stellen namelijk 1) dat haar standpunt door de beheerder met de VvE is besproken, terwijl de laatste vergadering van de VvE op 5 oktober 2015 heeft plaatsgevonden en 2) dat haar standpunt niet van invloed is geweest op de besluitvorming binnen de VvE, terwijl de besluitvorming over dit onderwerp nooit heeft plaatsgevonden.

3.2    Ter onderbouwing van klachtonderdeel a) stellen klagers dat het onjuiste advies van verweerster, dat door de beheerder als bepalend is opgedrongen aan de VvE, in de toekomst gevolgen kan hebben voor het persoonlijk belang van klaagster en van de VvE, omdat daardoor binnen de VvE de besluitvorming stil kan vallen, interne conflicten kunnen ontstaan met bijbehorende procedures en kosten. Dat haar advies juridisch onhoudbaar is blijkt volgens klagers uit de e-mail van 16 november 2015 van mr. [K] dat in cc ook aan professor [V] is gezonden. Door ook nog te volharden in haar onjuiste standpunt, terwijl haar cliënte bovendien geen partij in deze kwestie is met de VvE, brengt zij onnodig nadeel toe aan klagers en de VvE.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Volgens verweerster ziet dit verwijt enkel op de juridische interpretatie van artikel 35 van het Modelreglement en leent dit geschil zich niet voor tuchtrechtelijke toetsing. Indien haar advies in de toekomst tot een geschil leidt binnen de VvE staat het klagers vrij om naar de rechter te gaan.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Verweerster betwist dat zij onjuiste feiten heeft genoemd in haar verweer bij de deken. Ter zitting heeft zij verklaard dat haar cliënte / de beheerder haar had laten weten dat haar advies op de eerstvolgende vergadering van de VvE zou worden besproken. Tevens had de beheerder haar toen laten weten dat de situatie over het stemrecht - waarbij één eigenaar namens de twee andere gezamenlijke eigenaren had gestemd zonder volmacht - zich in een eerdere vergadering al had voorgedaan, maar dat die stem niet doorslaggevend was geweest voor het agendapunt waarover werd gestemd.

4.3    Verweerster betwist dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. 

5    BEOORDELING

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klagers

5.1    De raad stelt voorop dat de Advocatenwet niet een klachtrecht in het leven heeft geroepen voor een ieder, doch slechts voor diegene die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang getroffen is of kan worden getroffen.

5.2    Naar het oordeel van de raad heeft klaagster als appartementseigenaar een persoonlijk belang bij de onderhavige klacht. Ook klager heeft naar het oordeel van de raad, als in gemeenschap van goederen met klaagster gehuwde echtgenoot en als haar gemachtigde in de VvE-vergaderingen, een afgeleid belang bij de klacht.

5.3    Uit het voorgaande volgt dat klagers ontvankelijk zijn in hun klacht. De raad overweegt thans als volgt.

Ten aanzien van klachtonderdeel a)

5.4    De raad stelt voorop dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klagers. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.5    Hierbij dient in het oog te worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

5.6    De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de haar, als advocaat van de haar cliënte / de beheerder, toekomende vrijheid heeft overschreden. Het stond verweerster vrij om op verzoek van haar cliënte een juridisch advies uit te brengen over de interpretatie van artikel 35 van het Modelreglement. De raad is niet gebleken dat sprake is van een apert onjuist advies van verweerster aan haar cliënte; de door klagers overgelegde stukken onderbouwen dat niet. Dat is in feite ook een civielrechtelijk geschil. Het behoort niet tot de taak van de tuchtrechter om in een civielrechtelijk geschil een oordeel te geven, tenzij duidelijk is dat de verwerende advocaat de hiervoor onder rechtsoverweging 5.4 genoemde maatstaf heeft overtreden. Daarvan is de raad echter niet gebleken. Anders dan klagers is de raad voorts van oordeel dat geen sprake is van een zinloos advies waardoor klagers onnodig en onevenredig in hun belangen worden geschaad, zonder dat daar een redelijk belang van haar cliënte tegenover staat. Als partijdige belangenbehartiger mocht verweerster op verzoek van haar cliënte een advies uitbrengen zoals zij dat heeft gedaan. Dat haar advies in de toekomst feitelijk nadelige consequenties voor klagers kan hebben, maakt dat niet anders. Het is aan klagers om in die toekomstige situatie naar de rechter te gaan.

5.7    Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de raad geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster, zodat de raad dit klachtonderdeel ongegrond zal verklaren.

Ten aanzien van klachtonderdeel b)

5.8    De raad stelt vast dat de deken dit verwijt van klagers over vermeende feitelijke onjuistheden in het verweer van verweerster in de tuchtrechtprocedure als tweede klachtonderdeel heeft aangemerkt. De raad is van oordeel dat verweerster niet klachtwaardig heeft gehandeld door de feiten zoals zij die van haar cliënte had vernomen, weer te geven in haar verweer van 1 maart 2016 bij de deken. Het stond verweerster vrij om in het kader van een door klagers tegen haar gevoerde klachtenprocedure haar verweer te voeren. Het is de raad, mede gelet op haar toelichting ter zitting, ook niet gebleken dat sprake is van onjuiste feiten, in elk geval niet dat dit aan verweerster bekend was. Evenmin is de raad gebleken dat zij daarmee de grenzen van het betamelijke heeft overschreden.

5.9    Op grond hiervan is de raad van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. K.F. Leenhouts en C.W.J. Okkerse, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 januari 2017.

Griffier    Voorzitter